Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxiij. Capittel.

Sara sterft, ende wort van Abraham beweent, vers 1. Abraham koopt solemnelick den acker Ephrons des Hethiters, met de speloncke Machpela, tot eene erfbegraefnisse, 3. Ende begraeft aldaer sijne huysvrouwe Sara, 19.

1

ENde het leven van Sara was hondert, ende seven en twintich jaer: dit waren de jaren des levens van Sara.

2

Ende Sara sterf te Ga naar margenoot1 Kiriath Arba, dese is Ga naar margenoot2 Hebron, in het lant Canaan: ende Abraham Ga naar margenoot3 quam om Sara Ga naar margenoot4 te beclagen, ende haer te beweenen.

3

Daer na stont Abraham Ga naar margenoot5 op van het aengesichte sijns dooden: ende hy sprack tot de Ga naar margenoot6 sonen Heths, seggende;

4

Ick ben een vreemdelinck ende inwoonder by u; Ga naar margenoota geeft my eene erfbegraefnisse by u: Ga naar margenoot7 op dat ick mijnen dooden van voor mijn aengesichte begrave.

5

Ende de sonen Hets antwoordden Abraham, hem seggende:

6

Hoort ons, mijn heere; Ghy zijt Ga naar margenoot8 een Vorst Godts in 't midden van ons; begraeft uwen dooden inde Ga naar margenoot9 keure onser graven; niemant van ons sal sijn graf voor u weeren, dat ghy uwen dooden niet en soudt begraven.

7

Doe stont Abraham op, ende booch sich neder voor het volck des lants, voor de sonen Heths.

8

Ende hy sprack met hen, seggende; Ga naar margenoot10 Is't met uwen wille, dat ick mijnen dooden begrave van voor mijn aengesichte? so hooret my, ende spreeckt voor my by Ephron den sone Ga naar margenoot11 Zohars,

9

Dat hy my geve de speloncke Ga naar margenoot12 Machpela, die hy heeft, die in't eynde van sijnen acker is, dat hyse my om het Ga naar margenoot13 volle gelt geve, tot eene erfbegraefnisse in het midden van u.

10

Ga naar margenoot14 Ephron nu satt in't midden der so-

[Folio 11v]
[fol. 11v]

nen Hets: ende Ephron de Hethiter antwoordde Abraham, voor de ooren der sonen Hets, aller der gener die ter poorte Ga naar margenoot15 sijner stadt Ga naar margenoot16 in gingen, seggende;

11

Neen, mijn heere, hoort my: den acker geve ick u, oock de speloncke die daer in is, die geve ick u: voor de oogen der sonen mijnes volcks geve ick u die; begraeft uwen dooden.

12

Doe booch sich Abraham neder voor het aengesichte van het volck des lants.

13

Ende hy sprack tot Ephron voor de ooren van het volck des lants, seggende; Trouwens, Ga naar margenoot17 zijt ghy't? Lieve hoort my: Ga naar margenoot18 Ick sal het gelt des ackers geven, neemt'et van my; so sal ick mijnen dooden aldaer begraven.

14

Ende Ephron antwoordde Abraham, seggende tot hem:

15

Mijn heere, hoort my: een lant van vier hondert Ga naar margenoot19 sikelen silvers; wat is dat tusschen my, ende tusschen u? begraeft slechs uwen dooden.

16

Ende Ga naar margenootb Abraham luysterde nae Ephron; ende Abraham Ga naar margenoot20 woech Ephron het gelt daer hy van gesproken hadde voor de ooren der sonen Hets, vierhondert sikelen silvers, onder den coopman gangbaer.

17

Ga naar margenootc Also wert Ephrons acker, die in Machpela was, die tegen over Mamre [lach,] de acker ende de speloncke die daer in was, ende al 't geboomte dat op den acker [stont] dat rontom in sijne gantsche lantpale was, Ga naar margenoot21 gevesticht,

18

Aen Abraham tot eene besittinge, voor de oogen der sonen Hets, by alle die tot Ga naar margenoot22 sijner stadtpoorte ingingen.

19

Ende daerna begroef Abraham sijne huysvrouwe Sarah in de speloncke des ackers van Machpela, Ga naar margenoot23 tegen over Mamre, welcke is Ga naar margenoot24 Hebron, in Ga naar margenoot25 het lant Canaan.

20

Also wert dien acker, ende de speloncke die daer in was, aen Abraham gevesticht tot eene erfbegraefnisse van de sonen Hets.

margenoot1
And. in de stadt Arba. sommige houden desen name gekomen te zijn van eenen Reuse, bouwer deser stadt. Siet Ios. 14.15. ende 15.13.
margenoot2
Eene stadt die daerna in de stamme Iuda geweest is, gelegen by het eycken velt Mamre, alwaer Abraham lange tijt gewoont heeft. Siet voorder bov. 13. op het vers 18.
margenoot3
T.w. in de tente sijner vrouwe. Siet bov. 18.6, 9.
margenoot4
Dit gebruyck is by den vroomen van outs af geweest, om hare droeffenisse te verklaren in 't gemeene over de elende aller menschen, ende in 't bysonder over het tijdelick verlies van hare vrienden, ofte eenige uytnemende persoonen. siet hier van ond. 50.3. Deut. 34.8. 1.Sam. 25.1. 2.Sam. 3.32. Act. 9.39. etc. Welck gebruyck superstitieuselick van de ongeloovige nagebotst is geweest. siet Mar. 5.38, 39, etc.
margenoot5
Als een geloovich Patriarch sijne droefenisse ende rouwe over Sara matigende, ende willende haer nu eene eerlicke begraeffenisse in eenen vreemden lande besorgen.
margenoot6
And. kinderen, alsoo oock vers 5, 7, 10, 11, 16, 18, 20. dat is, tot de Regenten ofte voorneemste der Hethiten, die Canaaniten waren, afkomstich van Heth Chams kints kint. siet bov. 10.15.
margenoota
Act. 7.5.
margenoot7
De begravenisse der doode lichaemen is van ouden tijden af by de menschen gebruyckelick geweest, gelijck hier blijckt, ende uyt het volgende vers, om dat de natuere leert, datmen het eene deel des redelicken menschen niet en behoort wech te werpen tot onteeringe ende schendinge: ende de Religie ons vermaent het selve te bewaren, ende op te sluyten tegen den dach van de opstandinge uyt de dooden. Siet ond. 50.5, 6. Num. 33.4. Deut. 21.23. Iob 5.26.
margenoot8
D. met welcken Godt is; als bov. 21.22. ofte, een Prince Godts: dat is, een voortreffelick Heere, ende Vorst. Siet bov. 13. op het vers 10.
margenoot9
D. in de beste uytgelesenste graven, verg. Ier. 22.7.
margenoot10
Hebr. Ist met uwe ziele. ofte: so is het met uwe ziele. 't Woort ziele, beteeckent dickwijls wille, beliefte, goet-vinden. als Deut. 21.14. 1.Reg. 19.3. 2.Reg. 9.15. Psal. 27.12. ende 41.3. ende 105.22.
margenoot11
Hebr. Tsochar, een Hethiter, ende is te onderscheyden van eenen Zohar, die de soon Simeons was. Ond. 46.10.
margenoot12
De eygene naem deses ackers, als blijckt vers 17. ende 19.
margenoot13
Ten aensien van den prijs des ackers, ende van het gewichte des gelts.
margenoot14
Hy en was niet alleen een burger onder de Hethiten, maer een der voorneemste onder hen, sittende in de vergaderinge voor de welcke Abraham verscheen. Soo wort het woort sitten genomen voor den staet der publijcke Raden ofte Regeerders des volcx, als Psal. 119.23.
margenoot15
Oft, daer hy geboren was, als Luc. 2.3, 4. oft, daer hy woonde, als ond. 24.10. Mat. 9.1.
margenoot16
D. die burgeren, ofte inwoonderen der stadt waren. alsoo ond. vers 18. Verg. cap. 34.24.
margenoot17
And. maer (oft: lieve) so ghy't zijt, etc. T.w. die man daer ick van spreke? N. Ephron. Het schijnt dat Abraham hem kende van name maer niet van aengesichte, ende dat Abraham niet geweten en heeft dat Ephron daer sat.
margenoot18
Hebr. ick hebbe gegeven. dat is, ick ben veerdich om te geven.
margenoot19
Sikel was een soorte van munte, hebbende haren name van wegen; ende is tweederley geweest, de Gemeene, wegende ontrent als een oort, ofte 't vierde deel eenes Rijcxdaelders; ende de Heylige, bedragende noch eens so veel. Siet bov. 20.16. alwaer van den Silverlinck (die van eenen prijs was) gesproken is. so bedroech dese somma weynich meer als 100 Rijcxdaelders, zijnde hier van den gemeynen ofte burgerlicken sikel gesproken.
margenootb
Ond. 50.13.
margenoot20
Eertijts woechmen malkanderen het gelt toe, in het koopen ende verkoopen, gelijckmen't nu malkanderen toetelt.
margenootc
Act. 7.16.
margenoot21
Hebr. stont ofte stont op. dat is; quam ende verbleef aen Abraham. alsoo oock ond. vers 20.
margenoot22
Siet bov. op 't vers 10.
margenoot23
Hebr. tegen t'aengesichte Mamre.
margenoot24
Siet bov. op het vers 2.
margenoot25
't welck wel Abraham ende sijnen zade van Godt gegeven was, om tot sijner tijt erffelick te besitten: maer also hy voor alsnoch een vreemdelinck daer in was, heeft hy (gelijck oock andere geloovige voorvaders) begeert daer in begraven te worden, tot een teecken, dat sy geloofden de beloftenisse Godts van dit lant te sullen besitten, 't welck hen een pant was van het Hemelsche Canaan.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken