Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ridderboek (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ridderboek
Afbeelding van RidderboekToon afbeelding van titelpagina van Ridderboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.76 MB)

Scans (34.33 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Editeur

Geert Warnar



Genre

proza

Subgenre

bloemlezing
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ridderboek

(1991)–Henricus Pomerius, Anoniem Ridderboec–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Dwaze kleding en modezucht

Nu zal ik u schrijven over de blinde dwaasheid van de hoogmoedigen. Als zij de genoemde wortels niet goed beschermen tegen de wind van de loze praalzucht, groeit direct het monster van de hoogmoed. Het blaast de mensen op en doet hen zwellen waardoor zij zich willen verheffen boven hun medemens. De profeet zegt: ‘Hun hoogmoed groeit altijd. Zij willen dat men hun eer bewijst als zij onder het volk zijn. Op straat, in de tempel, overal willen zij de hoogste zijn, hoewel zij de laagste zijn en God hen versmaadt.’ Zo groeit hun overmoed met het zwellen van de eigenwaan. Zij willen overal in aanzien stijgen maar zij behoren niet langer tot de mensen en worden redeloos in hun gedrag en in hun hele manier van leven. David zegt: ‘Zolang de mens in aanzien stond, was hij buiten zinnen; hij was een redeloos beest.’

Och heilige David, tegenwoordig gaat uw profetie in vervulling! God moge zich ontfermen; jong en oud in de hele wereld leven als beesten - ja, nog veel onzinniger dan domme beesten! Dieren dragen van nature een gewei en hebben een staart om zich te behelpen en te beschermen. Maar met hun vreemdsoortige kleding lijkt het wel of de mensen ook horens dragen en slepen met hun staart. Zij moeten hun verstand verloren hebben! Zij hinderen zichzelf en de mensen in hun nabijheid. Zij

[pagina 84]
[p. 84]

maken zich op als poppen en hebben van alles aan hun hoofd hangen; geen edelstenen of kuise dingen maar pruiken die gemaakt zijn van andermans haar, misschien wel van degenen die om dezelfde zonde van mooimakerij nu in de eeuwige pijn van de hel verkeren! Deze dwazen vergroten hun gewei met het meest nutteloze dat een mens heeft: zijn overtollig haar. Hierover zegt Jesaja de profeet: ‘God zal de dochters van Zion kaal maken.’

Zo plegen de verstandige ridders niet te handelen. Wanneer zij gaan vechten, ontdoen zij zich van hun haar, om het hun tegenstander niet gemakkelijk te maken. En hierom is dit ook verordend binnen de heilige kerk: als Gods strijders hogere geloften afleggen, krijgen zij een grotere tonsuur en minder haar. Maar de zottinnen van deze wereld proberen zoveel mogelijk haar te verzamelen als zij hun vijand dichter naderen, alsof zij niet bijtijds genoeg aan zijn wil gehoor kunnen geven. En daarom zegt een meester: ‘Zoals kinderen netten maken van haren om vogels en vissen te vangen, zo knoopt de duivel zijn strikken van vrouwenhaar om de mensen te bedriegen.’

Sommigen zijn geheel door deze beestachtigheid bezeten; van de zware last die zij dikwijls dragen, gaat hun hoofd zweren. Zo blijkt dat zij nog stommer zijn dan de herten, want deze dieren ontdoen zich van hun gewei als zij daar last van ondervinden.

Wat moet ik verder zeggen van de lange gewaden met sleepstaarten die men tegenwoordig overal ziet gaan? Het stof vliegt de omstanders in de ogen en in de keel. Dikwijls hebben de heren en dames het zelf te kwaad met hun kleding, maar vooral de knapen en dienstmeisjes uit hun gevolg moeten het zwaar verduren. Deze lieden dragen wel dure kleren met kostbare zoompjes en kraagjes maar op de markt zouden die niet veel meer opbrengen. De kameniers in dienst van de sleepstaarten mochten wensen dat zij voorop gingen en de dame zou volgen!

Wijze mensen laten de weg schoonmaken voordat zij passe-

[pagina 85]
[p. 85]

ren maar deze beesten gaan zelf door het vuil en reinigen de weg in het voorbijgaan. Het is godgeklaagd dat zij zulke kostbare bezems gebruiken ten behoeve van hun zotheid, terwijl zoveel armen gebrek hebben aan wat zij in overmaat bezitten. Voorwaar, dit is duivelswerk en tegennatuurlijk. Men leest dan ook van een heilige dat hij eens een duiveltje zag lachen. Hij bezwoer de geest te zeggen waarom hij lachte. ‘Welnu,’ zei het duiveltje, ‘ik zag mijn gezel zitten op de staart van die dame. En toen zij haar staart naar zich toe trok, viel hij in de modder.’

Sommigen vinden dat zij nog niet voldoende gelijkenis hebben met de beesten. Dan meten zij zich vleugels aan alsof zij willen vliegen met de vogels. Anderen laten aan hun kleren vinnen bevestigen alsof zij met de vissen willen zwemmen. Dergelijke dingen gebeuren tegenwoordig zo veel dat men het overal kan zien. De mensen zijn zo verblind dat zij geen oog meer hebben voor de deugd en in plaats daarvan eer bewijzen aan kleding.

Een wijs filosoof bracht dit eens onder de aandacht van een koning. Twee maal kwam de geleerde bij de poort in eenvoudige kleding en vroeg toegang tot het hof, maar telkens werd dat geweigerd. Hij merkte dat iedereen met mooie kleren wel binnengelaten werd. Daarop schafte hij zich een prachtig overkleed aan en verscheen opnieuw voor de poort. Direct liet men hem binnen en iedereen bewees hem grote eer. Maar eenmaal bij de koning had de meester slechts oog voor zijn eigen overkleed. Toen hem gevraagd werd wat dat beduidde, antwoordde hij: ‘Ik bewijs hem eer, die mij eer bewijst.’ Hij legde de zaak uit aan de koning en deze werd er zeer door gesticht.

Goede vriend, rijkdom vormt een groot gevaar voor de hoogmoedige. Volgens de bijbel droeg de eerste mens na zijn zonde vijgebladeren en later dierehuiden om zijn schaamte te bedekken. De hoogmoedige dost zich uit met kostbare kleding, omdat hij in zijn opgeblazenheid meent dat men hem eer verschuldigd is. Hij draagt dure wol, zijde, parels, edelstenen,

[pagina 86]
[p. 86]

goud en zilver. Alles bij elkaar torst hij een zware last om voor de wereld zijn hoogmoed te bewijzen, maar het zou hem grote moeite kosten dezelfde last één dag te dragen als boetedoening uit liefde voor Christus.

Och, wat een overdaad ziet men tegenwoordig! Iedereen wil direct dezelfde kleren hebben die een ander draagt. Als dat niet lukt, gaan onvrede, haat en nijd zich roeren in het gemoed. Dan ontstaan hebzucht, wellust, verlekkerdheid en onrechtvaardigheid. Want het maakt de hoogmoedige niet uit hoe hij iets verkrijgt - desnoods met woeker of geweld - als hij met zijn gewaad maar kan laten zien welk gezwel hij in zijn hart draagt. Nog liever zou hij zijn kleren door de motten laten opvreten, nog liever zou hij de armen honger en kou laten lijden dan dat hij zou besparen op laken, edelstenen, goud of zilver, hoewel hij daarmee slechts het oog bevredigt. Och, God zou hen blind moeten maken als zij om hun uitwendige ogen te bevredigen het licht van hun inwendig oog geheel verliezen!

Och, als zij toch eens wilden overdenken hoe verschrikkelijk de rijke man uit de bijbelse gelijkenis gekweld wordt omdat hij de arme Lazarus aan zijn lot overliet! Och, als zij eens zouden overdenken onder welke vurige hitte deze rijke leed toen hij onze vader Abraham om een druppeltje lafenis smeekte! Maar hij kreeg niets. Ik denk dat de hoogmoedigen zich liever direct de ogen zouden uitkrabben dan het om deze loze praalzucht hierop te laten aankomen. Want men leest nergens dat de rijke zijn bezit op kwalijke wijze verkregen had. Men leest alleen dat hij behagen schiep in kleren van purper en fluweel en dagelijks overvloedige banketten aanrichtte, terwijl hij de armen aan hun lot overliet.

Wee degenen die niet alleen hoogmoed in hun kleding tonen, maar zich willen verheffen zonder acht te slaan op de gevolgen. Zij gaan op in hun verwaandheid en willen hun medemens overheersen. Hoe zeer verschillen zij van de apostel, die zegt: ‘Als wij in onze behoeften kunnen voorzien, moeten

[pagina 87]
[p. 87]

wij tevreden zijn.’ Ach, hoe zeer verschillen zij van de heilige vader Augustinus, die zegt: ‘Ik schaam mij voor kostbare kleding.’ Ach, hoe slecht volgen zij de raad van Christus: ‘Wie twee mantels heeft, moet er een verkopen.’ De Heilige Schrift, die hoogmoedige kleding verbiedt, staat vol met dergelijke uitspraken.

Met name is dit vrouwen verboden, vanwege hun zwakke natuur en omdat zij met hun versierselen mannen willen verleiden tot begeerte en wellust. Sommige vrouwen zeggen wel dal zij zich mooi maken om hun echtgenoot te behagen maar dat is tegenwoordig niet vaak het geval. Dan zou een vrouw zich immers vooral moeten opmaken als zij binnenshuis verkeert zodat haar man het kan zien! Heden ten dage is het geheel anders; vrouwen maken zich mooi als zij uitgaan - hetzij naar de kerk, hetzij naar een andere plaats waarvan zij weten dat hun echtgenoot daar niet komt. Maar eenmaal naar huis teruggekeerd, kan het hun niet schelen hoe zij erbij lopen. Hieruit blijkt voldoende wat hun bedoeling is, ook al zeggen zij anders. Ondanks dat zij er graag opgedirkt en aantrekkelijk uitzien, beweren zij dat zonde bedrijven met andere mannen weerzinwekkend is. Maar dit is niet voldoende. Want Augustinus zegt dat het niet alleen zonde is als iemand een ander met wellust begeert, maar ook als iemand begeerd wil worden. En als u zich niet opmaakt om begeerd te worden, zeg mij dan waarom u meer aandacht aan uw uiterlijk besteedt als u buitenshuis verkeert dan wanneer u onder uw huisgenoten bent!

De koningin van Scheba bezocht Salomo om diens grote wijsheid. Maar om niemand aanleiding tot zondig gedrag te geven, droeg zij in gezelschap altijd eenvoudige kleding. Slechts wanneer zij bij haar heer verscheen, maakte zij zich op om hem te behagen. God moet geven dat alle vrouwen zo deden! Maar ik vrees dat zij nu hun echtgenoten meer ontstemmen dan behagen, hetgeen een angstwekkend grote zonde is.

Ik moet echter ook de waarheid schrijven van de blinde

[pagina 88]
[p. 88]

mannen die met deze zonde besmet zijn. Hun nauw geregen kleren, hun krappe schoenen, hun hoeden die breed en zwaar zijn als de hoofddeksels van de ketters, en vele andere verwijfde vormen en maaksels zijn niet alleen dwaas maar ook zwaar en pijnlijk.

Andere hoogmoed is het nalopen van belangrijke families. Velen volgen de heren van deze wereld niet uit liefde maar om er beter van te worden. Seneca schrijft: de vliegen volgen de honing, de wolven volgen de prooi, de mieren volgen de tarwe en de hofhouding volgt de buit. Och, met hoeveel pijn en moeite moet men wereldse eer verkrijgen! Nooit is het genoeg; hoe meer men bezit, hoe meer men wil hebben. En daarom zegt Augustinus in een brief aan een graaf: ‘Hoogmoed en hebzucht zijn zo verstrengeld dat men de een niet zonder de ander vindt.’ Daarom zegt men dat wereldse eer veel vereist. Wie door dit gif aangetast is, weet dat hij nimmer rust of vrede zal kennen. Hij moet zich boven de anderen verheffen en een grote staat voeren, maar terwijl hij hoger wil klimmen, daalt hij dieper af. Hij wordt de slaaf van zijn personeel, omdat hij zijn gevolg moet onderhouden en verzorgen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken