Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ridderboek (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ridderboek
Afbeelding van RidderboekToon afbeelding van titelpagina van Ridderboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.76 MB)

Scans (34.33 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Editeur

Geert Warnar



Genre

proza

Subgenre

bloemlezing
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ridderboek

(1991)–Henricus Pomerius, Anoniem Ridderboec–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 79]
[p. 79]

Hoogmoed

De eerste vijand die met de prins tegen de koning strijdt, is de hoogmoedige mens. Deze heeft de oudste dochter van de prins getrouwd en daarom is hij samen met de prins van de hoogmoed gekroond. Deze dochter is de eigenwaan die voortkomt uit zelfbehagen. De hoogmoedige verbeeldt zich boven zijn medemens te staan en meent dat deze hem eer moet bewijzen.

Het monster van de hoogmoed wordt op velerlei wijze gevoed. Sommige mensen zijn hoogmoedig vanwege hun afkomst. Daaruit blijkt reeds hun dwaasheid want ware adel kan men niet erven, net zomin als ondeugd. Christus zegt zelf: ‘Een zoon zal het kwaad van zijn vader niet dragen, maar een ieder is verantwoordelijk voor zichzelf.’ Zou lichamelijke of geestelijke adel dan wel geërfd kunnen worden, zoals sommige dwazen zeggen?

Voor edelheid van de geest gaat het niet op want iedere ziel - zowel die van een zot als van een wijze - is even volmaakt. En als zij dan spreken over lichamelijke edelheid: wie twijfelt eraan dat een arme visser gezonder en sterker is dan een koningszoon? Bovendien: wie wel meent dat edelheid lichamelijk is, bewijst zelf zijn onedelheid. Want de stoffelijke mens is niets dan aarde en as, vuile aardse klei. Kan men daar edelheid op grondvesten?

Men zegt wel dat een kind edel is vanwege de nobele daden die zijn ouders verricht hebben. Dat lijkt een zweem van waarheid te bevatten, maar het is valse schijn om twee redenen. Ten eerste omdat men tegenwoordig onedele dingen voor edel laat doorgaan. Stel dat de wapenfeiten van de ouders zouden overgaan op de kinderen, dan erven zij die daden zoals ze waren, goed of kwaad. Maar wat voor edelheid schuilt er in de medemens geweld aandoen, dienaren onderdrukken, hoogmoedig gedrag, zonden bedrijven en andere dingen die men tegenwoordig onder een adellijke levenswijze verstaat? Voorwaar,

[pagina 80]
[p. 80]

wie dergelijke edelheid erft, kan beter geen ouders van stand hebben!

Maar zo is het niet. Want hoeveel wapenfeiten mijn ouders ook op hun naam hebben, hoe edel zij ook geleefd hebben, als ik een nietsnut of een verrader ben, dan helpt hun adel mij in generlei wijze. Ik zou met recht onedel zijn. Wij zien regelmatig dat twee kinderen van dezelfde ouders geheel verschillend opgroeien: de een eervol en de ander juist niet. Daarom mag niemand zeggen dat hij edel of onedel is vanwege zijn ouders. Maar het is zoals de dichter zegt: ‘Hij is edel, die zijn deugden edel maakt.’ Wij stammen allemaal van Adam en Eva, allemaal van één stinkend zaad. Laten wij onszelf dan niet bedriegen! Als wij edel willen zijn, moeten wij de ware adel zoeken. Dat zijn nobele en deugdzame daden. Dan kunnen wij edel worden, ongeacht onze ouders.

Tegenwoordig wringen de mensen zich in vreemde bochten om hun zogenaamd adellijke afkomst te bewijzen. Sommigen maken familie van hun verwanten in de tiende graad. Dat is misschien nog tot daaraan toe, maar tegelijkertijd versmaden zij hun naaste familie. Aan hen willen zij niet verwant zijn. Is het niet geweldige domheid dat zij zichzelf in de tiende graad van adel achten terwijl zij zelf het bewijs leveren van hun onedelheid in de eerste graad? Zij lijken op het muilpaard aan wie de andere dieren vroegen van wie hij afstamde. Hij antwoordde dat het ros van de koning zijn oom was. Hij had moeten zeggen dat de ezel zijn vader was en de merrie zijn moeder, maar hij noemde zijn oom, de broer van zijn moeder, want een hengst en een merrie zijn broer en zus. Zo doen deze mensen ook. Als men naar hun familie vraagt, noemen zij een verre verwant met een grote naam. Zij zwijgen over hun vader en moeder en zeggen: ‘Hij is de zoon van mijn oom’, of iets dergelijks. Dit is alleen maar wind en stinkende hoogmoed!

Dit monster wordt ook gevoed door rijkdom; hierover zal ik bij de zonde van hebzucht schrijven. Andere oorzaken van

[pagina 81]
[p. 81]

hoogmoed zijn een goede gezondheid, een schoon uiterlijk, wijsheid of kennis, kracht of een andere bijzondere gave waarop iemand zich zou kunnen beroemen. Hieruit ontwikkelt zich het monster van de hoogmoed, uit het een nog sneller dan uit het ander. Vergelijk wat Augustinus zegt: ‘Hoogmoed is een worm van rijkdom.’ Dit moeten we als volgt begrijpen. Zoals een worm kan groeien in een appel als men niet goed oplet, zo groeit ook hoogmoed uit rijkdom indien men zichzelf niet in de hand heeft. Van de wortels der hoogmoed is rijkdom de voornaamste. Daarom zegt dezelfde leraar: ‘Doe hoogmoed weg, dan zal rijkdom u niet deren.’

Hoogmoed groeit uit alles waarmee een mens wereldse eer kan verwerven. Als deze wortels gezamenlijk voorkomen, zal hoogmoed sneller geboren worden, want dan heeft een mens meer om zich op te beroemen. Daarom zegt de meester der natuur: ‘Gewapende onrechtvaardigheid is het schadelijkste en wreedste dat men zich kan voorstellen.’ Dat moet men zo begrijpen. Een mens kan wel van nature slecht en onrechtvaardig zijn, maar pas als hij macht heeft - vanwege zijn vrienden, familie, rijkdom of wijsheid - pas dan is hij gevaarlijk. Want zonder macht kon hij niemand schade berokkenen, ook al was hij nog zo slecht.

Zulke onzaligen zijn er wel: van nature hoogmoedig, maar niet van adel, niet rijk, niet schoon van uiterlijk, niet wijs. Dit zijn werkelijk stomme dwazen! Als men weet dat zij tegelijk arm en verwaand zijn, wordt hun hoogmoed bespottelijk. Daarom zegt de wijze man: ‘Drie dingen heeft mijn ziel gehaat: de arme hoogmoedige, de leugenachtige rijke en de oude dwaas.’

Hieruit kunt u opmaken dat de genoemde wortels van hoogmoed zelf niet slecht zijn. Integendeel, want het zijn gaven en gunsten van God. En daarom zegt Isidoras: ‘De zonde ligt niet in rijkdom, maar in de wil van degene die rijkdom misbruikt.’ Want de arme die verwaand is, heeft geen bezit maar wel een

[pagina 82]
[p. 82]

kwade wil. En daarom is het te hopen dat machtigen en rijken niet hoogmoedig worden want bij hen zijn de wortels van de eigenwaan wel aanwezig. Maar zolang als zij erop toezien dat de wind van de ijdelheid niet over deze wortels gaat waaien, zal de hoogmoed niet kunnen groeien, hoe hard de prins deze wind ook doet blazen.

Op dezelfde wijze wil de prins goede werken laten verrotten zodat hoogmoed daaruit kan opkomen. Dat gebeurt als een mens zich beroemt op zijn goede werken. Augustinus zegt hierover: ‘Hoogmoed legt hinderlagen voor goede werken opdat deze verloren gaan.’ Niettemin zondigt de mens niet zolang hij met zijn vrije wil niet toegeeft aan deze wind van ijdelheid en eigenwaan. Maar juist door zich te verweren, verdient hij een grotere beloning in het eeuwige leven.

Het gif van de hoogmoed berokkent meer schade dan alle andere zonden, want zij doet zich ook te goed aan goede werken, in tegenstelling tot de andere ondeugden. Zij weerstreeft alle deugden en vooral verzet zij zich tegen God. Dat doen andere zonden niet. Daarom zegt Jacob: ‘God wijst de hoogmoedige af maar verleent zijn gunst aan wie nederig is.’ En de zalige moeder van God zegt: ‘Hij heeft de hoogmoedige verstoten van de troon en de nederige verheven.’

In het Oude Testament keerde God zich tegen de farao en Nebukadnezar, de machtige en hoogmoedige vorsten van Egypte en Babylon. Hij verhief nederige herders tot het koningsambt, zoals Saul die ezels en schapen hoedde. Maar toen deze zich beroemde op zijn koningschap, keerde God zich van hem af. Hoewel Saul volgens de bijbel groot, dapper en mooi was, had God hem verkozen vanwege zijn nederigheid. Daarom wilde God de profeet Samuel niet verhoren, toen deze voor Saul bad, maar Hij beval de profeet aan Saul te zeggen dat God hem niet voor zijn dapperheid maar vanwege zijn nederigheid als koning gekozen had.

De hooggeborenen en heren van de wereld moeten hiervoor

[pagina 83]
[p. 83]

oppassen. Zij hebben alles van God gekregen en moeten zich niet laten verblinden door het gif van de hoogmoed. Helaas gebeurt dit heden ten dage wel. Gregorius zegt: ‘Vaak verwanen de zondaars zich juist als zij veel van Gods gaven ontvangen hebben. Vanwege Zijn gunst zouden zij deugdwaarts moeten gaan maar in plaats daarvan nemen hun zonden toe.’ En daarom zegt hij elders: ‘De edele, de rijke en de machtige zijn buren van de hoogmoed.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken