Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xj. Capittel.

Iephtah, als on-echt, van sijne broederen verstooten zijnde, gaet woonen in’t lant Tob, alwaer hy sich met eenich volck oeffent in uyttochten, vers 1, etc. Wort daer na van de Outsten Gileads beroepen tot krijchs-Overste tegen de Ammoniten, 5. Sulcx hy onder sekere conditie aenneemt, 9. Sendt tweemael boden tot den Coninck der Ammoniten, om hem tot afstant van krijch te bewegen, maer te vergeefs, 12. Dies Iephtah, door Godts Geest gedreven, tegen hem optreckt, ende doet een onbedachte gelofte, 29. hy slaet de Ammoniten, 32. Ende volbrengt sijne gelofte aen sijne dochter, 34.

1

Ga naar margenoota IEphtah nu de Ga naar margenoot1 Gileaditer was een strijdtbaer helt; maer hy was een Ga naar margenoot2 hoeren-kint: doch Ga naar margenoot3 Gilead hadde Iephtah gegenereert.

2

Gileads huysvrouwe baerde hem oock sonen: ende de sonen Ga naar margenoot4 deser vrouwe groot geworden zijnde, stieten Iephtah uyt, ende seyden tot hem; Ghy en sult in ’t huys onses vaders niet erven, want ghy zijt een soon van eene Ga naar margenoot5 andere vrouwe.

3

Doe vlood Iephtah voor het aengesichte sijner broederen, ende woonde in den lande Ga naar margenoot6 Tob: ende Ga naar margenoot7 ydele mannen vergaderden hen tot Iephtah, ende Ga naar margenoot8 togen met hem uyt.

4

Ga naar margenoot9 Ende het geschiedde Ga naar margenoot10 na eenige dagen, dat de kinderen Ammons tegen Israël krijchden.

5

So geschiedde ’t, als de kinderen Ammons tegen Israël krijchden, dat de Ga naar margenoot11 Outsten van Gilead henen gingen, om

[Folio 116v]
[fol. 116v]

Iephtah te halen uyt den lande Ga naar margenoot12 Tob.

6

Ende sy seyden tot Iephtah; Komt, ende weest ons tot een Ga naar margenoot13 Overste, op dat wy strijden tegen de kinderen Ammons.

7

Maer Iephtah seyde tot de Outsten van Gilead; En hebt ghylieden my niet gehaett, ende my uyt mijns vaders huys verstooten? waerom zijt ghy dan nu tot my gekomen, Ga naar margenoot14 terwijlen ghy in benautheyt zijt.

8

Ende de Outsten van Gilead seyden tot Iephtah; Daerom zijn wy nu tot u wedergekomen, dat ghy met ons trecket, ende tegen de kinderen Ammons strijdet: ende ghy sult ons tot een hooft zijn, over alle inwoonderen van Gilead.

9

Doe seyde Iephtah tot de Outsten van Gilead; So ghylieden my wederhaelt om te strijden tegen de kinderen Ammons, ende de HEERE haer voor mijn aengesichte geven sal; sal ick u dan tot een hooft zijn?

10

Ende de Outsten van Gilead seyden tot Iephtah; De HEERE zy Ga naar margenoot15 toehoorder tusschen ons, indien wy niet alsoo nae uwen woorde en doen.

11

Also ginck Iephtah met de Outsten van Gilead, ende het volck stelde hem tot een Hooft ende Overste over haer: ende Iephtah sprack alle sijne Ga naar margenoot16 woorden voor het Ga naar margenoot17 aengesichte des HEEREN te Mizpa.

12

Voorts sondt Iephtah boden tot den Koninck der kinderen Ammons, Ga naar margenoot18 seggende: Ga naar margenoot19 Wat hebben ick ende ghy met malkanderen te doen, dat ghy tot my gekomen zijt, om Ga naar margenoot20 tegen mijn lant te krijgen?

13

Ende de Koninck der kinderen Ammons seyde tot de boden van Iephtah; Om dat Israël, als hy uyt Egypten optooch, mijn lant genomen heeft, van Ga naar margenoot21 Arnon af tot aen Iabbok, ende tot Ga naar margenoot22 aen de Iordane: so geeft my dat nu weder met vrede.

14

Maer Iephtah Ga naar margenoot23 voer wijders voort, ende sondt boden tot den Koninck der kinderen Ammons;

15

Ende hy Ga naar margenoot24 seyde tot hem; Soo seyt Iephtah: Ga naar margenootb Israël en heeft het lant der Ga naar margenoot25 Moabiten, ende het lant der kinderen Ammons niet genomen.

16

Want als sy uyt Egypten optogen, so wandelde Israël door de woestijne tot aen de Schelf-zee, ende quam tot Ga naar margenoot26 Kades.

17

Ende Israël sondt boden tot den Koninck der Edomiten, seggende; Ga naar margenootc Laet my doch door u lant doortrecken: maer de Koninck der Edomiten en gaf geen gehoor; ende hy sondt oock tot den Koninck der Ga naar margenoot27 Moabiten, die oock niet en wilde: also bleef Israël in Kades.

18

Daerna wandelde Ga naar margenoot28 hy in de woestijne, ende tooch om het lant der Edomiten, ende het lant der Moabiten, ende quam van den opganck der Sonne aen het lant der Moabiten, ende Ga naar margenoot29 sy legerden hen op gene zijde van Ga naar margenoot30 Arnon: maer sy en quamen niet binnen de lantpale der Moabiten; want Arnon is der Moabiten lantpale.

19

Ga naar margenootd Maer Israël sondt boden tot Sihon, den Koninck der Amoriten, Koninck van Hesbon: ende Israël Ga naar margenoot31 seyde tot hem; Ga naar margenoote Laet ons doch door u lant doortrecken tot aen Ga naar margenoot32 mijne plaetse.

20

Doch Sihon en betrouwde Israël niet door sijne Ga naar margenoot33 lantpale door te trecken; maer Sihon versamelde al sijn volck, ende sy legerden hen tot Iaza: ende hy streedt tegen Israël.

21

Ende de HEERE, de Godt Israëls, gaf Sihon met al sijn volck in Israëls hant, dat syse sloegen: also nam Israël erflick in het gantsche lant der Amoriten, die in den selven lande woonden.

22

Ende sy namen erflick in de gantsche Ga naar margenoot34 lantpale der Amoriten, Ga naar margenootf van Arnon af tot aen Iabbok, ende van de woestijne tot aen de Iordane.

23

So heeft nu de HEERE, de Godt Israëls, de Amoriten voor het aengesichte sijns volcx Israëls uyt de besittinge verdreven: ende soudt ghy Ga naar margenoot35 haerlieder erfgenaem zijn?

24

Soudt ghy niet den genen erven, dien uwe Godt Ga naar margenoot36 Camos voor u uyt de besittinge verdreve? Also sullen Ga naar margenoot37 wy allen den genen erven dien de HEERE onse Godt voor ons aengesichte uyt de besittinge verdrijft.

25

Ga naar margenootg Nu voorts, zijt ghy Ga naar margenoot38 veel beter als Balak, de sone Zippors, der Moabiten Koninck? heeft hy oyt met Israël Ga naar margenoot39 getwistet, heeft hy oock oyt tegen hen gekrijgt?

26

Terwijlen Israël Ga naar margenoot40 drye hondert jaer gewoont heeft in Hesbon, ende in hare stedekens, ende in Aroër ende in hare stedekens, ende in alle de steden, die aen de zijde van Arnon zijn; waerom en hebt ghy ’t dan in dien tijt niet Ga naar margenoot41 gereddet?

27

Oock en heb Ga naar margenoot42 ick aen u niet gesondicht, maer ghy Ga naar margenoot43 doet qualick by my, dat ghy tegen my krijgt: de HEERE, die Richter is, richte heden tusschen de kinderen Israëls ende tusschen de kinderen Ammons.

28

Maer de Koninck der kinderen Ammons en hoorde niet nae de woorden van Iephtah, die hy tot hem Ga naar margenoot44 gesonden hadde.

29

Doe Ga naar margenoot45 quam de Geest des HEEREN op Iephtah, dat hy Ga naar margenoot46 Gilead ende Manasse doortrock: want hy trock door tot Mizpe Ga naar margenoot47 in Gilead, ende van Mizpe in Gilead trock hy door tot de kinderen Ammons.

30

Ende Iephtah beloofde den HEERE eene gelofte, ende seyde: Indien ghy de kinderen Ammons Ga naar margenoot48 gantschelick in mijne hant sult geven;

31

So sal het uytgaende, dat uyt de deure mijnes huyses my te gemoete sal uytgaen, als ick met vrede van de kinderen Ammons wederkome, dat sal Ga naar margenoot49 des HEEREN zijn, Ga naar margenoot50 ende ick sal ’t Ga naar margenoot51 offeren ten brantoffer.

32

Also trock Iephtah door, nae de kinderen Ammons, om tegen hen te strijden: ende de HEERE gafse in sijne hant.

33

Ende hy sloechse van Ga naar margenoot52 Aroër af tot daer ghy komt te Ga naar margenoot53 Minnith, twintich steden, ende tot aen Ga naar margenoot54 Abel Keramim, met eenen seer grooten slach: also werden de kinderen Ammons t’ onder gebracht voor het aengesichte der kinderen Israëls.

[Folio 117r]
[fol. 117r]

34

Doe nu Iephtah tot Mizpa by sijn huys quam, siet so ginck sijne dochter uyt hem te gemoete, met trommelen ende reyen: sy nu was alleen een eenich [kint], hy en hadde Ga naar margenoot55 uyt sich [anders] geenen sone ofte dochter.

35

Ende het geschiedde, als hy haer sach, so verscheurde hy sijne kleederen, ende seyde; Ach mijne dochter, ghy hebt my Ga naar margenoot56 gantschlick nedergebogen, ende ghy zijt Ga naar margenoot57 onder de gene die my beroeren: want ick hebbe mijnen mont opgedaen tot den HEERE, ende ick en sal niet konnen Ga naar margenoot58 te rugge gaen.

36

Ende sy seyde tot hem; Mijn vader, hebt ghy uwen mont opgedaen tot den HEERE, Ga naar margenoot59 doet my, gelijck als uyt uwen monde gegaen is: naedien u de HEERE Ga naar margenoot60 volkomene-wrake gegeven heeft van uwe vyanden, van de kinderen Ammons.

37

Voorts seyde sy tot haren vader; Laet dese sake aen my geschieden: Ga naar margenoot61 Laet twee maenden van my af, dat ick henen gae, ende gae Ga naar margenoot62 af tot de bergen, ende Ga naar margenoot63 beweene mijnen maechdom, ick ende mijne gesellinnen.

38

Ende hy seyde, Gaet henen; ende hy lietse twee maenden gaen: doe ginck sy henen met hare gesellinnen, ende beweende haren maechdom op de bergen.

39

Ende het geschiedde ten eynde van twee maenden, dat sy tot haren vader weder quam, die aen haer Ga naar margenoot64 volbrachte sijne gelofte, die hy belooft hadde: ende sy en heeft geenen man Ga naar margenoot65 bekent; Voorts wert het eene Ga naar margenoot66 gewoonheyt in Israël;

40

[Dat] de dochteren Israëls Ga naar margenoot67 van jaer tot jaer henen gingen, om de dochter van Iephtah, den Gileaditer, Ga naar margenoot68 aen te spreken: vier dagen in’t jaer.

margenoota
Hebr. 11.32.
margenoot1
Siet bov. cap. 10. op vers 3.
margenoot2
Hebr. was een soon eener vrouwe, eener hoere. siet Deut. 23. op vers 2. And. de sone eener weerdinne.
margenoot3
Te onderscheyden van Gilead, den sone Machirs, Ios. 17.1, 3. zijnde nochtans een sijner nakomelingen, van den selven name.
margenoot4
T.w. Van sijne echte vrouwe.
margenoot5
D. eene vreemde, die geene echte vrouwe onses vaders geweest is.
margenoot6
Eene lantstreke, gelegen langs ’t geberchte Gilead, by den inganck van woest Arabien, aen de grenzen der Ammoniten. siet ooc 2.Sam. 10.6, 8.
margenoot7
Ofte, ledige, behoeftige, geen middel hebbende om te leven.
margenoot8
Om buyt te halen, vermoedelick van de Ammoniten: het welcke den Israeliten te meer heeft konnen bewegen, om hem in den krijch te gebruycken tegen de Ammoniten.
margenoot9
Hier wort nu vervolgt de Historie, die in’t eynde van ‘t voorgaende Capittel was begonnen: na dat daer tusschen ingevoegt was het voorgaende verhael van Iephtah.
margenoot10
Na de verclaringe, die by den Oversten der Gileaditen gedaen was, cap. 10.18. ofte, na den tijt, die in’t selve capittel vers 8. is uytgedruckt.
margenoot11
Ofte, op een bevel des Heeren, dien sy mogen hebben raedt gevraegt, ofte immers, door zijn bysonder ingeven ende regeringe.
margenoot12
Siet op vers 3.
margenoot13
Ofte, Hertoch, Generael, Krijchs-Overste: maer geen Coninck, als de Sichemiten Abimelech hadden gemaeckt.
margenoot14
Hebr. terwijlen u lieden angst, ofte, benautheyt is.
margenoot15
Om getuyge te zijn, ofte, als Richter tusschen beyden, ons te straffen, so wy anders by u doen. Vergel. Deut. 1.16. 1.Reg. 3.11. Thre. 3.61, 62. Malach. 2.14.
margenoot16
Die hy te vooren tot den gesanten des volcx gesproken hadde.
margenoot17
Niet by de Arke des verbonts (gelijck dit dickwijls genomen is) maer in de generale vergaderinge des volcx deed hy sijne verclaringe (als een helt des geloofs, Hebr. 11.31.) met religieuse aendacht, als in Godts tegenwoordicheyt, ofte met aenroepinge zijnes H. Naems, ende onderlingen eedt. d’Arke des verbonts was ter tijt Iosue gebracht tot Silo, Ios. 18.1. ende was noch aldaer ten tijde van Eli, 1.Sam. 1.3.
margenoot18
Verst. door de gesanten. Alsoo ond. vers 17. ende in ’t volgende.
margenoot19
Hebr. wat is my ende u, ofte, wat hebben ick ende ghy? siet dese maniere van spreken oock 2.Sam. 16. op vers 10. Ioh. 2.4. etc.
margenoot20
Iephtah spreeckt hier in den name des volcx, welcks voorvechter hy was.
margenoot21
Siet van Arnon, Num. 21.13, 14, 15. van Iabbok, Gen. 32.22. etc.
margenoot22
Van het geberchte Gileads Oost-waert, tot aen de Iordane Westwaert.
margenoot23
Dit is een seer wijse ende aenmerckelicke daet van Iephtah, dat hy betrachtende Godts bevel Deuter. 2.19. eerst begeert heeft te weten de oorsaken, die de Ammoniten tot desen krijch mochten hebben beweecht, ende daer op haren Coninck met vele seer bondige redenen soeckt te overtuygen ende tot afstant te bewegen: dienende dit alles tot quijtinge ende gerustheyt sijner conscientie, als oock tot versterckinge van Israel.
margenoot24
Door de gesanten, ofte, liet hem seggen.
margenootb
Num. 21.13. Deut. 2.9, 19.
margenoot25
Want Godt van beyden contrarie bevel hadde gegeven, om datse Lots nakomelingen waren. siet Deut. 2.9, 19.
margenoot26
Anders genaemt Zin, t’ onderscheyden van Kades Barnea. siet Gen. 14. op vers 7. Num. 13. op vers 26. ende c. 20.14. ende 33.36.
margenootc
Num. 20.17.
margenoot27
Dit kanmen oock afnemen uyt Deut. 2.29.
margenoot28
Namelick, Israël.
margenoot29
Het volck Israels.
margenoot30
Siet bov. op vers 13.
margenootd
Deuter. 2.26.
margenoot31
Siet bov. op vers 12.
margenoote
Num. 21.22.
margenoot32
D. onse, te weten, Israels: onse, D. die ons van Godt gegeven is, N. het lant Canaan.
margenoot33
D. door sijn lant: alsoo ond. vers 22.
margenoot34
D. ’Tgantsche lant Sihons, besloten tusschen dese palen, Arnon in’t Zuyden, Iabbok in’t Noorden, de woestijne, ofte woest Arabien in ’t Oosten, ende de Iordane in ’t Westen.
margenootf
Deut. 2.36.
margenoot35
Hebr. soudt ghy hem erven? Hem, naemlick, den Amoriter, dat is, het lant der Amoriten: als oock in’t volgen. vers, Deuter. c. 9.1. ende elders dickwijls. Iephtah wil seggen, dat dit zy tegen recht ende billicheyt.
margenoot36
Een Afgodt der Moabiten, ende (als hier blijckt) der Ammoniten. siet Num. 21.29. 1.Reg. 11.7. Ier. 48.7, 13, 46.
margenoot37
Met recht: also onse Godt de eenige ware Godt is, dien alles toekomt.
margenootg
Num. 22.2, etc.
margenoot38
Hebr. beter beter. de sin is, hebt ghy nu soo veel meerder ofte grooter recht, als Balak, die Israel noyt daer over lastich gevallen is? siet van Balak Num. capp. 22. 23. 24.
margenoot39
Hebr. twistende getwistet, ende alsoo: strijdende gestreden, ofte krijgende gekrijcht.
margenoot40
Hier (als oock elders in de Heylige Schrift) wort een ront getal gestelt: alhoe wel, nae sommiger rekeninge, eenige weynich jaren souden overschieten, alsmen de jaren neemt van den uyttocht der kinderen Israels uyt Egypten, waer van Iephtah dit verhael begonnen heeft, ende meer jaren onder de 300 zijn, alsmen soude rekenen van de victorie Israels tegen Sihon bekomen. siet van dit gebruyck der H. Schrift Gen. 15. op vers 13. ende ond. cap. 20.46. 2.Sam. 5.5.
margenoot41
Dat de Ammoniten in soo langen tijt sonder twijffel eens souden hebben bestaen, indien sy sulcken recht vermeyndt hadden te hebben.
margenoot42
Iephtah wil seggen, dat Israel den Ammoniten hier toe geene oorsake gegeven heeft.
margenoot43
Hebr. ghy doet quaet met my.
margenoot44
D. door de gesanten hem hadde laten aenseggen.
margenoot45
Hebr. was, wert: D. tooch hem aen, als bov. cap. 6.34. ende cap. 3.10.
margenoot46
D. door het gedeelte des lants Gilead, dat de halve stam van Manasse over de Iordane bewoonde.
margenoot47
Onderscheyden van andere plaetsen, hebbende den selven naem. Siet bov. cap. 10. op vers 17.
margenoot48
Ofte, sekerlick. Hebr. gevende geven sult.
margenoot49
Ofte, den HEERE, te weten, geheylicht zijn.
margenoot50
And. ofte, als of hy seyde: mach ’t geoffert worden, ick sal ’t offeren, so niet, ’t sal effenwel den HEERE geheylicht zijn.
margenoot51
Welverstaende, indien ’t sulcx is, dat het nae Godts wet geoorlooft is te offeren: nu was het niet alleen verboden menschen te offeren: maer oock onreyne beesten. Siet Levit. 27.11, 12, 13.
margenoot52
Liggende aen de beke Arnon, Deut. 3.12. Niet, daer dese beke van ’t geberchte Gilead westwaert afloopt in de Iordane, maer uyt het zuydeynde van dit geberchte zuydwaert henen loopt, ende eyntlick valt in de Sout-zee.
margenoot53
Gelegen in ’t oosten over de beke Arnon.
margenoot54
Dit wort van sommige overgeset, de pleyne der wijngaerden.
margenoot55
D. die uyt hem was voortgekomen.
margenoot56
Hebr. ghy hebt my nederbuygende nedergebogen. Aldus ontstelt sich Iephtah, om dat sijn eenich kint in den maechdelicken staet soude moeten blijven, ende hem geene nakomelingen van haer geboren mochten worden.
margenoot57
D. ghy verstoort my in dese sake, gelijck andere in andere saken my verstoort hebben. Vergel. Psal. 54. op vers 6.
margenoot58
D. ick sal van mijne gelofte niet konnen afwijcken, ick salse moeten volbrengen: niet denckende dat hyse met dertich sikelen silvers, nae den sikel des heylichdoms, hadde konnen lossen, nae de wet Godes, Levit. 27.4, 5. Ofte hy heeft gemeynt, dat hy sijne gelofte soo hoog ende sterck gedaen hadde, dat de lossinge geene plaetse hadde, ofte by hem selven was uytgesloten.
margenoot59
De dochter onderwerpt haer de gelofte hares vaders, onder wiens macht sy noch stont, ende met wiens consent sy buyten dat vermochte eene gelofte te doen. Siet Num. 30.4, 5. Vergel. oock Luce 2.37. 1.Corint. 7.25, 26, 27, 28.
margenoot60
Hebr. wraken gedaen heeft.
margenoot61
D. vergunt my twee maenden tijts.
margenoot62
Hier uyt nemen sommige af, dat Iephtes huys op eenen hoogen berch zy gelegen geweest, gelijck de plaetsen, Mizpa genoemt, gemeenlick, als wacht-plaetsen, op hooge bergen gelegen waren. Siet bov. cap. 10. op vers 17.
margenoot63
Om dat het voort-brengen van kinderen te dier tijt seer veel geacht, ende het contrarie voor smadelick gehouden wert. Siet Gen. 30. op vers 23. Merckt hier ende in’t volgende, dat sy niet wil gaen weenen, om dat sy geslacht ofte gedoodt ende ten brantoffer sal moeten worden opgeoffert, maer alleenlick spreeckt van haren maechdom, overeenkomende met het gene dat in de volgende verssen verhaelt wort.
margenoot64
Doende haer blyven (als in’t volgende verhaelt wort) in haren maechdelicken stant, ende haer den Heere heyligende, ende afsonderende volgens sijne belofte vers 31. Vergel. 1.Sam. 2.22. Luce 2.37. 1.Cor. 7.32.
margenoot65
Siet Gen. 4. op vers 1. ende 19. op vers 8. Dese woorden zijn eene platte ende naeckte verklaringe van ’t gene Iephtah aen sijne dochter, volgens den sin sijner gelofte, gedaen heeft.
margenoot66
Hebr. insettinge, ordinantie.
margenoot67
Hebr. van dagen tot dagen. D. van jaer tot jaer, ofte jaerlicx: als de laetste woorden deses verskens verklaren. siet oock Levit. 25. op vers 29.
margenoot68
Ofte, t’samenspreken, kouten. T.w. om haer te vergeselschappen, ende in haren maechdelicken stant te troosten ende verquicken. Het Hebr. woort wort oock gevonden bov. cap. 5.11. alwaer het de selve beteeckeninge heeft, die hier in den text gevolcht is.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken