Poëziekrant. Jaargang 16(1992)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] Gedichten R.R. Kruiderink Zanduilen Neem je kleren af, vergeet je gevlekte handen. Zo lag het betoverend bos onder de geur van de dag en hij, op verdwaalde voeten, stapte uit de huid van zijn schoenen, en vond zijn hemd, een vuil gestreept eiland op avondgronden te gast, die het late gelach verdronken in de stroveren beddingen van Echt. Zo vlogen de uilen de nacht in de war, als hangertjes boven zijn kleren en speurden de dag, het slaperig licht, dat tussen de takken keerde. Achter de hoven Gaan voor zijn tocht de engelen terug naar groen verschoten zalen, het ongekamde achterland dat door zijn sloten jaagt, of legen ze daar, verstrooid in distelvelden, hun pruiken haar als wisselgeld, een stoppelig alfabet, dat sneller overwoekerd wordt dan hij zijn schreden zet? Hij hakt zijn weg, een waternet uit veen gestelde regels en spant zich in, zijn vleugels aan: de ruimte kiest achter de hoven. Landgoed te Laeken Tegen de lijnen van Rubens kan ik leunen: wit laken in een vroeg bakkende morgen die, uitgelegd onder luchten, aan lijmgronden bindt, geolied als huid van zijn stoffelijk kijken, waaruit zij, sluipweg van vegen, tevoorschijn puilt, schroomvellig wezen, de bruid in het Steen. En scheel zal ik zijn en mij bijten in het halve maan bont, het schuinhoekig prijken dat haar borsten omlijst, of lokt in het onbewaakt oog. Vorige Volgende