Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxiiij. Capittel.

Godt beveelt Mose, Aaron, Nadab, ende Abihu, tot hem op den berch te komen, vers 1, etc. ’t volck belooft de Wetten des Heeren te gehoorsamen, 3. Mose bouwt eenen Altaer, ende twaelf pilaren, 4. hy besprengt den Altaer met het bloet der offerhanden, 6. Mose ende de Ouderlingen des volcx sien den Heere, 9. Godt belooft Mose de twee steenen tafelen der Wet te geven, 12. Aaron ende Hur wort midlerwijle de sorge over ’t volck bevolen, 14. Godt verschijnt op den berch Sinai, als een verteerende vyer, 16. Mose blijft 40 dagen ende 40 nachten op den berch, 18.

1

DAerna seyde Ga naar margenoot1 Hy tot Mose, Ga naar margenoot2 Klimt op Ga naar margenoot3 tot den HEERE, ghy ende Aaron, Ga naar margenoot4 Nadab ende Ga naar margenoot4 Abihu, ende ’t seventich van de Outste Israëls, ende buygt u neder van verre.

2

Ende dat Mose alleen sich naedere tot den HEERE, maer dat sy niet en naederen: ende het volck en klimme oock niet op met Ga naar margenoot5 hem.

3

Als Mose Ga naar margenoot6 quam ende verhaelde den volcke alle de woorden des HEEREN, ende alle de rechten: Ga naar margenoota doe antwoordde al dat volck met eene stemme, ende sy seyden, Ga naar margenoot7 Alle dese woorden, die de HEERE gesproken heeft, sullen wy doen.

4

Mose nu Ga naar margenoot8 beschreef alle de woorden des HEEREN, ende hy maeckte hem des morgens vroech op, ende Ga naar margenoot9 hy bouwde eenen Altaer Ga naar margenoot10 onder aen den berch: Ga naar margenoot11 ende twaelf colomnen, nae de twaelf stammen Israëls.

5

Ende hy sondt Ga naar margenoot12 de jongelingen der kinderen Israëls, die brand-offeren offerden: ende offerden den HEERE danck-offeren van Ga naar margenoot13 jonge ossen.

6

Ende Mose nam de helft Ga naar margenoot14 des bloets, ende sette het in beckens: ende de helft des bloets sprengde hy op Ga naar margenoot15 den Altaer.

7

Ende hy nam het Ga naar margenoot16 boeck des verbonts, ende hy las het voor de ooren des volcx: ende sy seyden, Al wat de HEERE gesproken heeft, sullen wy doen, ende gehoorsamen.

8

Doe nam Mose dat Ga naar margenoot17 bloet, ende sprengde het op ’t volck: ende hy seyde: Ga naar margenootb Siet, [dit is] het bloet des verbonts, ’t welck de HEERE met u lieden gemaeckt heeft Ga naar margenoot18 over alle die woorden.

9

Mose nu ende Aaron klommen opwaerts, oock Nadab ende Abihu, ende ’t seventich van de Outste Israëls.

10

Ende Ga naar margenoot19 sy sagen den Godt Israëls, ende onder sijne voeten als Ga naar margenoot20 een werck van Saphyr-steenen, ende als Ga naar margenoot21 de gestaltenisse des hemels in [sijne] klaerheyt.

11

Doch Ga naar margenoot22 hy en streckte sijne hant niet tot Ga naar margenoot23 de afgesonderde der kinderen Israëls: maer sy Ga naar margenoot24 aten ende droncken na dat sy Godt gesien hadden:

12

Doe seyde de HEERE tot Mose, Comt tot my op den berch, ende weest aldaer: ende ick sal u steenen tafelen geven, ende de wet, ende de geboden, die ick geschreven hebbe, om haer te onderwijsen.

13

Doe maeckte hem Mose op, met Iosua sijnen dienaer: ende Mose klam Ga naar margenoot25 op den berch Godes.

14

Ende Ga naar margenoot26 hy seyde tot de Outste, Blijft ghy ons hier, tot dat wy weder tot u komen: ende siet, Aaron ende Hur zijn by u, Ga naar margenoot27 wie eenige saken heeft, sal tot de selve komen.

15

Doe Mose op den berch geklommen was: Ga naar margenoot28 so heeft een wolcke den berch bedeckt.

16

Ende de heerlickheyt des HEEREN woonde op den berch Sinai, ende de wolcke bedeckte Ga naar margenoot29 hem ses dagen: ende ten sevenden dage riep hy Ga naar margenoot30 Mose uyt het midden der wolcke.

17

Ende Ga naar margenootc het aensien der heerlickheyt des HEEREN was als Ga naar margenoot31 een verteerende vyer Ga naar margenoot32 op het opperste dies berchs inde oogen der kinderen Israëls.

18

Ende Mose ginck in het midden der wolcke, na dat hy op den berch geclommen was: ende Mose was op dien berch Ga naar margenoot33 veertich dagen, ende veertich nachten.

margenoot1
T.w. Godt.
margenoot2
T.w. na dat ghy de boven-verhaelde geboden den volcke sult voorgedragen hebben.
margenoot3
D. tot my.
margenoot4
Dese waren Aarons outste soons, sy zijn naderhant van het vyer des Heeren verslonden. Lev. 10.1, 2. om datse vreemt vyer offerden.
margenoot4
Dese waren Aarons outste soons, sy zijn naderhant van het vyer des Heeren verslonden. Lev. 10.1, 2. om datse vreemt vyer offerden.
margenoot5
T.w. Mose: oock met de outste: het volck most beneden aen den voet des berchs blijven, doch de outste gingen als ten halven wege, ende sagen eenichsins de heerlickheyt Godes. vers 9, 10. maer Mose ginck tot boven op de spitse des berchs in de duystere wolcke, vers 18.
margenoot6
T.w. van den berch in het leger.
margenoota
Exod. 19.8. ende 24.7. Deuter. 5.27.
margenoot7
Dit sprack het volck, niet wetende de onmogelickheyt van de onderhoudinge der wet, die door het vleesch kranck is, Rom. 8.3.
margenoot8
T.w. na dat hyse den volcke mondelinge hadde voorgedragen, vers 3.
margenoot9
T.w. tot een gedenck-teecken des opgerichten verbonts tusschen Godt ende het volck, als Genes. 31.45.
margenoot10
T.w. aen den voet des berchs.
margenoot11
Om haer indachtich te maken des verbonts met Godt opgericht.
margenoot12
D. de eerstgeborene, die Priesters, of offeraers waren, tot dat de Leviten, (die in de plaetse der eerstgeborenen genomen zijn, Num. 3.41) tot het Priesterlick ampt verordineert zijn geworden. Het Hebr. woort Iongelingen, en beteeckent niet altoos die jonck van jaren zijn, maer oock die gene, die bequaem waren om dienst te doen, ’tzy in de kercke, politye, krijch, ofte voor hare ouders ofte vrienden.
margenoot13
Ende oock van andere beesten. Hebr. 9.19.
margenoot14
T.w. der geslachte beesten.
margenoot15
Oock op het boeck, Hebr. 9.19.
margenoot16
Siet vers 4.
margenoot17
T.w. de ander helfte des bloets.
margenootb
Hebr. 9.20. 1.Pet. 1.2.
margenoot18
T.w. die in het boeck des verbonts geschreven staen.
margenoot19
T.w. teeckenen der tegenwoordicheyt Godes vers 15, 16. want noyt mensche en heeft Godt in sijn wesen gesien, Exod. 33.20. ende 1.Tim. 6.16.
margenoot20
D. timmeragie, gebouw. And. als het werck eens plaveysels van Saphyren.
margenoot21
Hebr. het lichaem.
margenoot22
D. hy en sloech noch en plaechdese niet, gelijck hy gedreycht hadde, cap. 19.12. want dit mael deden sy het uyt bevel Godes, vers 1. ende 9.
margenoot23
Verstaet de outste des volcx, van de welke gesproken wort vers 1. ende 9. And. Vorsten, Overste.
margenoot24
D. sy bleven fris ende gesont, met haer eten ende drincken sulcx bewijsende.
margenoot25
T.w. op den berch Sinai.
margenoot26
T.w. doe hy uyt het leger scheyde, om tot den berch te gaen.
margenoot27
Hebr. die meester van woorden of wercken is.
margenoot28
Dit was een teecken der tegenwoordicheyt Godes, of het schoon met schrick ende met vreese geschiet is. 2.Chro. 6.1. Hebr. 12.18. Siet oock Exod. 19.9.
margenoot29
T.w. den Heere, ofte, Mose, ofte den berch.
margenoot30
T.w. Mose alleen, selfs en was Iosua met Mose niet, als de Heere met hem sprack.
margenootc
Hebr. 12.29.
margenoot31
Dit diende daer toe, om de overtreders des wets eenen schrick aen te jagen, Deut. 4.24.
margenoot32
Hebr. op het hooft.
margenoot33
T.w. sonder eten of drincken, Exod. 34.28. Deuter. 9.9, 18.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken