Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxiij. Capittel.

Van valsch geruchte ende valsche getuygenisse, vers 1, etc. Men moet het recht niet buygen, 2. Men sal sijnen vyant goet doen, 4. De Richters en mogen geen geschenken nemen, 8. noch de vreemdelingen onderdrucken, 9. van het sevende jaer,’t welck een rust-jaer sal zijn, 10. vanden Sabbath-dach, 12. Men sal den name van andere Goden niet noemen, 13. vande drie hooge Feesten des jaers, 14. Men mocht niet offeren met gesuert broot, 18. Godt belooft den volcke dat een Engel voor haer soude gaen, die sy mosten gehoorsamen, 20. Eere der vreemder Goden wort verboden, 23. Godt belooft die te segenen die hem dienen, 25. Dat horselen de vyanden der Israëliten uytstooten souden, 28. De lantpalen van het lant der Israëliten, 31. haer wort verboden een verbont met de Heydenen ofte hare Goden te maken, 32. Ia die en mochten in ’t lant der Israëliten niet woonen.

1

GHy en sult geen Ga naar margenoot1 valsch geruchte Ga naar margenoot2 op-nemen: ende Ga naar margenoot3 en stelt uwe hant niet by den godtloosen, om een getuyge Ga naar margenoot4 tot gewelt te zijn.

2

Ghy en sult de Ga naar margenoot5 menichte tot boose saken niet volgen: ende ghy en sult niet spreken in eene twistige sake, dat ghy u neycht nae de menichte, om [het recht] te buygen.

3

Ga naar margenoota Oock en sult ghy den geringen niet Ga naar margenoot6 voortrecken in sijne twistige sake.

4

Ga naar margenootb Wanneer ghy uwes vyants osse, ofte sijnen dwalenden esel ontmoett, ghy sult hem den selven Ga naar margenoot7 gantschelick wederbrengen.

5

Ga naar margenootc Wanneer ghy uwes haters esel onder sijnen last siet liggen, Ga naar margenoot8 sult ghy dan nalatich zijn, om het [uwe] te verlaten voor hem? Ga naar margenoot9 ghy sult het in aller maniere Ga naar margenoot10 met hem verlaten.

6

Ga naar margenootd Ga naar margenoot11 Ghy en sult het recht uwes armen niet buygen in sijne twistige sake.

7

Zijt verre van valsche Ga naar margenoot12 saken: ende den ontschuldigen ende gerechtigen Ga naar margenoot13 en sult ghy niet dooden, want ick en sal Ga naar margenoot14 den godtloosen niet rechtveerdigen.

8

Ga naar margenoote Oock en sult ghy Ga naar margenoot15 geen geschenck nemen: want het geschenck verblindt de siende, ende ’t verkeert de Ga naar margenoot16 sake der rechtveerdigen.

9

Ga naar margenootf Ghy en sult oock den vreemdelinck niet onderdrucken: want ghy-lieden Ga naar margenoot17 kent het gemoet des vreemdelincks, dewijle ghy vreemdelingen geweest zijt in Egypten-lande.

10

Ghy sult oock ses jaer u lant bezaeyen, ende sijne in-komste versamelen.

11

Ga naar margenootg Maer in het sevende, sult ghy het Ga naar margenoot18 rusten ende stille liggen laten, Ga naar margenoot19 dat de arme uwes volcks mogen Ga naar margenoot20 eten, ende het overige daer van de beesten des velts eten mogen: alsoo sult ghy [oock] doen met uwen wijngaert, [ende] met uwe olijfboomen.

12

Ga naar margenooth Ses dagen sult ghy uwe wercken doen, maer op den sevenden dach sult ghy rusten: op dat uwen osse ende uwen esel ruste, ende dat Ga naar margenoot21 uwer dienst-maecht sone, ende de vreemdelinck adem scheppe.

13

In alles dat ick tot u-lieden geseyt hebbe sult ghy op u hoede zijn: ende Ga naar margenooti den name van andere Goden en sult ghy niet gedencken, uyt uwen monde Ga naar margenoot22 en sal hy niet gehoort worden.

14

Drye reysen in ’t jaer sult ghy my feest houden.

15

Ga naar margenootk Ga naar margenoot23 ’T feest van de ongesuerde [brooden] sult ghy houden, seven dagen sult ghy ongesuerde [brooden] eten, (gelijck ick u geboden hebbe) ter bestemder tijt inde Ga naar margenoot24 maent Abib, want in de selve zijt ghy uyt Egypten getogen: Ga naar margenootl doch Ga naar margenoot25 men sal Ga naar margenoot26 niet ledich voor mijn aengesichte verschijnen.

16

Ende Ga naar margenoot27 het feest Ga naar margenoot28 des Oogsts der eerste vruchten Ga naar margenoot29 uwes arbeyts, die ghy op den velde gezaeyt sult hebben: ende Ga naar margenoot30 het feest der insamelinge op den uytganck des jaers, wanneer ghy uwen arbeyt uyt den velde sult ingesamelt hebben.

17

Ga naar margenoot31 Dryemael ’s jaers sullen Ga naar margenoot32 alle uwe mannen Ga naar margenoot33 voor het aengesichte des Heeren HEEREN verschijnen.

18

Ghy en sult het bloet mijnes offers Ga naar margenoot34 met geen gedeessemde [brooden] offeren: oock en sal het vette Ga naar margenoot35 mijnes feestes tot op den morgen niet vernachten.

19

Ga naar margenootm Ga naar margenoot36 De eerstelingen der eerste vruchten uwes lants, sult ghy Ga naar margenoot37 in het huys des HEEREN uwes Godts brengen: Ghy Ga naar margenootn en sult het bocxken niet koken in sijnes moeders melck.

20

Ga naar margenooto Siet, ick sende Ga naar margenoot38 eenen Engel voor u aengesichte, om u te behoeden op desen wech: ende om u te brengen tot Ga naar margenoot39 de plaetse die ick bereydt hebbe.

21

Hoedt u Ga naar margenoot40 voor sijn aengesichte, ende weest sijne stemme gehoorsaem, ende en verbittert hem niet: want hy en sal u-lieden overtredingen niet vergeven, want Ga naar margenoot41 mijn Name is in ’t binnenste van hem.

22

Maer so ghy sijne stemme Ga naar margenoot42 neerstelick gehoorsaemt, ende doet al wat ick spreken sal: Ga naar margenootp so sal ick uwer vyanden vyant, ende uwer wederpartijders wederpartye zijn.

23

Want mijn Engel sal voor u aengesichte gaen, ende hy sal u inbrengen Ga naar margenoot43 tot de Amoriten, ende Hethiten, ende Phe-

[Folio 38r]
[fol. 38r]

resiten, ende Canaaniten, Heviten, ende Iebusiten: ende ick salse verdelgen.

24

Ghy en sult u voor hare Goden niet buygen, nochte haer dienen, oock en sult ghy nae Ga naar margenootq hare wercken niet doen, maer ghy sultse geheelick af-breken, ende hare opgerechte beelden Ga naar margenoot44 gantsch vermorselen.

25

Ende ghy sult den HEERE uwen Godt dienen, Ga naar margenootr so sal hy u broot, ende u water segenen: ende ick sal de kranckheden uyt het midden van u weeren.

26

Ga naar margenoots Daer en sal geene misdrachtige, noch onvruchtbare in uwen lande zijn: Ick sal ’t Ga naar margenoot45 getal uwer dagen vervullen.

27

Ga naar margenoott Ick sal ’t Ga naar margenoot46 mijnen schrick voor u aengesichte senden, ende al het volck tot de welcke ghy komt, vertsaegt maken: ende Ga naar margenoot47 ick sal maken, dat alle uwe vyanden u Ga naar margenoot48 den necke toekeeren.

28

Ga naar margenootv Ick sal oock horselen voor u aengesichte senden: die sullen van voor uwen aengesichte uytstooten de Ga naar margenoot49 Heviten, de Canaaniten, ende de Hethiten.

29

Ick en salse in een jaer van u aengesichte niet uytstooten, op dat het lant niet Ga naar margenoot50 woest en worde, ende ’t wilt gedierte boven u niet vermenichvuldicht en worde.

30

Ick salse allencxkens van u aengesichte uyt stooten: tot dat ghy gewassen zijt, ende het lant ervet.

31

Ga naar margenootx Ende ick sal uwe lant-palen setten van de Zee Suph tot aen de Zee der Philistijnen, ende van Ga naar margenoot51 de woestijne tot aen de Ga naar margenoot52 Riviere: want ick sal de inwoonders dies lants in u-lieder hant geven, dat ghyse voor uwen aengesichte uytstootet.

32

Ga naar margenooty Ghy en sult met hen, noch met hare Goden geen verbont maken.

33

Ga naar margenootz Sy en sullen in uwen lande niet woonen, op datse u tegens my niet en doen sondigen: indien ghy hare Goden dient, ’t sal u voorseker tot eenen val-strick zijn.

margenoot1
Hebr. geruchte des leugens, of hooringe der valscheyt.
margenoot2
And. aen-nemen, uytdragen, uyt-stroyen.
margenoot3
D. en vergeselt u niet, noch en vervoecht u niet by de boose menschen, om haer te helpen uytvoeren hare quade sake.
margenoot4
Hebr. des gewelts.
margenoot5
Hebr. vele. And. machtige, groote, geweldige.
margenoota
Levit. 19.15.
margenoot6
Hebr. heerlickmaken, vercieren.
margenootb
Deuter. 22.1, 2. Luc. 6.27. Philip. 2.4.
margenoot7
Hebr. weder-brengende, wederbrengen.
margenootc
Deut. 22.4.
margenoot8
And. ghy sult u onthouden hem dien daer te laten, ende verlatende sult hem verlaten met hem. D. niet eer hy hem verlaet.
margenoot9
Hebr. verlatende sult ghy verlaten. and. ghy sult het in aller manieren met hem oprichten. Verg. Nehem. 3. vers 8. ende 4. vers 2.
margenoot10
D. Gelijck hy sijn saken moet verlaten om sijnen esel te redden: Alsoo sult ghy oock sijnent-halven het uwe versuymen.
margenootd
Deuter. 27.19.
margenoot11
T.w. ghy die richters des volcx zijt.
margenoot12
Of, woorden.
margenoot13
D. ter doot verwijsen, want hy spreeckt hier de Magistraten aen.
margenoot14
T.w. eenen godtloosen onrechtveerdigen Richter, die een onrechtveerdich oordeel over eenen onschuldigen mensche uytspreeckt.
margenoote
Deut. 16.19. 1.Sam. 8.3. Prov. 19.6. Eccl. 7.7.
margenoot15
T.w. van persoonen, die voor het gerichte pleyten, ofte yets te doene hebben.
margenoot16
Ofte, woorden.
margenootf
Exod. 22.21. Levit. 19.33. Deuter. 24.17.
margenoot17
And. weet hoe een vreemdelinck om’t herte is.
margenootg
Levit. 25.4, 5.
margenoot18
D. ongebouwt laten. Verg. Ier. 17.4.
margenoot19
Wel-verstaende, met u, ende met de uwe, dewijle de vruchten niet door den arbeyt eeniger menschen, maer door Godes sonderlicken segen, wassen sullen. Siet Levit. 25.6, 7.
margenoot20
T.w. ’t gene dat in’t sevende jaer van selfs wast. Levit. 25.5, 6.
margenooth
Exod. 20.8. ende 31.13, 14, etc.
margenoot21
D. de knecht die van uwe dienstmaecht geboren is.
margenooti
Num. 32.38. Ios. 23.7. Psal. 16.4. Hos. 2.17. Zach. 13.2.
margenoot22
Het zy in het eedt doen, ofte in diergelijcke propoosten.
margenootk
Exod. 12.43. ende 23.3.
margenoot23
Het Paesschen-feest, ende het feest der ongesuerde brooden, is wel een ende ’t selve, maer dit onderscheyt isser tusschen, dat dien dach alleen paesschen genoemt wort, in den welcken men ’tpaesch-lam at, de andere seven dagen wierden genoemt de dagen des ongesuerden broots.
margenoot24
Siet Exod. 12. vers 2. ende 13.4.
margenootl
Exod. 34.20. ende Deut. 16.16.
margenoot25
Dit wort alleen tot de mannen gesproken, als blijckt vers 17. ende Deut. 16.16.
margenoot26
D. niet sonder eenich geschenck, ofte offer.
margenoot27
Dit feest is naderhant by de Grieken genoemt Pentecoste, by ons Pincxsteren, komende 50 dagen na paesschen. Levit. 23.15, 16. Deut. 16.9. Act. 2.1. Ten tijde van dit feest heeft Godt de 10 geboden gegeven, Exod. 19. ende naderhant den H. Geest gesonden, op sijne Apostelen, Actor. 2.
margenoot28
Verstaet hier den tarwen oogst.
margenoot29
D. uwer vruchten, om welcke te genieten ghy gearbeyt, ende het velt gebout hebt, ende de welcke u Godt door uwen arbeyt gegeven heeft.
margenoot30
Dit feest quam inde sevende maent des jaers. T.w. in Septembri, het begon aen den 15 dach der sevender maent, ende het duerde seven dagen: het wort anders genoemt het Feest der Tabernaculen, of der Loof-hutten. Levit. 23.34. ende Deuter. 16.13.
margenoot31
Te weten, op de drie genoemde hooge feestdagen.
margenoot32
T.w. ten zy, datter een wettelicke verhinderinge zy, als sieckte, kintsche jaren, ofte yet dergelijcke.
margenoot33
Dit is naderhant geweest de Tempel te Ierusalem. 1.Reg. 14.21.
margenoot34
D. hebbende gesuert broot in uwen huyse. Exo. 12.15.
margenoot35
D. des offers mijnes feests, dat is, des lams dat geoffert moste worden.
margenootm
Exod. 34.26.
margenoot36
Hebr. het begin der eerster vrucht.
margenoot37
Inden Tabernakel. 1.Chron. 9.29. naderhant in den tempel te Ierusalem, Siet Deut. 26.1, 2. etc.
margenootn
Exod. 34.26.
margenooto
Exod. 33.2.
margenoot38
Hy wort Exo. 13.21. genoemt de Heere, T.w. Christus, den welcken de Ioden inde woestijne getergt hebben. 1.Corint. 10.9. hy wort een Engel, dat is, bode, genoemt, om dat hy vanden Vader gesonden is.
margenoot39
T.w. in het lant Canaan.
margenoot40
D. van wegen sijne tegenwoordicheyt.
margenoot41
D. hy is een waerachtich Godt met my, zijnde oock Iehovah genoemt. Siet Ier. 32.6. Ioh. 10.30, 38. ende 2.Corint. 5.19. ende Hebr. 1.8. Item, verg. Ioh. 14.10.
margenoot42
Hebr. hoorende hoort in sijne stemme.
margenootp
Genes. 12.3.
margenoot43
D. in het lant der Amoriten, etc. ende soo in ’t volgende.
margenootq
Levit. 18.3.
margenoot44
Hebr. afbrekende afbreken.
margenootr
Exod. 15.26. Deuter. 7.15.
margenoots
Deuter. 7.14.
margenoot45
Die ghy nae den loop der natuere te leven hebt: daer ter contrarie de boose, de helft harer dagen niet en beleven. Psal. 55.24.
margenoott
Exod. 14.24. Ios. 10.10.
margenoot46
D. eenen grooten schrick, of, eenen schrick dien ick de volcken sal aenjagen, Siet hier van exempelen Genes. 35.5. 1.Sam. 14.15. ende 2.Chro. 20.29.
margenoot47
Hebr. ick sal alle uwe vyanden den necke t’uwaerts geven.
margenoot48
D. den rugge.
margenootv
Deuter. 7.20. Ios. 24.12.
margenoot49
Verstaet hierby oock, die andere natien, die vers 23. genoemt staen.
margenoot50
D. ledich van inwoonders.
margenootx
Num. 34.3, 4.
margenoot51
Verstaet de woestijne Zin, op den wech nae Egypten.
margenoot52
Verstaet hier de Riviere Euphrates.
margenooty
Exod. 34.12, 15. Deuter. 7.2.
margenootz
Ios. 23.13. Iud. 2.3.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken