Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xij. Capittel.

Godt beveelt de Israëliten, dat de maent in de welcke sy uyt Egypten gaen, haer d’eerste maent des jaers zy, vers 1, etc. Haer wort bevolen een onbevleckt Lam uyt te kiesen tot een Paesch-lam, 3. hoe sy het eten moesten, 11. Sy moesten seven dagen lanck ongesuert broot eten, 15. Met het bloet des lams moesten sy de posten der deuren besprengen, 22. Alle de eerst-geborene van Egypten worden verslagen, 29. Pharao drijft de Israëliten te lande uyt, 31. Sy berooven de Egyptenaers, 35. Sy koomen te Succoth, sterck zijnde 600000 man, 37. Hoe lange sy in Egypten gewoont hebben, 40. Maniere van het Paesch-lam te eten, ende wie het mochten eten, 43. Alle de kinderen Israëls doen gelijck haer de Heere geboden hadde, 50.

1

DE HEERE nu Ga naar margenoot1 hadde tot Mose ende tot Aaron in Egypten-lande gesproken, seggende:

2

Ga naar margenoot2 Dese selve maent sal u lieden Ga naar margenoot3 het hooft der maenden zijn: sy sal u Ga naar margenoot4 de eerste van de maenden des jaers zijn.

3

Spreeckt tot de gantsche vergaderinge Israëls, seggende, Aen den tienden deser maent neme een yegelick Ga naar margenoot5 een lam, Ga naar margenoot6 nae de huysen der vaderen, een lam voor een huys.

4

Maer in dien een huys te Ga naar margenoot7 kleyn is voor een lam, so neme Ga naar margenoot8 hy ’t ende sijn naebuer, de naeste aen sijnen huyse, nae ’t getal Ga naar margenoot9 der zielen: Ga naar margenoot10 yegelick nae dat hy eten kan; ghy sult rekeninge maken Ga naar margenoot11 nae het lam.

5

Ga naar margenoota Ghy sult Ga naar margenoot12 een volkomen lam hebben, een manneken, Ga naar margenoot13 een jaer oudt: van de schapen ofte van de geyte-bocken sult ghy het nemen.

6

Ga naar margenoot14 Ende ghy sult het in bewaringe hebben tot den veertienden dach deser maent: ende de gantsche gemeynte der vergaderinge Israëls sal het slachten Ga naar margenoot15 tusschen twee avonden.

7

Ende sy sullen van Ga naar margenoot16 dat bloet nemen: ende Ga naar margenoot17 strijcken ’t aen de beyde zijd-posten, ende aenden boven-dorpel, aen de huysen in de welcke sy het eten sullen.

8

Ga naar margenootb Ende sy sullen dat vleesch eten inder selver nacht: aenden vyere gebraden,

[Folio 32v]
[fol. 32v]

Ga naar margenoot18 met ongesuerde brooden, sy sullen het Ga naar margenoot19 met bittere sause eten.

9

Ghy en sult daer Ga naar margenoot20 niet raeuw van eten, oock Ga naar margenoot21 geensins in water gesoden: maer aen den vyere gebraden, sijn hooft, met sijne schenckelen, ende met sijn ingewant.

10

Ghy en sult daer oock niet van laten overblijven tot den morgen: maer ’t gene dat daer van over-blijft tot den morgen, Ga naar margenoot22 sult ghy met vyere verbranden.

11

Ga naar margenoot23 Aldus nu sult ghy het eten; Ga naar margenoot24 uwe lendenen sullen opgeschort zijn, uwe schoenen aen uwe voeten, ende uwen staf in uwe hant: ende ghy sult het met haeste eten, het is des HEEREN Ga naar margenoot25 Pascha.

12

Want Ga naar margenoot26 ick sal in deser nacht door Egyptenlant gaen, ende Ga naar margenoot27 alle eerst-geborene in Egyptenlant slaen, van de menschen af, tot de beesten toe: ende ick sal gerichten oeffenen aen Ga naar margenoot28 alle de Goden der Egyptenaren, ick de HEERE.

13

Ende Ga naar margenoot29 dat bloet zal u lieden tot Ga naar margenoot30 een teecken zijn aen de huysen daer ghy inne zijt: wanneer ick het bloet sie, sal ick u-lieden voor by gaen: ende daer en sal geen plage onder u-lieden ten verderve zijn, wanneer ick Ga naar margenoot31 Egypten-lant slaen sal.

14

Ga naar margenootc Ende dese dach sal u lieden wesen Ga naar margenoot32 ter gedachtenisse, ende ghy sult hem den HEERE tot een feest vieren: ghy sult hem vieren onder uwe geslachten Ga naar margenoot33 tot eene eeuwige in settinge.

15

Ga naar margenoot34 Seven dagen sult ghy-lieden ongesuerde brooden eten, maer aen den eersten dach sult ghy den suer-deech Ga naar margenoot35 wech doen uyt uwe huysen: want wie ’t gedeessemde etet van de eersten dach af tot op den sevenden dach, Ga naar margenoot36 die selve ziele Ga naar margenoot37 die sal uytgeroeyt worden uyt Israël.

16

Ende op den eersten dach salder eene heylige versamelinge zijn: oock sult ghy Ga naar margenoot38 eene heylige versamelinge hebben op den sevenden dach: daer en sal geen werck inde selve gedaen worden, Ga naar margenoot39 maer wat van yeder ziele gegeten sal worden, dat selve alleen mach van u-lieden toegemaeckt worden.

17

So onderhoudt u dan de ongesuerde Ga naar margenoot40 brooden, dewijle ick even aen den selven dage u-lieder heyren uyt Egypten-lande geleydt sal hebben: daerom sult ghy desen dach houden, onder uwe geslachten, tot een eeuwige insettinge.

18

Ga naar margenootd In de eerste [maent] aen den veertienden dage der maent, in den avont, sult ghy ongesuerde brooden eten: tot den eenentwintichsten dach der maent in den avont.

19

Ga naar margenoot41 Datter seven dagen lanck geenen suer-deessem in uwe huysen gevonden en worde: want al wie het gedeessemde eten sal, de selve ziele sal uyt de vergaderinge Israëls uytgeroeyt worden, Ga naar margenoot42 hy zy een vreemdelinck, ofte een ingeborene des lants.

20

Ghy en sult Ga naar margenoot43 niets eten dat gedeessemt is: Ga naar margenoote in alle uwe wooningen sult ghy ongesuerde brooden eten.

21

Mose dan riep alle de Outste van Israël, ende seyde tot hen: Ga naar margenoot44 Leset uyt, ende neemt u Ga naar margenoot45 lammeren voor uwe huysgesinnen, Ga naar margenootf ende slachtet Ga naar margenoot46 het Pascha.

22

Ga naar margenoot47 Neemt dan een bondelken Ga naar margenoot48 Ysop, ende dopt het in ’t bloet dat in een becken sal wesen, ende Ga naar margenoot49 strijckt aen den boven-dorpel, ende aen de beyde zijd-posten van dat bloet, ’t welck in het becken zijn sal: doch u aengaende, niemant sal uytgaen, uyt de deure sijnes huyses, tot aen den morgen.

23

Want de HEERE sal door gaen, om, Ga naar margenoot50 de Egyptenaren te slaen, doch wanneer hy het bloet sien sal aen den boven-dorpel, ende aen de twee zijd-posten: so sal de HEERE de deure Ga naar margenoot51 voorby gaen, Ga naar margenootg ende den Ga naar margenoot52 verderver niet toelaten in uwe huysen te komen om te slaen.

24

Onderhoudet dan Ga naar margenoot53 dese sake, tot eene insettinge voor u, ende voor uwe kinderen Ga naar margenoot54 tot in eeuwicheyt.

25

Ende het sal geschieden als ghy Ga naar margenoot55 in dat lant komt, dat u de HEERE geven sal, gelijck hy gesproken heeft, so sult ghy desen Ga naar margenoot56 dienst onderhouden.

26

Ga naar margenooth Ende het sal geschieden, wanneer uwe kinderen tot u sullen seggen, Ga naar margenoot57 Wat hebt ghy daer voor eenen dienst?

27

So sult ghy seggen, Ga naar margenoot58 Dit is den HEERE een Paesch-offer, die voor der kinderen Israëls huysen voorby ginck in Egypten, doe hy de Egyptenaers sloech, ende onse huysen bevrijdde: Doe buygde sich het volck ende neygde sich.

28

Ga naar margenooti Ende de kinderen Israëls gingen ende deden ’t: gelijck als de HEERE Mose ende Aaron geboden hadde, alsoo deden sy.

29

Ga naar margenootk Ende het geschiedde ter midder-nacht, dat de HEERE Ga naar margenoot59 alle de eerst-geborene in Egypten-lande sloech, van den eerst-geborenen Pharaos aen, die op sijnen throon sitten soude, Ga naar margenoot60 tot op den eerst-geborenen des gevangens, Ga naar margenoot61 die in het gevangen-huys was, ende alle eerst-geborene der beesten.

30

Ga naar margenootl Ende Pharao stont op by nachte, hy, ende alle sijne knechten, ende alle de Egyptenaers, ende daer was een groot geschrey in Egypten: want daer en was geen huys daer niet een doode in en was.

31

Ga naar margenoot62 Doe riep hy Mose ende Aaron in der nacht, ende seyde, Maeckt u op, treckt uyt het midden van mijnen volcke, soo ghy-lieden, als de kinderen van Israël: ende gaet henen, dient den HEERE, Ga naar margenoot63 gelijck ghy-lieden gesproken hebt.

32

Neemt oock met u uwe Ga naar margenoot64 schapen, ende uwe runderen, alsoo ghy-lieden gesproken hebt: ende gaet henen, ende Ga naar margenoot65 segent my oock.

33

Ende de Egyptenaers hielden sterck aen by het volck, haestende om die uyt het lant te drijven: want sy seyden; wy Ga naar margenoot66 zijn alle doot.

34

Ende het volck nam sijn deech op eer het gedeessemt was: hare deech-klompen, gebonden in hare kleederen, op hare schouderen.

35

Ga naar margenootm De kinderen Israëls nu hadden gedaen nae het woort Mose, ende hadden van de Egyptenaren ge-eyscht silveren vaten, ende goudene vaten, ende kleederen.

36

Daer toe hadde de HEERE den volcke genade gegeven in de oogen der Egyptenaren, dat sy hen hare begeerte deden: ende sy Ga naar margenoot67 beroofden de Egyptenaren.

37

Also reysden de kinderen Israëls

[Folio 33r]
[fol. 33r]

uyt van Ga naar margenoot68 Rameses nae Ga naar margenoot69 Succoth: omtrent Ga naar margenoot70 ses hondert duysent te voet, mannen alleen, behalven de Ga naar margenoot71 kinderkens.

38

Ende Ga naar margenoot72 veel vermengt-volck trock oock met haer op, ende schapen, ende runderen, Ga naar margenoot73 gantsch veel vees.

39

Ende sy Ga naar margenoot74 bieken van het deech dat sy uyt Egypten gebracht hadden, ongesuerde koecken, want het en was niet gedeessemt: overmits sy uyt Egypten Ga naar margenoot75 uyt gedreven wierden, so dat sy niet vertoeven en konden, nochte oock teeringe voor hen bereyden.

40

Ga naar margenootn De [tijt] nu der wooninge die de kinderen Israëls in Egypten gewoont hebben, Ga naar margenoot76 is vier hondert jaer, ende dertich jaer.

41

Ende het geschiedde ten eynde van de vyer hondert ende dertich jaren: so ist even op den selven dach geschiet, dat alle de heyren des HEEREN uyt Egypten-lande gegaen zijn.

42

Ga naar margenoot77 Desen nacht salmen den HEERE op het vlijtichste houden, om dat hyse uyt Egypten-lande geleydt heeft: Dit is de nacht des HEEREN, die op het vlijtichste moet gehouden worden, van alle de kinderen Israëls, onder hare geslachten.

43

Voorder seyde de HEERE tot Mose ende Aaron, Dit is de insettinge van ’t Pascha, geenes vreemdelincx sone Ga naar margenoot78 en sal daer van eten.

44

Doch alle knecht van yeder een, die voor gelt gekocht is, na Ga naar margenoot79 dat ghy hem sult besneden hebben, dan sal hy daer van eten.

45

Geen Ga naar margenoot80 uytlander noch huerlinck Ga naar margenoot81 en sal daer van eten.

46

Ga naar margenoot82 In een huys sal ’t gegeten worden, ghy en sult van den vleesche niet buyten uyt den huyse dragen: Ga naar margenooto ende Ga naar margenoot83 en sult geen been daer aen breken.

47

De gantsche vergaderinge Israëls sal Ga naar margenoot84 het doen.

48

Als nu een vreemdelinck by u verkeert, ende den HEERE het Pascha Ga naar margenoot85 houden sal, dat alles wat manlick, by hem besneden worde, ende dan kome hy daer toe, om dat te houden, ende Ga naar margenoot86 hy sal wesen als een ingeboren des lants: maer geen onbesneden sal daer van eten.

49

Eenerley wet zy den ingeborenen, ende den vreemdelinck, die als vreemdelinck in ’t midden van u verkeert.

50

Ende alle kinderen Israëls deden ’t: gelijck als de HEERE Mose ende Aaron geboden hadde, alsoo deden sy.

51

Ende het geschiedde even ten selven dage, dat de HEERE de kinderen Israëls uyt Egypten-lant leydde, nae hare heyren.

margenoot1
T.w. eer Mose van de tegenwoordicheyt Pharaos gescheyden was, Exod. 11.4. ’tzy dat het geschiet zy voor de drie-daechsche duysternisse cap. 10.21. ofte daer na, bov. 11.1.
margenoot2
By de Hebreen genoemt Abib, Exod. 13.4. anders genaemt Nisan, Neh. 2.1. Esth. 8.7.
margenoot3
D. ’t beginsel, alsoo stater Eze. 40.1. het hooft des jaers, dat is, ’t beginsel des jaers.
margenoot4
Dit is te verstaen van Kerckelicke saken, maer in politijcke saken begon het jaer met de sevende maent. Siet Exod. 34.22. ende Lev. 25.9.
margenoot5
Het zy een schaeps-lam, ofte een geyten-lam, vers 5. Dit lam was een figuere ofte voorbeelt, wijsende op Christum het ware lam Godes, Ioh. 1.29. ende 1.Cor. 5.7.
margenoot6
D. nae de huysgesinnen, die nae de vaderen genoemt wierden.
margenoot7
D. in dien harer te weynich zijn om het lam dien avont geheel op te eten.
margenoot8
T.w. de huysvader.
margenoot9
D. der persoonen, Siet Gen. 12.5.
margenoot10
Hebr. de man nae den mont sijnes etens.
margenoot11
D. nae advenant van het lam, ende ’t getal der persoonen die daer van eten souden, daer op lettende, dat der persoonen noch te vele, noch te weynich en waren.
margenoota
Levit. 1.3. ende 22.21. Malach. 1.8. 1.Pet. 1.19.
margenoot12
Dusdanich moeste Christus wesen, 1.Pet. 1.19.
margenoot13
Hebr. de sone eenes jaers. D. een jarich lam.
margenoot14
D. ghy sult het apart setten, afgesondert van de cudde, vier dagen lanck, van den tienden tot den veertienden dach.
margenoot15
D. tusschen het begin ende het eynde des avonts, dat is, tusschen onse derde ure na den middach, ende der sonnen onderganck, te deser tijt is onse Heere Iesus Christus het rechte paesch-lam gestorven, Matt. 27. versen 46, 50.
margenoot16
T.w. des geslachten Lams.
margenoot17
Hebr. geven’t, ofte, doen ’t. T.w. met busselkens van ysop, als vers 22. staet. van dese ceremonien en wort nergens meer gewach gemaeckt, als oock niet van eenige der volgende ceremonien, om datse alleen in dit eerste pascha moesten onderhouden worden.
margenootb
Num. 9.11. 1.Cor. 5.8.
margenoot18
De Israëliten aten het paesch-lam met ongesuerde koecken, ter gedachtenisse dat sy met der haste haer ongesuert deech met sich uyt Egyptenlant gedragen hadden, ond. vers 34.
margenoot19
And. bittere kruyden. Hebr. met bitterheden, of, met bittere dingen.
margenoot20
Ofte, niet genoech gekoockt zijnde.
margenoot21
Hebr. siedende gesoden ofte, kokende gekoockt in ’t water.
margenoot22
Op dat het anders nergens toe soude gebruyckt worden, het zy tot afgoderye, ofte gemeyne spijse.
margenoot23
T.w. dit mael, maer na deser tijt en zijn dese dingen niet onderhouden geweest, selfs niet van Christo, nochte van sijne Apostelen, siet bov. vers 7.
margenoot24
Dit beteeckent veerdicheyt in’t reysen, ofte, haeste in ’t uytrichten van eenige sake, als 2.Reg. 4.29. ende 9.1. Ierem. 1.17. Luc. 12.35, 36.
margenoot25
Hebr. Pesach. ’t beteeckent eenen door-ganck, voor-by-ganck, ofte, over-springinge, om dat de slaende Engel de huysen der Israeliten heeft voorby-gegaen, ofte voorby gesprongen, versen 13, ende 23, ende 27. het lam wort hier Pesach, D. voor-by-ganck genoemt, om dat het een teecken daer van was. siet dese Sacramentele wijse van spreken Gen. 17.10. ende de eygentlicke maniere van spreken ond. vers 13. ende capit. 13.9.
margenoot26
Dat Godt door den slaenden Engel gedaen heeft, dat seyt hy selfs gedaen te hebben.
margenoot27
T.w. der Egyptenaren.
margenoot28
Als of Godt seyde, ick sal doen blijcken dat alle de afgoden ydel zijn, ende niet helpen en kunnen.
margenoot29
T.w. daer mede ghy de posten ende dorpelen besprenckelt hebt, vers 7.
margenoot30
Om te gedencken aen mijne belofte tot versterckinge uwes geloofs.
margenoot31
D. de eerstgeborene in Egyptenlant.
margenootc
Exod. 5.1.
margenoot32
T.w. der ontfangene weldaet, dat ick u uyt Egypten verlost hebbe.
margenoot33
T.w. tot dat de Messias komt, die het eynde ende vervullinge der wet is, siet Gen. 13. vers 15. ende cap. 17. vers 7. ende 13.
margenoot34
T.w. na den paesch-dach, want dit was een bysonder feest.
margenoot35
Hebr. doen ophouden.
margenoot36
D. de selve mensche.
margenoot37
Siet Genes. 17. vers 14.
margenoot38
Hebr. versamelinge der heylicheyt, ende soo in ’t volgende.
margenoot39
Dit was ongeoorlooft te doen op den Sabbath-dach, Exod. 16. vers 23, 29. ende 35.2, 3.
margenoot40
Ofte, koecken, nae ’t gebruyck der Ioden.
margenootd
Levit. 23.5. Num. 28.16.
margenoot41
Siet bov. vers 15. ende 1.Cor. 5.8.
margenoot42
Hebr. in, aen, ofte onder den vreemdelinck, etc.
margenoot43
Noch broot, noch koecken, nochte yet anders.
margenoote
Deuter. 16.3.
margenoot44
Hebr. treckt uyt. T.w. uyt de schaeps-koye, ofte kudde.
margenoot45
Ofte, kleyn vee, dat is, schapen, ofte geyten.
margenootf
Hebr. 11.28.
margenoot46
D. het lam, ’t welck een teecken was van het pascha, ofte doorganck des worg-Engels.
margenoot47
Dit is eene der ceremonien die alleen in het eerste pascha moesten onderhouden worden. Siet bov. op ’t vers 7.
margenoot48
Van ysop, Siet 1.Reg. 4. op vers 33.
margenoot49
Hebr. doet aenraken.
margenoot50
And. Egypten, verstaet de eerstgeborene der Egyptenaren.
margenoot51
Of, voorby springen.
margenootg
Hebr. 11.28.
margenoot52
Verstaet dien slaenden Engel.
margenoot53
Uytgenomen de ceremonien, die dit eerste pascha eygen waren, siet bov. vers 7, 11, 22.
margenoot54
Welverstaende, tot op Christum. Siet bov. vers 14.
margenoot55
T.w. in het lant Canaan. In de woestijne en hebben sy maer eens pascha gehouden, Num. 9.5.
margenoot56
D. Godtsdienst. Alsoo oock vers 26. als blijckt vers 27.
margenooth
Ios. 4.6.
margenoot57
Hebr. Wat [is] u-lieden desen dienst? is D. beteeckent.
margenoot58
T.w. het paesch-lam.
margenooti
Hebr. 11.28.
margenootk
Psal. 78.51. ende 105.36. ende 135.8. ende 136.10.
margenoot59
Dit heeft Godt gedaen tot een straffe over het ongelijck, ’t welck Pharao ende sijne ondersaten aen Israël, Godes eerstgeborenen, gedaen hadden, Exod. 4.22, 23.
margenoot60
Verg. met dese maniere van spreken bov. cap. 11. vers 5.
margenoot61
Hebr. in het huys des puts, ofte des kuyls.
margenootl
Psal. 105.38.
margenoot62
Mose ende Aaron en quamen niet tot Pharao, maer des Konincks gesanten moesten tot haer komen, ende Mose met nedericheyt bidden, dat sy doch wilden uyt trecken, gelijck af te nemen is uyt Exod. 10.29. ende 11.8.
margenoot63
T.w. sonder eenige conditien, daer de Koninck te vooren van gesproken heeft.
margenoot64
Ofte, u kleyn vee, ende u groot vee.
margenoot65
D. bidt Godt voor my, dat hy my van dese plage verlosse. Dit begeert Pharao oock Exod. 8.8. ende 9.28. ende 10.16, 17. het schijnt dat Pharao in sijn herte overtuycht was, dat hy sich grouwelick tegen Godt den Heere versondicht hadde, handelende tegen sijne eygene conscientie.
margenoot66
Siet Genes. 20. vers 3.
margenootm
Exod. 3.21. ende 11.2. Psal. 105.37.
margenoot67
Aldus is vervult ’tgene dat Godt Abraham belooft Genes. 15.14. ende den Israëliten, Exo. 3.22.
margenoot68
Siet Genes. 47. vers 11.
margenoot69
Een plaetse soo geheeten, om dat de kinderen Israëls, als sy daer waren gekomen, hutten van tacken hebben gemaeckt, ende dit is haer eerste rust-plaetse na dat sy uyt Egypten getrocken zijn, verg. Lev. 23.43. Dit Succoth is te onderscheyden van een ander, daer van gesproken wort Gen. 33.17.
margenoot70
Onder welck groot getal niet een swack noch kranck mensche en was, Psal. 105.37.
margenoot71
Verstaet hier by oock de vrouwen, sonder welcker hulpe de kinderkens haer niet behelpen en konden, alsoo oock Exod. 10.24.
margenoot72
T.w. Egyptenaers, ende andere, die door de wonder-wercken, welcke sy gesien hadden, bewogen waren mede te trecken, doch daer na besweken sy, Num. 11.4, 5.
margenoot73
Hebr. Seer swaer vee.
margenoot74
T.w. als sy te Succoth gekomen waren.
margenoot75
Gelijck Godt de Heere voorseyt hadde, Exod. 6.1.
margenootn
Genes. 15.13. Actor 7.6. Galat. 3.17.
margenoot76
Siet Genes. 15.13.
margenoot77
And. Dit is die nacht, welcken de HEERE in achtinge genomen heeft, om haer uyt Egypten-lant te leyden. Hebr. Dit is een nacht der onderhoudingen den Heere.
margenoot78
Wel verstaende, ten zy dat hy besneden is, als af te nemen is uyt vers 44. ende 48.
margenoot79
Wel verstaende, na dat hy inde ware Religie onderwesen sal zijn, ende de selve hebben aengenomen.
margenoot80
T.w. soodanich een uytlander, die in een lant woont, daer hy niet te huys en hoort, ofte met een ander in woont.
margenoot81
Verstaet, ten zy datse besneden zijn.
margenoot82
De sin is, Elck lam sal men in een bysonder huys eten, elck huysgesin het sijne, als bov. vers 3. geseyt wort.
margenooto
Num. 9.12. Ioh. 19.36.
margenoot83
Dit siet op Christum het rechte Paesch-lam, aen den welcken geen been gebroken en is, Ioh. 19.33, 36.
margenoot84
D. sal het pascha bereyden, ende eten, soo als de HEERE bevolen heeft, wie het versuymde, die wert afgesneden, Num. 9.13.
margenoot85
Hebr. doen sal, ende soo in’t volgende.
margenoot86
D. hy sal ’t selve recht genieten, ’t welck de ingeborene genieten.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken