| |
| |
| |
Uit
‘Kroniek van een karakter’
door Jeroen Brouwers
[Origineel]
Zielig en aftands
Aan Johan Polak
Exel, 3.xii.77
Ach, bestebeste Johan, dank voor je brief van gisteren. Je vindt mij natuurlijk een nieuwsgierige, indiscrete rekel. Anderzijds zou je het alles mij niet hebben toevertrouwd als je het mij niet had willen toevertrouwen. Feit is, dat je mij steeds sympathieker wordt. Jij en ik behoren tot het slag eenzamen wier eenzaamheid een karaktertrek is. Maar waar je schrijft dat jij zielig bent, vergis je je natuurlijk. Niet jij bent zielig, ik ben zielig hoor! Ik laat mij in zieligheid niet overtreffen! Jij bent ten minste nog een viezevuile rijke stinkerd met allerlei huizen en kastelen en goedmarcherende, beroemde boekbedrijven. En ik? Aha! Eet jij niet iedere dag kaviaar en zo, overgoten met champaniën? Nou, bij mij is het iedere dag bokking in vetsaus. En jij aftands? Kom nou! Zou je mij eens moeten zien: een gezwollen puilbobbel, zich stuttend met een wandelstok. Drankneus, bloeddoorlopen ogen, schemerende kaalheid, aamborstig. En jij boft: jij bent al 49 en ik pas 37! Jij bent er al bijna doorhéén beste kerel, terwijl ik nog tegen een afgrijselijke hoogte sta aan te kijken: een nog afgrijselijk lang leven waarin van alles te gebeuren staat waarop ik mij absoluut niet verheug. Het is de bedoeling, dat je nu een ietwat zit te glimlachen. Wij zijn wat zieligheid en aftandsheid betreft volstrekt aan elkaar gewaagd. Ik zou zonder mijn zieligheid niet kunnen leven, geloof ik. Het enige wat mij ècht bezeert, is, dat ‘men’ van het door mij vervaardigde literatuurtje geen kennis belieft te nemen, dauwel dat ‘men’ dit met lafheid en domheid tegemoet treedt. Of ik dit lot nu deel met Leopold en Couperus en nog zowat van dezulken, - dat troost mij maar weinig. Maar verder ben ik best een gelukkig man.
Goed wijf.
| |
[Vertaling]
Extrait de ‘Chronique d'un caractère’
par Jeroen Brouwers
Traduit du néerlandais par Jacques Fermaut.
Dans cette anthologie, nous choisissons pour traduction quelques fragments de lettres à l'éditeur Johan Polak, au vieil ami et intime de Brouwers Hans Roest et au poète-critique littéraire Tom van Deel.
Lamentable et décrépi
A Johan Polak
Exel, 3 décembre 77
Ah, mon très cher Johan, merci pour ta lettre d'hier. Tu me trouves naturellement un vaurien curieux, indiscret. D'autre part tu ne m'aurais pas tout confié si tu n'avais pas voulu tout me confier.
Le fait est que tu me deviens de plus en plus sympathique. Toi et moi appartenons à l'espèce de solitaires dont la solitude est un trait de caractère. Mais là où tu écris que toi tu es lamentable, tu t'abuses naturellement. Ce n'est pas toi qui es lamentable, c'est moi, tu sais, qui suis lamentable! Je ne me laisse pas surpasser en lamentabilité! Toi du moins, tu es un sale puant de richard avec toutes sortes de maisons et de châteaux et de librairies prospères, célèbres. Et moi? Bigre! Ne manges-tu pas tous les jours caviar et compagnie, arrosé de champagnes? Eh bien! chez moi c'est tous les jours du hareng saur à la sauce grasse. Et toi décrépi? Allons donc! C'est moi que tu devrais voir un peu: une enflure de gidouille exorbitée, qui s'étaye d'une canne. Nez aviné, yeux injectés de sang, calvitie blafarde, souffle court. Et toi, tu es verni: tu as déjà 49 ans alors que je n'en ai que 37! Tu as déjà presque terminé le parcours, mon vieux, alors que je me trouve encore atterré devant une effroyable côte: une vie encore effroyablement longue où il doit se passer plein de choses dont je ne me réjouis pas le moins du monde. L'objectif est, que maintenant, tu te prennes quelque peu à sourire. En ce qui concerne la lamentabilité et la décrépitude nous pouvons tout à fait nous donner la main. Sans ma lamentabilité, je ne pourrais pas vivre, je pense. La seule chose qui me fasse vraiment de la peine, c'est qu'‘on’ ne veuille pas prendre connais-
| |
| |
| |
[Origineel]
Mooie televisieprogramma's. Plezier in tuinieren. Volgend jaar nieuw autootje. Iedere dag een beetje schrijfschrijf om te metselen aan mijn eeuwigdurende roem. That's all. Ik heb eigenlijk nog best, nog voldoende, moed om nog even kranig dóór te stappen. Soms zeur ik een weinig. Ik wil dan weer eens een ogenblikje aan de borst en dat men mij over de bol streelt. Je hebt natuurlijk alle gelijk: ik heb niets te klagen. Maar soms zie ik, dat anderen wel degelijk een snoepje méér krijgen dan ik, terwijl die anderen dat helemaal niet verdienen en ik juist wèl. Dan ga ik even drenzerig staan stampvoeten en schijt ik expres in mijn broek. Maar jij, jij moet moed houden! ■
| |
Velen zijn geroepen
Aan Hans Roest
Exel, 6.ii.80
Beste Hans, niet aardig van mij, je almaar dat portret van Woldhek niet te hebben gestuurd, dat in Het verzonkene hoort, - al heb ik je beloofd om dat te doen. Hierbij dan maar. Neem me niet kwalijk. Eind goed al goed.
In de privé-sector dit:
In november kwam Josefien met de boodschap dat ze zwanger was. Grote paniek, maar toen punt bij paal kwam wou ze niet aan abortering denken: ze moest en zou dat kind. Enfin, met zwangere vrouwen is al helemaal geen land
| |
[Vertaling]
sance de la littératurette de ma fabrication, ou alors qu'‘on’ l'aborde avec lâcheté et bêtise.
Que je partage ce sort avec Leopold et Couperus et bon nombre de leurs semblables, - cela ne me console guère. Mais à part ça je suis plutôt un homme heureux. Bonne femelle. Beaux programmes de télévision. Du plaisir à jardiner. L'année prochaine une nouvelle petite bagnole. Chaque jour un brin d'écriturette pour maçonner à ma renommée éternelle. That's all. J'ai en fait encore bien, encore suffisamment de courage pour continuer encore un peu à trotter crânement. Il m'arrive de geindre un tantinet. C'est que je veux retourner un instant à la mamelle et qu'on me caresse la boule. Tu as bien sûr parfaitement raison: je n'ai pas à me plaindre. Mais il m'arrive de voir que les autres reçoivent bel et bien une friandise de plus que moi, alors que ces autres ne la méritent pas et moi si justement. Alors je me mets à trépigner en pleurnichant et je chie exprès dans mon froc. Mais toi, toi tu dois garder courage!
■
| |
Il y a beaucoup d'appelés
A Hans Roest
Exel, 6 février 80
Mon cher Hans, pas gentil du tout de ma part de ne t'avoir toujours pas envoyé - malgré ma promesse - ce portrait de Woldhek, qui fait partie de Het verzonkene. Le voici enfin ci-joint. Ne m'en veux pas. Tout est bien qui finit bien.
Dans le secteur privé, ceci:
En novembre Josefien vint nous annoncer la nouvelle qu'elle était enceinte. Grande panique, mais quand il fallut mettre les points sur les i, elle ne voulait pas songer à avorter: elle devait avoir
| |
| |
| |
[Origineel]
te bezeilen, en ik ben zo iemand die het tegen vrouwen sowieso altijd aflegt. Ik ben te weinig intelligent voor vrouwen. Ik heb toen op het punt gestaan, van haar weg te lopen: wéér maar eens op de dool, al ben ik binnenkort godverdomme veertig! Maar ja, men heeft een geweten, men heeft zo zijn opvattingen omtrent ‘fatsoen’ en zo, - het kwam erop neer dat ik dat kind in Gods Naam dan maar zou accepteren.
Op 28 december j.l. zijn J en ik in het stadhuisje van Lochem getrouwd. Het kind komt tweede helft juli.
Hier ben je zeker wel even stil van?
Nu, op dit moment van schrijven, is het huis vol metselaars, timmermannen en behangers. Er moet een kinderkamer komen. Dìt moet weg, dàt moet er komen, dìt moet ànders, dàt moet dáár, enzovoort. Een afgrijselijke rotzooi in àlle vertrekken. We zitten gewoon weer midden in een verhuizing, alleen binnenshuis.
Ik zit nu in zo'n situatie als waarin jij je bevond toen je zoon Dé zich aankondigde. Jij was toen toch ook een jaar of veertig en had nèt een ander huwelijk achter de rug? Welnu, ik weet me geen raad met het komende kind. Dat mijn eerdere huwelijk op de klippen is gestrand kwam grotendeels juist door mijn kinderen. Ik kan niet tegen ‘het verschijnsel’ kinderen, ik houd er niet van, ik weet er geen weg mee. Kleine troost zou het wezen, als dìt kind nu eens een dochter zou blijken te zijn.
Van dit alles weet ‘niemand’ iets, ik bedoel van J's en mijn familieleden. Dit brengt mij op mijn oude moeder, voor wie ik, vind jij, zo ‘hard’ ben. Ach, beste Hans, - waarom altijd kinderen kwalijk nemen dat ze zich niets van hun ouders aantrekken, en waarom nooit ouders kwalijk nemen dat ze zich niets van hun kinderen aantrekken? Mijn ouders hebben mij in mijn kinderjaren in een kostschool weggemoffeld: ze-
| |
[Vertaling]
et aurait cet enfant. Enfin, faire entendre raison à une femme enceinte n'est jamais possible, de toute manière.
Je mets toujours les pouces face aux femmes. Je ne suis pas assez intelligent pour les femmes. Je me suis alors trouvé sur le point de la quitter: reprendre une fois de plus mes errances, bien que j'aie, nom de dieu, bientôt quarante ans! Mais, que voulez-vous, on a une conscience, on a comme ça sa petite idée du ‘comme-il-faut’ et tout le tralala, - bref autant avouer qu'au bout du compte je me suis résigné au Nom du Ciel à accepter cet enfant.
Le 28 décembre dernier J. et moi nous nous sommes mariés dans la petite maison communale de Lochem. L'enfant arrive dans la seconde moitié de juillet.
Sûrement que tout ça t'en bouche un coin?
Maintenant, au moment même où je t'écris, la maison est pleine de maçons, de menuisiers et de tapissiers. Il faut aménager une chambre d'enfant. Il faut enlever ceci, ajouter cela, modifier ceci, déplacer cela, etc. Un effroyable capharnaüm dans toutes les pièces. Nous voilà tout bonnement replongés dans un déménagement, mais cette fois dans notre propre intérieur.
Je me trouve maintenant dans la situation où tu te trouvais quand ton fils Dé s'annonçait. N'avais-tu pas toi aussi la quarantaine et tout juste un autre mariage derrière le dos? Eh bien, moi je ne sais que faire de l'enfant qui vient. Le naufrage de mon premier mariage m'est venu justement en grande partie de mes enfants. Je suis démuni face ‘au phénomène’ enfants, je ne les aime pas, je ne sais qu'en faire. Ce serait une petite consolation si cet enfant s'avisait pour le coup d'être une fille...
De tout ceci ‘personne’ ne sait rien, j'entends des parents de J et des miens. Ceci m'amène à ma vieille mère, pour laquelle, trouves-tu, je
| |
| |
| |
[Origineel]
ven jaar lang. Wat wil je nu nog? Mij heeft dit voor mijn hele leven gefrustreerd, en misschien is het ook de oorzaak van mijn afkeer van eigen kinderen. Latere verzoeningspogingen met mijn moeder van mijn kant hebben niets uitgehaald. Heden weet mijn moeder niet ‘wie ik ben’, noch ‘wat ik doe’. Nooit heeft ze b.v. maar een halve bladzij van mij gelezen. Ik ben daar niet om gekrenkt of zo. Het is doodeenvoudig het beste dat zij en ik elkaar niet meer zien. Ik ben goddank vrij van familieziekte of nestbindingen. Val mij er niet te hard om.
Dag oude vriend. Stel het wel. ■
| |
Und wenn das haus fertig ist...
Aan Tom van Deel
Exel, 13.xii.1985
Beste Tom, zeer goed, zeer goed. Toevallig ben ook ikzelf onlangs als een cycloon door mijn her en der opgetaste boekenverzamelingen gerausd. Drie wasmanden vol niet (meer) of nooit door mij geapprecieerde boeken. Van Albert Mol tot het Socialistisch Jaarboek, van Siebelaar tot Offermans (wat een ouwehoer is me dat ook, die man!), van Chrysallis tot J. van den Vondel, enzovoort. De openbare bibliotheek van Lochem komt de rotzooi vandaag of morgen ophalen, - er zitten tal van gloednieuwe, daarjuist verschenen, nooit door mij geopende Nelly Heymansen, Höwelers, Mischa de Vreedes, Limonadegevoelens en Valse nichten tussen, waar zullie erg blijde mee zijn. Vort met al
| |
[Vertaling]
suis si ‘dur’. Bah, mon cher Hans, - pourquoi toujours reprocher aux enfants de se désintéresser de leurs parents? Dans mon enfance, mes parents m'ont fourré dans un pensionnat: sept années durant. Et que veux-tu encore maintenant? Cela m'a frustré pour la vie entière et c'est peutêtre la cause de mon aversion pour mes propres enfants. Les essais de réconciliation avec ma mère que j'ai plus tard tentés n'ont rien donné. Présentement ma mère ne sait ni ‘qui je suis’ ni ‘ce que je fais’. Elle n'a par exemple jamais lu une demi-page de moi. Ce n'est pas que cela me blesse ou quelque chose de ce genre. Il est tout simplement préférable qu'elle et moi nous ne nous voyions plus. Je suis dieu merci libre de famillite ou d'attaches avec un nid. Ne va pas trop t'en offusquer.
Salut, vieil ami. Porte-toi bien. ■
| |
Et lorsque la maison est préte
A Tom van Deel
Exel, 13 décembre 1985
Mon cher Tom, très bien, très bien. Par hasard je viens moi aussi de sévir comme un cyclone à travers mes collections de livres empilés ci et là. Trois paniers à linge pleins de livres que je n'apprécie plus ou oncques n'appréciai. D'Albert Mol aux Annales socialistes, de Siebelaar à Offermans (quelle vieille pute aussi, ce type!) de Chrysallis à J. van den Vondel, etc. La bibliothèque publique de Lochem vient chercher ce fourbi aujourd'hui ou demain, - il s'y trouve quantité d'ouvrages flambant neufs, parus récemment, jamais ouverts par moi, Nelly Heymans, des Höwelers, des Mischa de Vreede, Limonadegevoelens en Valse nichten (Sentiments de limonade et fausses nièces), avec lesquels ils
| |
| |
| |
[Origineel]
die troep. Netjes als ik ben, heb ik natuurlijk wel overal de opdrachten uitgescheurd, en als er soms een stukje snot tussen twee bladzijden zat geplakt, heb ik het hele boek weggegooid. Voor aan de straat staat een container waar al het puin van huis Louwhoek in wordt gedumpt en afgevoerd. Ik houd opruiming en schoonmaak. Gisteren, bij het vullen van de botervloot met knoertharde boter uit de ijskast, brak het mes waarmee ik dat deed in tweeën! Symboolgevoelig als ik ben, heb ik daarin het Signaal herkend. Enfin, laat maar.
Ons verbouwde huis. Alles is nu breed en hoog. Jij met je lengte kwa lichaam hoeft nu nergens meer je hersens te stoten; alles is nieuw, voorzien van tegels of karpet, alles is verwarmd; de benedenbadkamer, de hal en de deelkamer hebben vloerverwarming. Ik was dat gekampeer beu in zolderkamers, kelderkamers, hotelkamers, krekelboshuisjes, verkrottende boerderijtjes, waartoe ik veroordeeld bleek te zijn sedert ik een jaar of vijftien geleden schreeuwend van onbehagen van mijn ex-echtgenote wegrende. Zo beroemd inmiddels en nog altijd wonend in zo'n rottende krocht! Daar is nu dus een eind aan gekomen. Dit Louwhoekhuis is het enige waarvan ik tenslotte voldoening heb. ‘Und wenn das Haus fertig ist kommt der Tod’, schreef Thomas Mann.
■
Uit ‘Kroniek van een karakter’, Hadewijch, Schoten, deel I, 1986, pp. 123-124 en 245-247 en deel II, 1987, p. 340.
| |
[Vertaling]
seront très contents. Dehors tout ce fatras! Soigneux comme je suis, j'ai naturellement déchiré partout les dédicaces, et s'il arrivait qu'il y eût un soupçon de morve entre deux pages, j'ai jeté le livre entier. Devant dans la rue il y a un container où l'on déverse tous les gravats de la maison Louwhoek avant de les enlever. Je range et je fais le grand nettoyage. Hier, en remplissant le beurrier avec du beurre dur comme fer sorti du réfrigérateur, le couteau dont je me servais se cassa en deux! Sensible aux symboles comme je suis, j'y ai reconnu le Signal. Enfin, laisse tomber.
Notre maison réaménagée. Tout est maintenant large et haut. Toi, avec ton corps interminable, tu n'auras plus à te cogner nulle part les méninges; tout est nouveau, équipé de carreaux ou de carpette, tout est chauffé; la salle de bains du bas, le hall et le dégagement disposent d'un chauffage par le sol. J'en avais assez de camper dans ces galetas, ces sous-sol, ces chambres d'hôtel, ces silvestres cabanes à grillon, ces fermettes taudifiées auxquels je semblais condamné depuis que, il y a une quinzaine d'années, hurlant de déplaisir, je m'étais enfui à toutes jambes d'auprès de ma femme. Devenu depuis si célèbre et habitant toujours dans une telle tanière putride! C'est donc fini maintenant. Cette maison Louwhoek est la seule dont je sois finalement satisfait. ‘Und wenn das Haus fertig ist kommt der Tod’ (Et quand la maison est prête, vient la mort), a écrit Thomas Mann. ■
Extrait de ‘Kroniek van een karakter’ (Chronique d'un caractère), Hadewijch, Schoten, tome I, 1986, pp. 123-124 et 245-247 et tome II, 1987, p. 340.
|
|