| |
| |
| |
Gastdichter
Yehuda Amichai
Vertaling: Tamir Herzberg
Ik ben een arme profeet
Ik ben een arme profeet. Als een arm kind met maar
twee kleuren verf. Ik schilder mijn leven in oorlog
en liefde, in lawaai en in stilte.
De grote profeten gooiden de helft van hun profetieën weg
als de half opgerookte sigaretten van een ongedurige roker.
Ik raap ze op en maak er mijn arme profetieën van.
In volle watertorens is het water stil,
in lege buizen jankt en gorgelt het niet - water.
Woorden nemen ‘bloed, zweet en tranen’ in zich op
en worden dan bij het vuil gegooid. Woorden voor eenmalig gebruik
als papieren zakdoekjes. Mensen voor eenmalig gebruik
Woorden zouden leeg moeten zijn,
en smal en hard als een waterscheiding.
Wanhoop en hoop, vreugde en verdriet, rust en woede
zouden elk naar hun kant moeten vloeien,
voor een nieuwe kringloop.
Ik ben een arme profeet. Ik woon in de hoop van anderen,
als in een lichtstraal die niet was bestemd om mij te verlichten,
Ik werp een schaduw als mijn beeld naar mijn gelijkenis,
Ik verberg met mijn lichaam een mooi en beroemd vergezicht
Ik sta tussen de ziende en wat hij ziet.
Ik ben een arme profeet, die 's middags weer naar huis gaat
om te eten en te rusten en 's avonds om te slapen.
Ik heb jaarlijks vakantie. Sabbatical years,
zielsverzekering en oudedagsvoorziening.
Ik ben mijn leven zo laag begonnen.
Als ik hoog opstijg in dronkenschap van geest,
als ik het hoogtepunt van mijn visioen bereik
dan kom ik terecht tussen alledaagse mensen
die kinderen hebben en werk en familiezorgen
en huishoudklusjes. Dat zijn mijn visioenen. Ik ben een arme profeet.
| |
| |
| |
De joden
De joden zijn als de foto's in een etalage
allemaal bij elkaar, verschillend van maat, levend en dood,
bruidegoms en bruiden, Bar-mitswa jongens bij baby's.
En er zijn reconstructies van oude foto's die zijn vergeeld.
En soms komen er mensen die de ruit ingooien
en de foto's verbranden. En daarna wordt er opnieuw
gefotografeerd, en opnieuw ontwikkeld en komen ze opnieuw
in de etalage, pijnlijk en glimlachend.
Rembrandt schilderde ze met Turkse
tulbanden op, met de schoonheid van dof goud.
Chagall schilderde ze zwevend in de lucht
en ik schilder ze als mijn vader en mijn moeder.
De joden zijn een eeuwig bosreservaat
waar de bomen dicht opeen staan, zelfs de doden
kunnen niet liggen. Ze leunen, staand, tegen de levenden
zonder onderscheid behalve dat het vuur
de doden sneller zal verbranden.
En hoe zit dat met God? God is blijven hangen
als de parfumgeur van een mooie vrouw die hen eens
passeerde, van wie ze het gezicht niet zagen
maar de geur is blijven hangen, allerlei geuren,
gezegend zijt gij, schepper van alle geuren.
Een joodse man gedenkt de loofhut van zijn grootvader.
En de loofhut gedenkt in zijn plaats
de tocht door de woestijn, en die gedenkt
de liefde van de jeugd, en de stenen van de stenen tafelen
en het goud van het gouden kalf en de honger en de dorst
En hoe zit het met God? Volgens de omgangsregeling
na de scheiding van paradijs en van tempel
ziet God Zijn kinderen maar een keer
per jaar, op Grote Verzoendag.
De joden zijn geen historisch volk,
zelfs geen archeologisch volk, de joden
zijn een geologisch volk met breuken
en verzakkingen en gloeiende lava.
Hun geschiedenis moeten zij maken
volgens een andere schaal.
De joden zijn geschuurd door leed, gepolijst door ellende
als kiezelstenen op het strand.
Zij zijn alleen in het voordeel bij hun dood
zoals kiezelstenen boven andere stenen:
als de sterke hand ze weggooit
springen ze twee of drie keer
over het water voordat ze zinken.
Een tijdje geleden ontmoette ik een mooie vrouw
van wie de grootvader mij had besneden
vele jaren voordat zij geboren werd. Ik zei tegen haar,
jij kent mij niet en ik ken jou niet,
maar wij zijn het joodse volk,
jouw dode grootvader, en ik, de besnedene en jij, de mooie
kleindochter niet het gouden haar: wij zijn het joodse volk.
En hoe zit het met God? Vroeger zongen wij:
‘Geen is onze God gelijk.’ Nu zingen wij: ‘Geen is onze God.’
Maar we zingen, we zingen nog steeds.
| |
| |
| |
Wilde vrede
Niet die van een wapenstilstand
zelfs niet die van het visioen van de wolf en het geitje
als in je hart na de opwinding:
alleen maar praten over grote moeheid.
Ik weet dat ik in staat ben om te doden
En mijn zoon speelt met een speelgoedgeweer dat in staat is
zijn ogen open en dicht te doen en ‘mama’ te zeggen.
zonder het lawaai van het omsmeden van zwaarden
tot ploegijzers, zonder woorden, zonder zware zegels, laat hij
licht zijn van boven, als lui, wit schuim;
(En het schreeuwen van wezen wordt doorgegeven, van generatie
op generatie, als bij een estafette; het stokje valt niet.)
opeens, uit de aard van het veld,
| |
Als bij begrafenissen
Na elke daad die ik doe lopen zij in een stoet
als bij begrafenissen: het kind dat ik was, jaren geleden,
de jongen in zijn eerste liefde die ik was, de soldaat
die ik was in die dagen en de grijze man van een uur geleden.
En nog anderen, ook vreemden, die ik ooit was en weer
ben vergeten - misschien was één wel een vrouw.
En allemaal samen, met bewegende, onthoudende lippen
en allemaal samen met vochtige, glanzende ogen
en allen spreken zij woorden van afscheid en troost
en allen keren zij dan weer naar hun eigen zaken en tijd
En één van hen zei tegen zijn vriend: de belangrijkste taak
van de moderne industrie is het vervaardigen
van zo sterk mogelijke, maar toch lichte materialen.
Dat zei hij, en hij huilde en ging zijns weegs,
|
|