Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

Gideon legert sich tegen de Midianiten met sijn krijchs-volck, vers 1. Het welcke hy op Godts bevel door uytroepinge ende een teecken moet verminderen tot op drie hondert man, die hy alleen behout, 2. Verspiet het leger der Midianiten, ende door het vertellen ende uytleggen eenes wonderlicken drooms gesterckt zijnde, verdeylt sijn volck in drie hoopen, die alle te gelijck met de basuynen blasen, ende de kruycken (daer in fackelen waren) in stucken slaen, 15. Waer door de Midianiten verbaest ende vluchtich worden, ja malkanderen selfs vernielen, 21. De naestgelegene Israeliten worden op ontboden, om den vluchtigen vyant te bejegenen, ende den pas over de Iordane te beletten, 23. Twee Vorsten der Midianiten, Oreb ende Seeb, worden gevangen ende gedoodt, 25.

1

DOe stont Ierubbaal (de Ga naar margenoot1 welcke is Gideon) vroech op, ende al ’t volck, dat met hem was, ende sy legerden hen aen de fonteyne Ga naar margenoot2 van Harod: dat hy het heyrleger der Midianiten hadde tegen ’t Noorden, achter den heuvel Ga naar margenoot3 More, in het Ga naar margenoot4 dal.

2

Ende de HEERE seyde tot Gideon; Des volcx is te veel, dat met u is, dan dat ick de Midianiten in hare hant soude geven: op dat sich Israël niet tegen my beroeme, seggende; Mijne Ga naar margenoot5 hant heeft my verlost.

3

Nu dan, Ga naar margenoot6 roept nu uyt voor de ooren des volcx, seggende; Ga naar margenoota Ga naar margenoot7 Wie bloode ende Ga naar margenoot8 vertzaegt is, die keere weder, ende Ga naar margenoot9 spoede sich Ga naar margenoot10 nae het geberchte Gileads: doe keerden uyt den volcke weder twee ende twintich duysent, datter tien duysent overbleven.

4

Ende de HEERE seyde tot Gideon; Noch is des volcx te veel, doetse afgaen nae ’t water, ende ick salse u aldaer Ga naar margenoot11 beproeven: ende het sal geschieden, van welcken ick tot u seggen sal; Dese sal met u trecken, die sal met u trecken: maer al de gene, van welcken ick seggen sal; Dese sal niet met u trecken, die en sal niet trecken.

5

Ende hy deed het volck afgaen nae’t water: doe seyde de HEERE tot Gideon; Al wie met sijne tonge Ga naar margenoot12 uyt het water sal lecken, gelijck als een hont soude lecken, dien sult ghy alleen stellen; desgelijcx allen, die op sijne knyen sal bucken om te drincken.

6

Doe was het getal der gener, die met hare hant tot haren mont geleckt hadden, drie hondert man: maer alle overige

[Folio 114r]
[fol. 114r]

des volcx hadden op hare knyen gebuckt om water te drincken.

7

Ende de HEERE seyde tot Gideon; Door dese drie hondert mannen, die geleckt hebben, sal ick ulieden verlossen, ende de Midianiten in uwe hant geven: daerom laet Ga naar margenoot13 al dat volck wechgaen, een yeder nae sijne plaetse.

8

Ga naar margenoot14 Ende het volck namen de teer-kost in hare hant, ende hare basuynen; ende Ga naar margenoot15 hy liet alle Ga naar margenoot16 die mannen van Israël gaen, eenen yegelicken nae sijne tente, maer die drie hondert man behielt hy: ende hy hadde het heyrleger der Midianiten Ga naar margenoot17 beneden in het dal.

9

Ende het geschiedde in deselve nacht, dat de HEERE tot hem seyde; Staet op, gaet henen af in ’t Ga naar margenoot18 leger: want ick hebbe ’t in uwe hant gegeven.

10

Vreest ghy dannoch Ga naar margenoot19 af te gaen, so gaet af, ghy, ende Pura uwe jonge, nae het leger.

11

Ende ghy sult hooren wat sy sullen spreken, ende daerna sullen uwe Ga naar margenoot20 handen gesterckt worden, dat ghy aftrecken sult in het leger: Doe ginck hy af, met Pura sijnen jongen, tot het uyterste der Ga naar margenoot21 schiltwachten, die in den leger waren.

12

Ga naar margenootb Ende de Midianiten, ende Amalekiten, ende alle de kinderen van Oosten, Ga naar margenoot22 lagen in den dale, gelijck Ga naar margenoot23 sprinckhanen in menichte: ende hare kemelen waren Ga naar margenoot24 ontellick, gelijck het zant, dat aen den Ga naar margenoot25 oever der zee is, in menichte.

13

Doe nu Gideon aenquam, siet so wasser een man, die sijnen metgeselle eenen droom vertelde, ende seyde; Siet ick hebbe eenen droom gedroomt, ende siet, een Ga naar margenoot26 gerooft gersten broot wentelde sich in’t leger der Midianiten, ende het quam tot aen de tente, ende sloechse, datse viel, ende keerdese om Ga naar margenoot27 ’t onderste boven, dat de tente daer lach.

14

Ende sijn metgeselle antwoordde, ende seyde; Dit en is niet anders, als het sweert Gideons, des soons van Ioas, des Israëlitischen mans: Godt heeft de Midianiten ende dit gantsche leger in sijne hant gegeven.

15

Ende het geschiedde, als Gideon de vertellinge deses drooms, ende sijne Ga naar margenoot28 uytlegginge hoorde, so Ga naar margenoot29 aenbadt hy: ende hy keerde weder tot het leger Israëls, ende seyde; Maeckt u op, want de HEERE heeft het leger der Midianiten in ulieder hant gegeven.

16

Ende hy deylde de drie hondert man in drie Ga naar margenoot30 hoopen: ende hy gaf Ga naar margenoot31 eenen yegelijcken eene basuyne in sijne hant, ende ledige kruycken, ende fackelen in’t midden der kruycken.

17

Ende hy seyde tot hen; Siet Ga naar margenoot32 nae my, ende doet Ga naar margenoot33 alsoo: ende siet, als ick sal komen aen ’t uyterste des legers, so sal ’t geschiedden, gelijck als ick sal doen, alsoo sult ghy doen.

18

Als ick met de basuyne sal blasen, ick ende alle, die met my zijn; dan sult ghylieden oock met de basuyne blasen, rontom het gantsche leger, ende ghy sult seggen; Ga naar margenoot34 Voor den HEERE, ende voor Gideon.

19

Also quam Gideon, ende hondert mannen, die met hem waren, in het uyterste des legers, in ’t begin van de Ga naar margenoot35 middelste nachtwaecke, Ga naar margenoot36 als sy maer even de wachters gestelt hadden; ende sy bliesen met de basuynen, oock Ga naar margenoot37 sloegen sy de kruycken, die in hare hant waren, in stucken.

20

Also bliesen de drie hoopen met de basuynen, ende braken de kruycken; ende sy hielden met hare slinckerhant de fackelen, ende met hare rechterhant de basuynen om te blasen: ende sy riepen; Het sweert des HEEREN, ende Gideons.

21

Ende sy stonden een yegelick in sijne plaetse, rontom het leger: doe verliep het gantsche leger, ende sy schreeuwden ende vloden.

22

Als de drie hondert met de basuynen bliesen, Ga naar margenootc so Ga naar margenoot38 settede de HEERE het sweert Ga naar margenoot39 des eenen tegen den anderen, ende [dat] in ’t gantsche leger: ende het leger vluchtede tot Ga naar margenoot40 Beth-Sitta toe nae Tseredath, tot aen de Ga naar margenoot41 grenze van Abel-Mehola, boven Tabbath.

23

Doe werden de mannen van Israël by een geroepen, uyt Naphtali, ende uyt Aser, ende uyt gantsch Manasse: ende sy jaechden de Midianiten achterna.

24

Oock sondt Gideon boden in’t gantsche Ga naar margenoot42 geberchte van Ephraim, seggende; Komt af den Midianiten te gemoete, ende beneemt haerlieden de wateren, tot aen Ga naar margenoot43 Beth-Bara, te weten, de Iordane: also wert alle man van Ephraim by een geroepen, ende sy benamen [hen] de wateren tot aen Beth-Bara, Ga naar margenoot44 ende de Iordane.

25

Ga naar margenootd Ende sy vingen twee Vorsten der Midianiten, Oreb ende Zeeb, ende doodden Oreb op den rotzsteen Ga naar margenoot45 Oreb, ende Zeeb doodden sy Ga naar margenoot46 in de pers-kuype Zeeb, ende vervolchden de Midianiten: ende sy brachten de hoofden van Oreb ende Zeeb tot Gideon, Ga naar margenoot47 over de Iordane.

margenoot1
Siet bov. c. 6.32.
margenoot2
Hebr. Charod, gelegen aen de grenzen van Manasse, aen dese zijde van ’t geberchte, achter het welcke de Midianiten gelegert waren aen d’ander zijde. siet cap. 6. op vers 33. Desen naem mach de fonteyne gekregen hebben, van het vreesen ende zitteren der 22000 Israeliten, onder vers 3. Eene andere fonteyne wasser by Iizreël, aen ’t eynde van dit geberchte, Westwaert. Siet 1.Sam. 29.1.
margenoot3
Dit schijnt geweest te zijn een vande bergen Gilboa: alsoo genoemt, van den tijdigen regen, vallende seer mildelick op de velden, die op de hoochte van dien gelegen waren; als sommige afnemen uyt vergelijkinge van 2.Sam. 1.21. op dit geberchte Gilboa wert oock Saul van de Philistijnen verslagen, 1.Sam. 31.1.
margenoot4
Iizreël, als bov. cap. 6.33.
margenoot5
Ofte, mijne hant (dat is, macht) heeft my heyl, ofte, verlossinge beschickt, aengebracht, d’ overwinnige gemaeckt. siet gelijcke maniere van spreken Exod. 8.9.
margenoot6
D. laet uytroepen ende seggen.
margenoota
Deut. 20.8.
margenoot7
Vergel. Deut. 20. op vers 8.
margenoot8
Ofte, bevende, tzitterende, vervaert.
margenoot9
Ofte, vliege henen, verpacke sich desen morgen, ofte, vroech. Het Hebr. woort schijnt te sien op het snel vliegen der vogelkens, ende alsoo voorts te beteeckenen, haestelick, spoedichlick doorgaen, etc.
margenoot10
Hebr. van, ofte, tegen het geberchte Gileads: D. langs den wech, die nae ende van dat geberchte gaet: zijnde het selve geberchte gelegen recht tegen over Gideons leger, over de Iordane, van waer die van den halven stam Manasse tot hem gekomen waren. Siet bov. cap. 6. op vers 36.
margenoot11
Hebr. eyg. scheyden, reynigen, gelijck een goutsmidt het silver reynigt, scheydende het goet silver van het schuym.
margenoot12
Dat hy staende metter hant sal geschept hebben, als verclaert wort vers 6. Dit was een teecken van kloeckmoedicheyt ende wackerheyt: gelijck het bucken op de knyen, een teecken van slapherticheyt ende traecheyt.
margenoot13
Verst. het ander overige volck.
margenoot14
And. Doe namen sy de teer-kost des volcks in hare hant, mitsgaders der selver basuynen. T.w. die drie hondert namen van den volcke teer-kost voor sich, so veel hen noodich was, als oock basuynen, te weten drie hondert, (vers 16.) houdende de wech-gaende noch twintich, nae sommiger rekeninge: also ’t gantsche heyr van Gideon te vooren 32000 sterck was, bov. vers 3. Hebbende elck duysent tien basuynen, ofte, elck hondert eene.
margenoot15
Gideon.
margenoot16
T.w. de andere, als in ’t voorgaende vers.
margenoot17
Aen d’andere zijde van ’t geberchte, so dat hy ’t voor sich hadde, in ’t dal Iizreël, als hy op den berch stont, alwaer oock het leger Gideons voor een deel mach hebben gelegen, als af te nemen is uyt het volgende vers.
margenoot18
Der Midianiten.
margenoot19
T.w. Alleen.
margenoot20
D. Ghy sult moedich ende veerdich worden, om haer leger aen te grijpen.
margenoot21
Het Hebr. woort is eygentlick te seggen: gevijfde, die by vijven, ofte vijf sterck in’t gelidt plegen te marcheren, als te sien is Exod. 13.18. Hier van komt voorts de beteeckeninge van gewapende, gelijck de tocht-ordens, ende insonderheyt schiltwachten, gemeenlick moeten zijn.
margenootb
Iudic. 6.3, 5, 33.
margenoot22
Hebr. vielen, ofte, waren gevallen in het dal. D. sy lagen verspreydt in het dal.
margenoot23
Siet bov. cap. 6. op vers 5.
margenoot24
Als bov. cap. 6.5.
margenoot25
Hebr. Aen de lippe der Zee.
margenoot26
Ofte, eene toerte van gersten broot. And. een gedruys van een gersten broot. Dit geeft te kennen de slechtichheyt ende verachtlickheyt des middels, waer door Godt Midian slaen, ende sijn volck verlossen soude.
margenoot27
Hebr. keerdese om nae boven.
margenoot28
Hebr. brekinge, D. ontledinge, uytlegginge, oplossinge. ’t schijnt dat de maniere van spreken ontleent is van vruchten die harde schellen hebben, ende gebroken moeten worden eermen de kerne kan eten.
margenoot29
Hebr. Booch hy sich. Eerende ende danckende Godt, van wegen sijne wonderlicke regeringe, ende desen troost. Siet Gen. 22. op vers 5.
margenoot30
Hebr. hoofden: alsoo ond. vers 20. ende cap. 9.34.
margenoot31
Hebr. hy gaf basuynen in de hant van hen allen.
margenoot32
Hebr. siet, ofte, ghy sult sien van, ofte, uyt my: dat is, nae den aert der Hebreeuscher sprake, somtijts soo veel, als: nae, ofte, op my, tegen my aen. Vergel. bov. op vers 3. Anders kanmen ’t oock aldus oversetten: uyt, ofte, van my sult ghy sien, ende alsoo doen: Dat is, ghy sult van my, ofte, uyt my, leeren ende mercken, wat ghy doen sult.
margenoot33
Als ghy my siet doen.
margenoot34
Verstaet hier op: wort dese strijt gevoert. alsoo wort de Hebr. letter lamed in saken van strijt gebruyckt Exod. 14.14. ende 25. ofte aldus: Den HEERE ende Gideon. T.w. zy de overwinninge. ofte: des HEEREN ende Gideons. T.w. is het sweert, uyt vers 20.
margenoot35
Dat is, omtrent middernacht, als de wachten wel plegen verandert te worden.
margenoot36
Hebr. stellende hadden sy gestelt. and. doch sy hadden de wachters al op geweckt, ofte: sy weckten alleenlick de wachters op.
margenoot37
Ofte, sloegense tegen malkanderen, Alsoo dat de stucken hier ende daer verstroyt wierden. Vergel. Psal. 2.9. Ier. 13.13. ende 48.12.
margenootc
Psal. 83.10.
margenoot38
D. beschickte.
margenoot39
Hebr. Des mans tegen sijnen naesten, ofte, metgeselle: D. de Heere beschickte, dat sy malkanderen, als vyanden, door verbaestheyt op ’t lijf vielen ende ombrachten.
margenoot40
Uyt het dal daer sy waren gelegert geweest, langs het geberchte nae de Iordane, ende weder langs de Iordane lantwaert in: alwaer Abel-Mehola ende Tabbath lagen in Manasse. Siet van Abel-Mehola, 1.Reg. 4.12. ende 19.16.
margenoot41
Hebr. lippe.
margenoot42
Aen d’andere zijde van Manasse Zuydwaert gelegen, op dat de Midianiten van beyde zijden besloten, ende van de Iordane versteken zijnde, nergens henen mochten ontkomen. Maer tusschen des waren Zebah ende Tsalmuna met ontrent 15000 man over de Iordane geraeckt, die Gideon met sijn 300 man nagejaecht ende verslagen heeft. siet c. 8.10, 12.
margenoot43
Nae by de Iordane gelegen: dit houden sommige voor Bethabara Ioan. 1.28.
margenoot44
Dat is hier, nae veler gevoelen, soo veel als, te weten.
margenootd
Psal. 83.12. Ies. 10.26.
margenoot45
Gelegen by ’t oosteynde van ’t geberchte Ephraims, niet verre van de Iordane: Dese plaetse is naderhant alsoo genoemt, van wegen dese geschiedenisse, gelijck oock d’andere plaetse Zeeb.
margenoot46
And. by, ofte, aen.
margenoot47
Ofte, aen dese zijde: want het Hebr. woort, nae gelegentheyt der saken beyds beteeckent. In’t volgende cap. wort verhaelt, dat Gideon met sijn 300 mannen over de Iordane getrocken zy, om de Midianiten, ende de andere van oosten, na te jagen, siet aldaer vers 4. ’t meeste gevoelen is, dat dit ende ’t gene in de 3. eerste versen van ’t 8. cap. volgt, hier voor af verhaelt wort, om ’t gene by die van Ephraim aen dese zijde der Iordane, kloeckelick verricht is, te voltrecken, doch dat het eerst gebeurt zy, als Gideon van het najagen over de Iordane, ende de volle victorie wederkeerde. Maer de aendachtige leser sal konnen oordeelen, uyt vergelijckinge deses verskens met het derde vers des volgenden capittels. Siet d’aenteeckeninge aldaer.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken