Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxxix. Capittel.

Ioseph wort in sijnen dienst by Potiphar alsoo van Godt gesegent, dat hem sijn heer over 't gantsche huys stelt, vers 2. etc. De vrouwe sijns heeren wort, vermits sijne schoonheyt, op hem verlieft, ende versoeckt hem tot onkuyscheyt: 't welck hy bestandichlick weygerende, wort van haer valschelick verklaecht, eerst by 't huysgesin, daerna by sijnen heere, die hem daer over in gevanckenisse leyt, 13. Alwaer Godt oock met Ioseph is, sulcks dat hy over de gevangenis gestelt wort, 20.

1

IOseph nu Ga naar margenoota wert nae Egypten af gevoert: Ga naar margenoot1 ende Potiphar Pharaos Hovelinck, een overste der Trauwanten, een Egyptisch man, kocht hem uyt de hant der Ga naar margenoot2 Ismaëliten, die hem derwaerts afgevoert hadden.

2

Ende Ga naar margenoot3 de HEERE Ga naar margenootb was met Ioseph; so dat hy een voorspoedich man was: ende Ga naar margenoot4 hy was in Ga naar margenoot5 sijnes heeren des Egyptenaers huys.

3

Als nu sijn heere sach, dat de HEERE met hem was, ende dat de HEERE al wat hy dede, Ga naar margenoot6 door sijne hant voorspoedich maeckte:

4

So vondt Ioseph Ga naar margenoot7 genade in sijne oogen, ende Ga naar margenoot8 diende hem: ende hy stelde hem over sijn huys, ende al wat hy hadde gaf hy Ga naar margenoot9 in sijne hant.

5

Ende het geschiedde van doe af, dat hy hem over sijn huys, ende over al wat sijne was, gestelt hadde, dat de HEERE des Egyptenaers huys segende, Ga naar margenoot10 om Iosephs wille: ja de segen des HEEREN was in alles dat hy hadde, in 't huys, ende in 't velt.

6

Ende hy liet alles wat hy hadde in Iosephs hant, so dat hy met hem van geen dinck kennisse en hadde, Ga naar margenoot11 behalven van 't broot dat hy at: ende Ioseph was schoon van gedaente, ende schoon van aengesicht.

7

Ende het geschiedde na dese dingen, Ga naar margenootc dat sijnes heeren huysvrouwe Ga naar margenoot12 hare oogen op Ioseph wierp: ende sy seyde; Ga naar margenoot13 Ligt by my.

8

Maer hy weygerde't, ende seyde tot sijnes heeren huysvrouwe; Siet, mijn heere en heeft geen kennisse met my watter in den huyse zy; ende al wat hy heeft, dat heeft hy in mijne hant gegeven.

9

Ga naar margenoot14 Niemant en is grooter in dit huys als ick: ende hy en heeft voor my niets onthouden, Ga naar margenoot15 dan u, daer in dat ghy sijne huysvrouwe zijt: hoe soude ick dan dit een soo groot quaet doen, ende sondigen tegen Godt?

10

Ende het geschiedde, als sy Ioseph Ga naar margenoot16 dach op dach aensprack ende hy nae haer niet en hoorde, om by haer te liggen, [ende] by Ga naar margenoot17 haer te zijn:

11

So gebeurde't op sulck eenen dach, dat hy in 't huys quam, om sijn werck te doen: ende niemant van Ga naar margenoot18 de lieden des huyses en was daer binnens huys:

12

Ende sy greep hem by sijn Ga naar margenoot19 kleet, seggende; Ligt by my: ende hy liet sijn kleet in hare hant, ende vluchtte; ende ginck uyt nae buyten.

13

Ende het geschiedde als sy sach, dat hy sijn kleet in hare hant gelaten hadde, ende nae buyten gevlucht was;

14

Soo riep sy Ga naar margenoot20 de lieden van haren huyse, ende sprack tot hen, seggende; Ga naar margenoot21 Siet, Ga naar margenoot22 hy heeft ons den Ga naar margenoot23 Hebreeuschen man in gebracht, om Ga naar margenoot24 met ons te spotten: hy is tot my gekomen om by my te liggen, ende ick hebbe geroepen met Ga naar margenoot25 luyder stemme:

15

Ende het geschiedde, als hy hoorde dat ick mijne stemme verhief, ende riep: so verliet hy sijn kleet by my, ende vluchtte, ende ginck uyt nae buyten.

16

Ende sy leyde sijn kleet by haer, tot dat sijn heere in sijn huys quam.

17

Doe sprack sy tot hem Ga naar margenoot26 nae die selve woorden, seggende; De Hebreeusche knecht, dien ghy ons hebt ingebracht, is tot my gekomen, om met my te spotten:

18

Ende het is geschiet, als ick mijne stemme verhief, ende riep: dat hy sijn kleet by my liet, ende vluchtte nae buyten.

19

Ende het geschiedde, als sijn heere de woorden sijner huysvrouwe hoorde die sy tot hem sprack, seggende Ga naar margenoot27 Nae dese selve woorden heeft my uwen knecht gedaen; Ga naar margenoot28 so ontstack sijn toorn.

20

Ende Iosephs heere nam hem, ende leverde Ga naar margenootd hem in 't Ga naar margenoot29 Gevangen-huys,

[Folio 21r]
[fol. 21r]

ter plaetse daer des Conincks Ga naar margenoot30 gevangene gevangen waren: also was hy daer in het Gevangen-huys.

21

Doch de HEERE was met Ioseph, ende wendde [sijne] goedertierentheyt tot hem: ende Ga naar margenoot31 gaf hem genade inde oogen des Oversten van 't Gevangen-huys.

22

Ende de Overste van 't Gevangen-huys gaf alle de gevangene, die in 't Gevangen-huys waren, in Iosephs hant, ende Ga naar margenoot32 al wat sy daer deden, dede hy.

23

De Overste van't Gevangen huys en Ga naar margenoot33 sach gantsch op geen dinck, dat in sijne hant was, overmits dat de HEERE met hem was: ende wat hy dede, dat dede de HEERE wel gedijen.

margenoota
Bov. 37.28. Psal. 105.17.
margenoot1
Siet bov. 37. op 't vers 36.
margenoot2
Siet bov. cap. 37. op vers 25.
margenoot3
Siet bov. cap. 21. op vers 22. ende 26. op vers 24.
margenootb
Bov. 39.21. Actor, 7.9.
margenoot4
D. hy en liep niet wech nae sijnen vader, ofte elders, maer voegde sich in gedult, ende getrouwicheyt, nae den staet daer toe hy van Godt vernedert was.
margenoot5
Hebr. sijner Heeren, dat is, sijnes Heeren: ende soo in 't volgende, als oock bov. cap. 24.10. ende 2.Sam. 12.8.
margenoot6
D. door sijnen dienst. Exod. 4.13. Levit. 8.36. Prov. 26.6. etc.
margenoot7
Siet bov. 18.3.
margenoot8
D. hy paste op sijn persoon. Eerst was hy een gemeyn knecht, daer na een Kamerlinck sijns Heeren, ja een versorger van het geheele huys.
margenoot9
Siet bov. cap. 16. vers 6.
margenoot10
De boose worden gesegent van wegen de bywooninge der vromen. Siet bov. 30.27, 30. Ies. 45.3, 4.
margenoot11
D. Potiphar en bekommerde hem nergens mede, dan met eten ende drincken, latende al de huyshoudinge op Ioseph berusten. Sommige meynen, dat dese woorden behalven van het broot dat hy at, sien op de superstitie der Egyptenaren, die met de Hebreen niet en wilden eten. Siet daer van ond. 43.32.
margenootc
Prov. 7.13.
margenoot12
Hebr. dat sy hare oogen ophief tot Ioseph. De sin is: sy sach hem aen met oneerbare oogen, ende met oncuyschen lust. Siet Matth. 5.28. ende 2.Pet. 2.14. Het contrarie was by Iob 31.1.
margenoot13
Na dat sy, sonder twijfel, te vooren daer op toegeleyt hadde, om hem tot onkuysheyt te bewegen.
margenoot14
Verstaet dit ten aensien vande macht, die Ioseph van sijnen heere ontfangen hadde, om het huys te versorgen, ende in sijne plaetse opsicht daer over te hebben. And. Hy selfs en is niet grooter in dit huys.
margenoot15
D. hy heeft my oock bevolen sorge over u te dragen, soo veel aengaet den nootdurft uwes lichaems, maer niet de gemeynschap des selven my aen te trecken. And. daerom dat ghy, etc.
margenoot16
Hebr. dach, dach. Een ende 't selve woort wort somtijts tweemael gestelt, om eene geduricheyt des tijts te beteeckenen, Exod. 16.5, 22. Lev. 6.12. Deut. 2.27. ende 14.22.
margenoot17
D. om hare aensprake daer van te hooren. want hy wel wiste, dat quade redenen, bederven goede zeden, 1.Cor. 15.33.
margenoot18
D. huysgenooten, alsoo ond. vers 14. ende Mich. 7.6.
margenoot19
Sonder twijfel by sijn oppercleet, als mantel, etc.
margenoot20
T.w. die buyten waren, ofte, ondertusschen weder ingekomen waren, op datse die tot getuygen soude mogen opmaken ende bereyt hebben, als sy Ioseph voor haren man beschuldigen soude.
margenoot21
'Tschijnt dat sy Iosephs kleet in hare handen gehadt, ende getoont heeft.
margenoot22
T.w. mijn man. sy en noemt hem niet, quansuys gram op hem zijnde.
margenoot23
Soo noemt zy Ioseph verachtelick, ende om 't huysgesin tegens hem op te hitsen, dewijle doch de Egyptenaers de Hebreen niet wel en vermochten. Siet ond. 43.32.
margenoot24
Dese loose vrouwe en seyt niet, met my, maer, met ons, als of sy wilde seggen: Derf hy my dit vergen, wat schande, ende overlast en sal hy dan de dienstmaechden niet derven doen?
margenoot25
Hebr. grooter.
margenoot26
T.w. die sy te vooren by 't huysgesin gebruyckt hadde, ende nu by den man wederhaelde.
margenoot27
D. soo als ick geseyt hebbe heeft hy gedaen.
margenoot28
Hy gelooft sijne vrouwe, sonder Ioseph eerst te hooren. Verg. de maniere van spreken, met bov. 4.5, 6. ende siet de aent. op 't vers 5.
margenootd
Psal. 105.18.
margenoot29
Hebr. tot het huys der rondicheyt, ofte, des ronden torens. Dese gevanckenisse wort oock een kuyl genoemt, ond. c. 40.15. ende 41.14.
margenoot30
Hebr. gebondene, gebonden. verstaet hier soodanige gevangene die tegen de Koninck misdaen, ofte een groot crimen begaen hadden, ende op den hals gevangen saten.
margenoot31
Hebr. gaf sijne genade, dat is, hy maecte hem aengenaem. Siet bov. cap. 18. op vers 3.
margenoot32
D. al watmen daer plach te doen, ende al watter geschiedde, dat geschiede door sijn bevel ende bestier.
margenoot33
Hebr. en was niet alle dinck siende.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken