Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het x. Capittel.

Thola, ende Iaïr, zijn Richteren, vers 1, etc. Israel vervalt in grouwelicke Afgoderye, 6. Dies Godt haer overgeeft in de hant der Philistijnen ende Ammoniten, diese jammerlick plagen, 7. Israel verkrijgt ten laetsten, door ootmoedich bidden ende smeecken, mitsgaders afschaffinge der Afgoderye, genade by Godt, 10. De Ammoniten ende Israeliten legeren sich tegen malkanderen in Gilead, 17.

1

NA Abimelech nu Ga naar margenoot1 stont op, om Israël te Ga naar margenoot2 behouden, Thola, een sone van Pua, sone van Dodo, een man van Ga naar margenoot3 Issaschar: ende hy woonde tot Ga naar margenoot4 Samir, op het geberchte Ephraims.

2

Ende hy richtede Israël drie ende twintich jaer: ende hy sterf, ende wert begraven tot Samir.

3

Ende na hem stont op Iaïr, de Ga naar margenoot5 Gileaditer: ende hy richtede Israël twee ende twintich jaer.

4

Ende hy hadde dertich sonen, rijdende op dertich Ga naar margenoot6 ezelveulens, ende die hadden dertich steden, die sy noemden Ga naar margenoot7 Havvoth Iaïr, tot op desen dach; dewelcke in den lande Gilead zijn.

5

Ende Iaïr sterf, ende wert begraven tot Ga naar margenoot8 Kamon.

6

Doe Ga naar margenoot9 voeren de kinderen Israëls voort, te doen dat Ga naar margenoota quaet was in de oogen des HEEREN, ende dienden den Baalim, ende Ga naar margenoot10 Astharoth, ende den Goden van Syrien, ende den Goden van Zidon, ende den Goden van Moab, ende den Goden der kinderen Ammons, mitsgaders den Goden der Philistijnen: ende sy verlieten den HEERE, ende en dienden hem niet.

7

So ontstack de toorn des HEEREN tegen Israël: ende hy Ga naar margenoot11 verkochtse in de hant der Philistijnen, ende in de hant der kinderen Ammons.

8

Ende sy Ga naar margenoot12 onderdruckten ende vertraden de kinderen Israëls in Ga naar margenoot13 dat selve jaer: Ga naar margenoot14 achtien jaer [onderdruckten sy] alle de kinderen Israëls, die aen gene zijde der Iordane waren, in den lande der Amoriten, dat in Ga naar margenoot15 Gilead is.

9

Daertoe togen de kinderen Ammons over de Iordane, om te krijgen, selfs tegen Iuda, ende tegen Benjamin, ende tegen het huys Ephraims: so dat Israël seer bange wert.

10

Doe riepen de kinderen Israëls tot den HEERE, seggende: Wy hebben tegen u gesondigt, so om dat wy onsen Godt hebben verlaten, als dat wy den Baalim gedient hebben.

11

Maer de HEERE seyde tot de kinderen Israëls: Heb ick u niet van de Egyptenaren, ende van de Amoriten, ende van de kinderen Ammons, ende van de Philistijnen,

12

Ende de Zidoniers, ende Amalekiten, ende Ga naar margenoot16 Maoniten, [die] u onderdruckten, doe ghy tot my riepet, alsdan uyt hare hant verlost?

13

Nochtans hebt ghy my Ga naar margenootb verlaten, ende anderen Goden gedient: daerom en Ga naar margenoot17 sal ick u niet meer verlossen.

14

Ga naar margenoot18 Gaet henen, ende roept tot de Goden, die ghy verkooren hebt: laet u die verlossen, ter tijt uwer benautheyt.

15

Maer de kinderen Israëls seyden tot den HEERE; Wy hebben gesondigt, doet ghy ons, nae alles dat Ga naar margenoot19 goet is in uwe oogen: alleenlick verlost ons doch te desen dage.

16

Ende sy deden de Ga naar margenoot20 vreemde Goden uyt haer midden wech, ende dienden den HEERE: doe wert sijne ziele Ga naar margenoot21 verdrietich over den Ga naar margenoot22 arbeyt van Israël.

17

Ende de kinderen Ammons werden by een geroepen, ende legerden hen in Ga naar margenoot23 Gilead: daer en tegen werden de Ga naar margenoot24 kinderen Israëls vergadert, ende legerden hen te Ga naar margenoot25 Mizpa.

18

Doe seyden het volck, de Ga naar margenoot26 Oversten van Gilead, Ga naar margenoot27 d’een tot den anderen; Ga naar margenoot28 Wie is de man, die beginnen sal te strijden tegen de kinderen Ammons? Ga naar margenootc Die sal tot een hooft zijn allen inwoonderen van Gilead.

margenoot1
Van Godt (gelijck d’andere Richters) daer toe bysonderlick verweckt zijnde: alsoo vers 3.
margenoot2
Om Israel na Abimelechs doot in vrede ende welstant te herstellen, ende te beschermen tegens alle, diese souden mogen willen beroeren, bespringen, ofte onderdrucken.
margenoot3
Een van de alderkleenste stammen.
margenoot4
Te onderscheyden van een ander Samir, gelegen op ’t geberchte in Iuda, aen de uyterste grenzen van Canaan. Ios. 15.4.
margenoot5
Uyt den lande Gilead, gelegen aen de oostzijde der Iordane. Siet Num. 32. Iosu. 17.1, 5. ende Gen. 31. op vers 21, 48.
margenoot6
Siet bov. cap. 5. op vers 10.
margenoot7
Ofte, Iaïrs hoeven, vlecken. Also genoemt van haren vader Iaïr, ofte nae den voorigen Iaïr, waer van te sien is, Num. 32.41. Deut. 3.14. Misschien is dese Iaïr een nakomelinck des voorgaenden geweest.
margenoot8
Eene stadt gelegen aen ’t noorden van ’t geberchte Gileads, in den lande Basan, toebehoorende den halven stam van Manasse.
margenoot9
T’ elckens van quaet tot ergervoortgaende, als blijckt uyt het volgende.
margenoota
Iud. 2.13. ende 3.7. ende 4.1. ende 6.1.
margenoot10
Siet bov. cap. 2. op vers 13.
margenoot11
D. hy gafse, ofte, leverdese over in de macht, etc. Siet bov. cap. 2. op vers 14.
margenoot12
Ofte, overweldichden, verbraken, verwreven. And. Sy hadden onderdruckt ende vertreden.
margenoot13
Als sy tot dese grouwelicke Afgoderye vervielen, den Heere soo qualick danckende voor de langdurige vrede, die hy hen verleent hadde.
margenoot14
And. zijnde het achtiende jaer, [te weten] alle, etc.
margenoot15
Siet bov. op vers 3.
margenoot16
Hebr. Maon. Daer was eene stadt van dien naem in ’t Zuyden van Iuda, by de woestijne Maon. Siet Ios. 15. op vers 55. And. den inwoonderen[des lants].
margenootb
Deuter. 32.15. Ierem. 2.13.
margenoot17
Hebr. Ick sal niet toedoen ofte voortgaen om u lieden te verlossen. Dit dreygt de Heere onder conditie, indien sy hen niet van herten bekeerden, verlatende alle afgoderye, ende den waren Godt alleen dienende: gelijck het volgende uytwijst.
margenoot18
Dit is een maniere van spreken genoemt ironia ofte bespottinge: als of Godt seyde: Siet ende ondervindt of de Goden die ghy voor desen hebt aengebeden, u sullen verlossen.
margenoot19
D. nae u believen, welgevallen.
margenoot20
Hebr. de Goden des vreemden. D. der Heydenen, die van Godt ende Israel vervreemt waren.
margenoot21
Ofte, beangstigt, benaeuwt. Hebr. eyg. verkort, afgemaeyt. Dit wort menschelicker wijse ende by gelijckenisse, van Godt geseyt. Vergel. Exod. 16.9. Num. 21.4. ende ond. cap. 16.16. Iob 21.4, etc.
margenoot22
Ofte, moeyte: D. elende, lijden, verdriet, die hen werden aengedaen, ende waer in hare ziele arbeydde.
margenoot23
Siet bov. op vers 3.
margenoot24
Zijnde na hare bekeeringe getroost ende gesterckt van den Heere, die Iephtah tot haren Verlosser verweckt heeft. Siet cap. 11.
margenoot25
Gelegen op ofte aen ’t geberchte van Gilead. siet Gen. 31.49. ende ond. cap. 11.11, 29. Daer zijn meer andere plaetsen geweest van desen name: om dat het Hebr. woort oock beteeckent eene hoochte, ofte andersins bequame plaetse daer men wacht kan houden, ende verre van sich sien. Siet van een lant Mizpa Ios. 11.3. gelegen onder den berch Hermon, aen de zee. Van Mizpe in Iuda, Ios. 15.38. Ende in Benjamin, Ios. 18.26. Ende Mizpe der Moabiten, 1.Sam. 22.3. Siet oock 1.Reg. 15.22. Nehem. 3.7, 15, 19. Ier. 40.6. Hos. 5.1.
margenoot26
De Outsten des volcx. siet ond. cap. 11.5.
margenoot27
Hebr. de man tot sijnen naesten.
margenoot28
De sin is: die dat sal doen, sal een Krijchs-overste, ofte, Richter wesen over alle Israëliten, die in Gilead woonen. Siet sulcke maniere van vragen Deut. 20.5, 6, etc. Psal. 34.13.14. ende elders.
margenootc
Iud. 11.6, 9, 10, 11.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken