Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

Godts Engel bestraft Israël te Bochim, vers 1, etc. Alwaer sy hare sonden beweenen, 4. Een verhael vanden staet Israëls onder de Richteren, waer in hare eerste Godts-diensticheyt, by den tijt Iosue ende der vroomen Outsten, vergeleken wort met de volgende afvallicheyt tot allerleye Afgoderye, waer over sy t’elckens van Godt door de vyanden zijn gestraft, ende door de Richteren verlost zijnde, al weder van quaet tot erger zijn vervallen, 6, 7, etc.

Dies Godt de Heydenen niet heeft willen verdrijven, om Israël te beproeven, 20.

1

ENde een Ga naar margenoot1 Engel des HEEREN quam opwaerts van Ga naar margenoot2 Gilgal tot

[Folio 111r]
[fol. 111r]

Ga naar margenoot3 Bochim: ende hy seyde; Ick heb ulieden uyt Egypten opgevoert, ende u gebracht in het lant, dat ick uwen vaderen gesworen hebbe, ende geseyt; Ga naar margenoota Ick sal mijn verbont met ulieden niet verbreken in eeuwicheyt.

2

Ende ulieden aengaende, ghy en sult geen Ga naar margenootb verbont maken met de inwoonderen deses lants; hare Ga naar margenootc altaren sult ghy afbreken: maer ghy zijt mijner stemme niet gehoorsaem geweest; waerom hebt ghy dit gedaen?

3

Daerom heb ick oock geseyt; Ga naar margenootd Ick Ga naar margenoot4 salse voor u aengesichte niet uytdrijven: maer sy sullen u aen de Ga naar margenoot5 zijden zijn, ende hare Goden sullen u Ga naar margenoote tot een strick zijn.

4

Ende het geschiedde, als de Engel des HEEREN dese woorden tot alle kinderen Israëls gesproken hadde, so hief het volck sijne stemme op, ende weende.

5

Daerom noemden sy den naem dier plaetse Ga naar margenoot6 Bochim: ende sy offerden aldaer den HEERE.

6

Ga naar margenootf Ga naar margenoot7 Als Iosua het volck hadde Ga naar margenoot8 laten gaen, so waren de kinderen Israëls henen gegaen, een yeder tot sijn erfdeel, om het lant erflick te besitten.

7

Ende het volck diende den HEERE alle de dagen van Iosua: ende alle de dagen der Outsten, die Ga naar margenoot9 lange geleeft hadden na Iosua, die gesien hadden al dat groote werck des HEEREN, dat hy aen Israël gedaen hadde.

8

Maer als Iosua, de sone Nuns, de knecht des HEEREN, gestorven was; Ga naar margenoot10 hondert ende tien jaren out zijnde;

9

Ende sy hem begraven hadden in de lantpale sijns erfdeels, tot Ga naar margenoot11 Thimnath Heres, op eenen berch Ephraims; tegen ’t Noorden van den berch Gaas;

10

Ende al dat selve geslachte oock tot sijne vaderen vergadert was: so stonter een ander geslaechte na hen op, dat den HEERE niet en kende, noch oock het werck, dat hy aen Israël gedaen hadde.

11

Doe deden de kinderen Israëls dat quaet was in de oogen des HEEREN: ende sy dienden den Ga naar margenoot12 Baalim.

12

Ende sy verlieten den HEERE, harer vaderen Godt, diese uyt Egyptenlant hadde uytgevoert, ende volchden andere Goden na, van de Goden der volcken, die rontomme hen waren, ende buychden sich voor die: ende sy verweckten den HEERE tot toorn.

13

Want sy verlieten den HEERE, ende dienden den Baal, ende Ga naar margenoot13 Astharoth:

14

So ontstack des HEEREN toorn tegen Israël, ende hy gafse inde hant der rooveren, diese beroofden: Ga naar margenootg ende hy Ga naar margenoot14 vercochtse inde hant harer vyanden rontomme: ende sy konden niet meer bestaen voor ’t aengesichte harer vyanden.

15

Overal, waer henen sy uyttogen, was de hant des HEEREN tegen hen ten Ga naar margenoot15 quade; Ga naar margenooth gelijck als de HEERE gesproken, ende gelijck als de HEERE hen gesworen hadden; ende Ga naar margenoot16 hen was seer bange.

16

Ende de HEERE Ga naar margenoot17 verweckte Ga naar margenoot18 Richteren, diese verlosten uyt de hant der genen diese beroofden;

17

Doch en hoorden sy oock niet nae hare Richteren, maer Ga naar margenoot19 hoereerden andere Goden na, ende buychden sich voor die: haest weken sy af van den wech, dien hare vaders gewandelt hadden, hoorende de geboden des HEEREN; alsoo en deden sy niet.

18

Ende wanneer de HEERE hen Richteren verweckte, so was de HEERE met den Richter, ende verlostese uyt de hant harer vyanden, Ga naar margenoot20 alle de dagen des Richters: want het Ga naar margenoot21 berouwede den HEERE hares suchtens halven van wegen de gene, diese drongen ende diese druckten.

19

Ga naar margenooti Maer het geschiedde met het versterven des Richters, datse omkeerden, ende verdorven ’t meer dan hare vaderen, navolgende andere Goden, deselve dienende, ende sich voor die buygende: sy en lieten niets Ga naar margenoot22 vallen van hare wercken, nochte van desen haren Ga naar margenoot23 harden wech.

20

Daerom ontstack de toorn des HEEREN tegen Israël, dat hy seyde; Om dat dit volck mijn verbont heeft overgetreden, dat ick haren vaderen geboden hebbe, ende sy nae mijne stemme niet gehoort en hebben:

21

Ga naar margenootk So en sal ick oock niet voortvaren voor haer aengesicht yemant uyt de besittinge te verdrijven, van de Heydenen, Ga naar margenoot24 die Iosua heeft achtergelaten, als hy sterf.

22

Op dat ick Israël voor haer Ga naar margenoot25 versoecke: of sy den wech des HEEREN sullen houden, om daer in te wandelen, gelijck als hare vaderen gehouden hebben, ofte niet.

23

Also liet de HEERE dese Heydenen blijven, dat hyse niet haestelick uyt de besittinge verdreef: Ga naar margenoot26 die hy in de hant van Iosua niet hadde overgegeven.

margenoot1
Verst. den sone Godts, als klaerlick blijckt uyt het gantsche vervolch. Siet oock op Iud. 6. vers 11.
margenoot2
Siet Ios. 5.9.
margenoot3
Alsoo genoemt van het weenen des volcx, ond. vers 5. zijnde nae by Gilgal gelegen.
margenoota
Gen. 17.7. Deut. 29.14, 15.
margenootb
Deut. 7.2.
margenootc
Deut. 12.3.
margenootd
Iosu. 23.13.
margenoot4
T.w. de Heydenen, in Canaan woonende.
margenoot5
Siet breeder verklaringe hier van Num. 33.55.
margenoote
Exod. 23.33. ende 34.12. Deut. 7.16.
margenoot6
D. de weenende.
margenootf
Iosu. 24.28.
margenoot7
In het volgende wort reden verhaelt, waerom Godt de inwoonderen deses lants niet en wilde verdrijven, te weten, Israëls afvallicheyt van Godt.
margenoot8
Na dat hyse seer heftichlick vermaent ende tot den reynen Godts-dienst verplicht hadde, Ios. 24.
margenoot9
D. Die Iosua overleeft hadden.
margenoot10
Hebr. een soon van hondert ende tien jaren.
margenoot11
Anders genaemt Thimnath Serah, Ios. 24.30.
margenoot12
Met het woort, Baal, beteeckenende eenen Heere, hebben de Heydenen in ’t gemeyn hare Afgoden genoemt, om datse deselve voor hare Heeren, ende alles goets-geveren hielden: ende om die te onderscheyden, dewijlse verscheyden waren, hebben soo heydenen als afgodische Ioden, deselve noch toenamen bygevoegt, als Baal-Berith. ond. 8.33. Baal-Peor, Num. 25.3. Baal-Zebub. 2.Reg. 1.6. Baal-Astaroth, vergel. ond. op vers 13. ende 1.Reg. 16.31. De afgoderye met dese bedreven, was eene geheele afwijckinge van Godt, hoewel de afvallige Israëliten haer selven wijsmaeckten, datse Godt daer door mede konden vereeren, als oock door de gulden Kalveren, 1.Reg. 12.28. Siet Hos. 2.15. ende ond. cap. 8. op vers 33.
margenoot13
D. de beelden van den afgodt, ofte afgodinne, by de heydenen genoemt Astarte, die de Zidoniers ende Philistijnen in gedaenten van schapen hadden opgericht. siet 1.Sam. 31.10 1.Reg. 11. versen 5, 33. 2.Reg. 23.14.
margenootg
Psal. 44.13. Iesa. 50.1.
margenoot14
D. hy leverdese over, gelijck de verkooper de verkochte waren overlevert in de hant des koopers. alsoo ond. cap. 4.2, 9. ende cap. 10.7. Vergel. Psal. 44.13.
margenoot15
Om hen met allerleye plagen, ongeluck, ende elenden te straffen.
margenooth
Levit. 26. Deut. 28.
margenoot16
Ofte, hy (de Heere) benaeuwdese seer.
margenoot17
Door eene bysondere beroepinge, ende aendrifte sijnes Geestes.
margenoot18
Verstaet geen Lants-Heeren, ofte Coningen, nochte oock, die het ordinaris Richter-ampt bedienden, ofte recht spraken tusschen den man ende sijnen naesten, het welcke verbleef by de stammen, volgens d’ ordre van Godt door Mosen ingestelt, maer, die het publijcke recht van Godts volck tegen hare verdruckers ende vyanden uytvoerden, ende hen van der selver hant verlosten, den Godts-dienst suyverden, ende in reynicheyt behielden, ende de Republijcke Israëls by hare vryheyt beschermden, ende in gemeene saken met haren dienst ende goeden raet bystonden. Siet ond. cap. 3.9, 10, 15, etc. ende 4.1. ende 6.25, 26. ende 8.23. ende soo voorts.
margenoot19
Siet Levit. 17. op vers 7. ende 20. op vers 5.
margenoot20
D. Soo lange die Richter leefde.
margenoot21
Siet Gen. 6. op vers 6.
margenooti
Iudic. 3.12.
margenoot22
Geen berouw krijgende, ende niet aflatende van haer voornemen ende doen.
margenoot23
D. van haerlieder hartneckige maniere van leven ende doen: waermede sy Godt vertoornden, ende hen selven quetsten, gelijck een harde wech den genen quetst ende verzeerigt, die daer op gaet.
margenootk
Ios. 23.13.
margenoot24
Verst. die overgebleven waren van de gene die Iosua verdreven hadde, mitsgaders de andere van dewelcke cap. 1. gesproken is.
margenoot25
Siet Gen. 22. op vers 1. alsoo ond. cap. 3.1, 4.
margenoot26
Ofte, ende hy gafse niet over, ofte, hadse niet overgegeven.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken