Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxxiij. Capittel.

De Heere weygert met het volck te gaen, gelijck hy belooft hadde. vers 1. etc. ’t volck treurt hier over, ende ’t legt sijnen cieraet af, 4. Mose doet den Tabernakel buyten het leger brengen, 7. hy gaet daer in, ende Godt spreeckt met hem daer in, 9. Hy bidt den Heere, dat hy hem sijnen wech wijse, 12. ende dat hy wille met het volck trecken, 15. Godt belooft het hem, 17. hy begeert Godes heerlickheyt te sien, 18. Godt belooft sijnen name overluydt uyt te roepen, 19. Maer sijn aengesichte kan niemant sien, 20.

1

VOorder sprack de HEERE tot Mose, Gaet henen, treckt op van hier, ghy, ende ’t volck dat ghy uyt Egyptenlande opgevoert hebt, nae ’t lant, dat ick Abraham, Isaac, ende Iacob Ga naar margenoot1 gesworen hebbe, Ga naar margenoot2 seggende, Ga naar margenoota Uwen zade sal ick het geven.

2

Ende ick sal eenen Engel Ga naar margenoot3 voor u aengesichte senden, (ende ick sal uytdrijven de Canaaniten, de Amoriten, ende de Hethiten, ende de Phereziten, de Heviten, ende de Iebusiten Ga naar margenoot4).

3

Nae ’t lant dat van melck ende honich is vloeyende: want Ga naar margenoot5 ick en sal in ’t midden van u niet optrecken, Ga naar margenootb want ghy zijt een hartneckich volck, dat ick u op desen wech niet en verteere.

4

Doe het volck dit quade woort hoorde, so droegen sy leet, ende niemant van hen dede sijn verciersel aen hem:

5

Ende de HEERE hadde tot Mose geseyt, Segt tot de kinderen Israëls, ghy zijt een hartneckich volck, Ga naar margenoot6 in eenen oogenblick soude ick in ’t midden van u lieden optrecken, ende soude u vernielen: doch nu, legt uwen cieraet van u af, ende ick sal weten wat ick u doen sal.

6

De kinderen Israëls dan beroofden haer selven van hare vercierselen Ga naar margenoot7 [verre] van den berch Horeb.

7

Ende Mose nam Ga naar margenoot8 de Tente, ende Ga naar margenoot9 spande [se] sich buyten het leger, verre van het leger afwijckende, ende hy noemdese de Tente der t’ samen-komste: ende het geschiedde, dat al wie den HEERE Ga naar margenoot10 socht, uytginck tot de Tente der t’ samen-komste, die buyten het leger was.

8

Ende ’t geschiedde, wanneer Mose Ga naar margenoot11 uytginck nae de Tente, Ga naar margenoot12 stont al dat volck op, ende een yeder stelde sich inde deure sijner Tente: ende sy sagen Mose na, tot dat hy ter Tente ingegaen was.

9

Ende het geschiedde, als Mose ter Tente ingegaen was, so quam de wolcken-colomne Ga naar margenoot13 nederwaerts, ende stont in de deure der Tente: ende Ga naar margenoot14 Hy Ga naar margenoot15 sprack met Mose.

10

Als al het volck de wolken-colomne sach staen in de deure der Tente: so stont al het volck op, ende bogen sich, een yeder in de deure sijner Tente.

11

Ende de HEERE sprack tot Mose Ga naar margenoot16 aengesichte aen aengesichte, gelijck een man met sijnen vrient spreeckt: daerna keerde Ga naar margenoot17 hy weder tot het leger, doch sijn dienaer Iosua, de sone Nun, die jongelinck, en Ga naar margenoot18 weeck niet uyt het midden der Tente.

12

Ende Mose seyde tot den HEERE, Siet, Ga naar margenoot19 ghy segt tot my, Voert dit volck op, maer ghy en laet my niet weten, Ga naar margenoot20 wien ghy met my sult senden: daer ghy geseyt hebt, Ick Ga naar margenoot21 kenne u by name, ende oock, Ghy Ga naar margenoot22 hebt genade gevonden in mijne oogen.

13

Nu dan, ick bidde, indien ick genade gevonden hebbe in uwe oogen, so Ga naar margenoot23 laet my nu uwen wech weten, ende ick sal u ken-

[Folio 43r]
[fol. 43r]

nen, Ga naar margenoot24 op dat ick genade vinde in uwe oogen: ende siet aen, dat dese natie u volck is.

14

Hy dan seyde, Ga naar margenoot25 Soude mijn Ga naar margenoot26 aengesichte moeten mede gaen, om u gerust te stellen?

15

Doe seyde Ga naar margenoot27 hy tot hem: Indien u aengesichte niet mede gaen en sal, en doet ons van hier niet optrecken.

16

Want waer by soude nu bekent worden, dat ick genade gevonden hebbe in uwe oogen, ick, ende u volck? en is ’t niet daer by, dat ghy met ons gaet? Ga naar margenootc also sullen wy afgesondert worden, ick, ende u volck, van allen volcke dat op den aerdbodem is.

17

Doe seyde de HEERE tot Mose, Ga naar margenoot28 Oock dese selve sake, die ghy gesproken hebt, sal ick doen: dewijle ghy genade gevonden hebt in mijne oogen, Ga naar margenoot29 ende ick u by name kenne.

18

Doe seyde hy: Toont my nu uwe heerlickheyt.

19

Doch Hy seyde, Ick sal al mijne goedicheyt voor-by u aengesichte gaen laten, ende Ga naar margenoot30 sal den Name des HEEREN uytroepen voor u aengesichte: Ga naar margenootd maer ick sal genadich zijn, dien ick sal genadich zijn, ende ick sal my ontfermen diens ick my ontfermen sal.

20

Hy seyde voorder, Ghy en soudt Ga naar margenoot31 mijn aengesichte Ga naar margenoot32 niet cunnen sien: want Ga naar margenoot33 my en sal geen mensche sien ende leven.

21

De HEERE seyde voorder, Siet, daer is Ga naar margenoot34 een plaetse by my: daer sult ghy u op de steenrotse stellen.

22

Ende ’t sal geschieden, Ga naar margenoot35 wanneer mijne heerlickheyt voor by sal gaen, so sal ick u in een klove der steenrotse setten: ende ick sal u met mijne hant overdecken, tot dat ick sal voorby gegaen zijn.

23

Ende wanneer ick mijne hant sal wechgenomen hebben, so sult ghy mijne achterste deelen sien, maer Ga naar margenoot36 mijn aengesichte en sal niet gesien worden.

margenoot1
D. met eede belooft hebbe, hier van hiet het lant Canaan het beloofde Lant.
margenoot2
T.w tot elck een van haer dryen in ’t bysonder, tot diversche reysen.
margenoota
Genes. 12.7. ende 26.4. ende 28.13.
margenoot3
Hy en spreeckt hier niet van den sone Godes, als Exo. 23.20. maer van eenen geschapenen Engel.
margenoot4
Verstaet hier by de Girgasiten, die Deut. 7.1. daer by gevoecht staen.
margenoot5
D. Ick en wil u lieden voortaen niet geleyden door een sichtbaer teecken, gelijck ick tot noch toe door de wolcken-colomne gedaen hebbe. doch eyndelick heeft sich de goede Godt verbidden laten, ende hy is als te vooren met het volck opgetogen.
margenootb
Exod. 32.9. Deuter. 9.13.
margenoot6
And. In eenen oogen-blick, so ick in ’t midden van u lieden optrocke, soude ick u vernielen. Dit is de sin: Indien ghy-lieden soo grouwelick tegens my wederom u quaemt te vergrijpen, als ghy met het oprechten des goudenen calfs gedaen hebt; Ick soude voorseker ulieden allegaer hastelick verdelgen.
margenoot7
Het woordeken [verre] is hier by gevoecht uyt het volgende vers.
margenoot8
And. een Tente. Niet de Tente daer ’t volck te samen quam, om sijnen Godts-dienst te doen, want dese en was noch niet gemaeckt, als te sien is, Exod. 36. maer dit was Mose eygene Tente, ofte een andere, die eygentlick daer toe gemaeckt was, dat Mose eenen tijt lanck sijn verblijf in de selve hebben soude, ende ’t volck tot hem aldaer, tot dat het met Godt mochte versoent zijn, komen soude.
margenoot9
Om dat Godt van het leger geweken was, vers 3. so en woude oock Mose in ’t selve niet blijven.
margenoot10
Ofte, raet-vraegde. te weten, door Mose.
margenoot11
T.w. uyt het leger, nae sijne opgeslagene Tente buyten ’t leger, om met Godt voor het volck te spreken.
margenoot12
Hebr. stonden.
margenoot13
T.w. van den Berch.
margenoot14
T.w. de Heere, als vers 11.
margenoot15
T.w. uyt de Wolcken-colomne, ’t welck een seker teecken der genade ende goetgunsticheyt Godes was, Psal. 99.7.
margenoot16
Dat is, gemeynsaemlick, duydelick, met uytgedruckte stemme, dit is een bysonder privilegie geweest, ’t welck geen andere Propheten gehadt en hebben, Deuter. 5.4. ende 34.10. ende Num. 12.6, 7, 8.
margenoot17
T.w. Mose.
margenoot18
D. hy en quam niet in het leger, maer hy bleef steets in de Tente buyten het leger.
margenoot19
Bov. vers 1.
margenoot20
And. wat.
margenoot21
D. ick hebbe uwen persoone voor andere in liefde bekent, ende uytvercoren, ende drage voor u eene bysondere sorge, verg. Gen. 18.19. Exo. 31.2.
margenoot22
Siet Gen. 6.8.
margenoot23
D. Wijst my den middel, waer door ghy voorgenomen hebt dit volck te geleyden ende te bewaren: ofte, hoe ghy het met haer maken wilt.
margenoot24
And. om dat ick genade gevonden hebbe. ofte: dat ick genade vinde.
margenoot25
And. Mijn aengesicht sal mede gaen.
margenoot26
D. de sichtbare teeckenen mijner genadiger tegenwoordicheyt, als de Wolcken-colomne, ende vyer-colomne.
margenoot27
T.w. Mose.
margenootc
Deuter. 4.7.
margenoot28
D. ick sal met u gaen.
margenoot29
Siet bov. vers 12.
margenoot30
Ofte, uytroepen den name Iehova. Siet de vervullinge hier van, Exod. 34.6.
margenootd
Rom. 9.15.
margenoot31
D. mijn wesen, noch mijn heerlickheyt in hare volmaecktheyt, van wegen uwe sonde, Rom. 3.23.
margenoot32
Wy en kunnen Godt in dit sterffelicke leven niet sien: Siet Gen. 16. vers 13. maer hier namaels sullen wy hem sien gelijck hy is, 1.Cor. 13.12. ende 1.Ioh. 3.2.
margenoot33
Hier uyt is ontstaen ’t gemeyn gevoelen der Ioden, dat sy sterven souden wanneer sy den Heere sien souden. Deut. 9.24, 25. Iud. 13.22. Ies. 6.5. Dan. 10.8. ende Apoc. 1.17.
margenoot34
T.w. op den berch Sinai, of, Horeb.
margenoot35
D. als ick in mijne heerlickheyt sal voorby u gaen.
margenoot36
Siet bov. vers 20.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken