Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xiiij. Capittel.

Simson, gelegentheyt soeckende, om sijn beroep tegen de Philistijnen uyt te voeren, begeert eene Philistijnsche dochter van Thimnath ter vrouwe, vers 1, 2, 4, etc. waer in sijne ouders niet wel te vreden zijnde, hem nochtans gelieven, 3. op den wech ontmoet ende verscheurt hy eenen jongen Leeuw, 5. In welckes aes hy in ’t wederkeeren honich vindt, 8. Houdt bruyloft, ende stelt sijne by-gevoechde Philistijnsche met-gesellen een raetsel voor, met belofte ende beding eener vereeringe, 10. waer van sijne vrouwe de verklaringe door ingeven der Philistijnen hem afperst ende ontdeckt, 15. Dies Simson dertich Philistijnen van Askelon doodt, ende betaelt sijnen metgesellen de beloofde vereeringe, 19. sijne vrouwe wort aen eenen anderen gegeven, 20.

1

ENde Simson ginck af nae Ga naar margenoot1 Thimnath: ende gesien hebbende eene vrouwe te Thimnath, van de dochteren der Philistijnen;

2

So ginck hy opwaerts, ende gaf het sijnen vader ende sijner moeder te kennen,

[Folio 118r]
[fol. 118r]

ende seyde; Ick heb een vrouwe gesien te Thimnath, van de dochteren der Philistijnen: nu dan, Ga naar margenoot2 neemt my die tot eene vrouwe.

3

Maer sijn vader seyde tot hem, mitsgaders sijne moeder; Isser geene vrouwe onder de dochteren uwer Ga naar margenoot3 broederen, ende onder al mijn volck, dat ghy henen gaet, om eene vrouwe te nemen van de Philistijnen, die Ga naar margenoot4 onbesnedene? ende Simson seyde tot sijnen vader; Ga naar margenoot5 Neemt my die, want sy is Ga naar margenoot6 bevallich in mijne oogen.

4

Sijn vader nu, ende sijne moeder en wisten niet, dat dit van den Ga naar margenoot7 HEERE was; dat Ga naar margenoot8 hy gelegentheyt sochte Ga naar margenoot9 van de Philistijnen: want de Philistijnen Ga naar margenoot10 heerscheden te dier tijt over Israël.

5

Also ginck Simson met sijnen Ga naar margenoot11 vader ende sijne moeder henen af, nae Thimnath: als sy nu quamen tot aen de wijngaerden van Thimnath; siet daer, een Ga naar margenoot12 jonge leeuw, brullende hem te gemoete.

6

Doe wert de Geest des HEEREN Ga naar margenoot13 veerdich over hem, dat hy Ga naar margenoot14 hem van een scheurde, gelijckmen een bocxken van een scheurt, ende daer en was Ga naar margenoot15 niets in sijne hant: doch hy en gaf sijnen vader ende sijner moeder niet te kennen, wat hy gedaen hadde.

7

Ende hy quam af, ende Ga naar margenoot16 sprack tot de vrouwe: ende sy Ga naar margenoot17 beviel in Simsons oogen.

8

Ende na Ga naar margenoot18 sommige dagen quam hy weder om haer te Ga naar margenoot19 nemen; Doe weeck hy Ga naar margenoot20 af, om het aes des leeuwen te besien: ende siet, een bijenswerm was in het lichaem des leeuwen, met honich.

9

Ende hy nam Ga naar margenoot21 dien in sijne handen, ende ginck voort, al gaende ende etende; ende hy ginck tot sijnen vader ende tot sijne moeder, ende gaf hen [daer van], ende sy aten: doch hy en gaf hen niet te kennen, dat hy den honich uyt het lichaem des leeuwen genomen hadde.

10

Als nu sijn vader afgekomen was tot die vrouwe; so maeckte Simson aldaer Ga naar margenoot22 eene bruyloft: want alsoo plachten de jongelingen te doen.

11

Ende het geschiedde, als Ga naar margenoot23 sy hem sagen; so Ga naar margenoot24 namen sy dertich metgesellen, die by hem souden zijn.

12

Simson dan seyde tot hen; Ick sal nu ulieden een Ga naar margenoot25 raedtsel te raden geven; indien ghy my dat in de seven dagen deser bruyloft Ga naar margenoot26 wel sult verklaren ende uytvinden, so sal ick ulieden geven dertich Ga naar margenoot27 fijne lijnwaets kleederen, Ga naar margenoot28 ende dertich Ga naar margenoot29 wissel-kleederen.

13

Ende indien ghy ’t my niet sult konnen verklaren, so sult ghylieden my geven dertich fijne lijnwaets kleederen, ende dertich wissel-kleederen: ende sy seyden tot hem; Geeft u raedtsel te raden, ende laet het ons hooren.

14

Ende hy seyde tot hen; Ga naar margenoot30 Spijse ginck uyt van den Ga naar margenoot31 eter, ende Ga naar margenoot32 soeticheyt ginck uyt van den stercken: ende sy en konden dat raedtsel in drie dagen niet verklaren.

15

Daerna geschiedde ’t op den Ga naar margenoot33 sevenden dach, dat sy tot Simsons huysvrouwe seyden, Ga naar margenoot34 Overreedt uwen man, dat hy ons dat raedtsel verklare, op dat wy niet misschien u, ende uwes vaders huys met vyer verbernen: hebt ghylieden ons genoodicht om Ga naar margenoot35 het onse te besitten? ende Ga naar margenoot36 is ’t soo niet?

16

Ende Simsons huysvrouwe weende voor hem ende seyde; Ga naar margenoot37 Ghy haett my maer, ende en hebt my niet lief; ghy hebt den Ga naar margenoot38 kinderen mijns volcx een raedtsel te raden gegeven, ende en hebt het my niet verklaert: ende hy seyde tot haer; Siet, ick en hebbe’t mijnen vader ende mijner moeder niet verclaert, soud’ick het u dan verclaren?

17

Ende sy weende voor hem op den Ga naar margenoot39 sevenden der dagen, in de welcke sy dese bruyloft hadden: So geschiedde’t op den sevenden dach, dat hy ’t haer verklaerde, want sy perste hem; ende sy verklaerde dat raedtsel den kinderen hares volcx.

18

Doe seyden de mannen der stadt tot hem, op den sevenden dach, eer de Sonne onder ginck; Wat is soeter dan honich? ende wat is stercker dan een leeuw? Ende hy seyde tot hen; So ghy met mijn Ga naar margenoot40 kalf niet haddet geploecht, ghy en soudet mijn raedtsel niet hebben uytgevonden.

19

Doe wert de Geest des HEEREN Ga naar margenoot41 veerdich over hem, ende hy ginck af nae Ga naar margenoot42 de Askeloniten, ende sloech van hen dertich man; ende hy nam haer Ga naar margenoot43 gewaet, ende gaf de Ga naar margenoot44 wisselkleederen den genen, die dat raedtsel verklaert hadden: doch sijn toorn ontstack, ende hy ginck op in sijns Ga naar margenoot45 vaders huys.

20

Ende Simsons huysvrouwe Ga naar margenoot46 wert Ga naar margenoot47 sijnes metgesellen, die Ga naar margenoot48 hem vergeselschapt hadde.

margenoot1
Liggende in’t westen van Zora niet verre van de middellantsche Zee.
margenoot2
Siet van het recht der ouderen in de houwelicken harer kinderen, Gen. 21. op vers 21. ende 24. op vers 3. ende 26. op vers 34.
margenoot3
D. Bloetverwanten, ofte lantslieden. Siet Gen. 13. op vers 8. ende 24. op vers 27.
margenoot4
Siet Gen. 34.14. Met dese Heydensche inwoonderen van Canaan hadde Godt uytdruckelick verboden eenich verbont ofte houwelick te maken. Siet Exod. 34.12, 16. ende elders. Alwaerom sy reden hadden om te letten op Godts geopenbaerde bevel, ende Simson te bestraffen, als niet wetende van de heymelicke regeringe ende het voornemen Godts, (siet het volgende vers) die recht heeft om sijnen schepselen wetten te stellen, maer selfs te doen nae sijn welbehagen, ende yet contrarys extraordinaerlick te laten geschieden. Verg. Gen. 22.2. Exod. 3.22, etc.
margenoot5
Siet Gen. 19. op vers 14.
margenoot6
Hebr. recht.
margenoot7
Die hier door voorhadde Simson d’occasie ofte gelegentheyt te geven tot volvoeringe zijns beroeps.
margenoot8
T.w. Simson. Want hoewel hy van Gode daer toe beroepen was, mochte hy evenwel, ’t gene, sonder dat, goet ende recht was, alsoo soecken te beginnen, dat de menschen hem met reden geen ongelijck konden geven.
margenoot9
Dat sy van hare zijde hem occasie mochten geven, om tegen haerlieden te beginnen.
margenoot10
Siet bov. 13.1.
margenoot11
Zijnde nu verandert, ofte om dat sy uyt alles, wat voor sijne ontfanckenisse ende geboorte geschiet was, in nadencken waren gecomen dat dit van Gode moeste zijn, ofte, om dat Simson haer lieden sijn voornemen ende Godtlicke aendrifte ontdeckt hadde.
margenoot12
Hebr. een jong der leeuwen, brullende in sijne ontmoetinge. ’T schijnt, dat hy van sijne ouders door eenen anderen wech was afgegaen. Vergel. ond. vers 8.
margenoot13
Ofte, viel, ofte, quam machtichlick op hem: makende hem extraordinaerlick moedich ende sterck, om hem door dese preuve tot uytvoeringe sijns beroeps te bereyden, ende daer in te verstercken: als oock om hem materie te geven tot het raetsel, ende ’t gene daer op gevolgt is.
margenoot14
Den Leeuw.
margenoot15
Geen instrument, ofte geweer: alleenlick gebruyckende sijne handen.
margenoot16
Soo hy selve, als oock sijne ouders.
margenoot17
Hebr. sy was recht in Simsons oogen.
margenoot18
Hebr. van, ofte, na dagen. Siet Gen. 4. op vers 3.
margenoot19
D. Te trouwen.
margenoot20
T.w. Van den gemeenen wech, nae de plaetse, daer hy den dooden ende gescheurden leeuw geworpen hadde. Siet op vers 5.
margenoot21
Den honich.
margenoot22
Het Hebr. woort beteeckent in’t gemeen, eene maeltijt, doch is hier te verstaen van een bruylofts-mael.
margenoot23
T.w. de Philistijnen van Thimnath, die wat besonders in Simson uyt zijn gelaet ende wesen gemerckt hebbende, achterdencken kregen, ende deshalven onder schijn van eere door dit bygevoegde geselschap (dat sy door de bruyts vrienden met glimp konden beschicken) op hem deden letten.
margenoot24
D. sy namen ende brachten. Siet Gen. 12. op vers 15.
margenoot25
D. eene konstige, duystere, ende vreemde rede, ofte spreucke, onder de welcke yets verborgen is, dat de woorden niet en geven, maer met nadencken moet worden uytgevonden, ende alsdan klaer ende bevallich is. Hebr. als oftmen seyde: een raedtsel raedtselen: alsoo ond. vers 13. ende 16. Ezech. 17.2. Siet wijders 1.Reg. 10. op vers 1.
margenoot26
Hebr. verklarende verklaren.
margenoot27
Het Hebr. woort wort genomen voor fijn lijnwaet, ende een laken, hembt, ofte yets anders daer van gemaeckt, om sich des nachts daer mede te decken, ofte oock des daechs om te slaen, ofte aen te doen. ’T selve woort vintmen in’t Nieuwe Testament gebruyckt in de Griecksche sprake. Matth. 27.59. Marc. 14.51, 52. ende 15.46. Luce 23.53.
margenoot28
And. te weten, dertich wissel-kleederen, van ’t selve fijn lijnwaet gemaeckt. Vergel. ond. vers 19.
margenoot29
Hebr. verwisselingen van kleederen.
margenoot30
Ofte, om de aerdicheyt des raetsels ende der Hebreeuscher sprake wat naeder te komen, aldus: Eten (gelijck wy seggen: brengt het eten, D. de spijse, op de tafel) ginck uyt, ofte, quam voort van den eter, ende soet quam voort vanden sueren, ofte, scherpen. Het Hebr. woort beteeckent niet alleen, sterck, maer oock, hardt, wreedt, scherp, ende soo voorts, suer: gelijck wy van seer sueren azijnseggen, dat hy seer sterck is. Ende een suer gelaet, gesicht, voor een stuer, wreedt, sterck gelaet, ofte gesicht.
margenoot31
Van den genen, die geene spijse plach van sich te geven, maer selfs alles te verslinden, te weten, den Leeuw.
margenoot32
T.w. Honich.
margenoot33
Na d’ eerste drie dagen, bevindende, dat sy met haer eygen verstant ende arbeyt niets hadden gevordert, schijnen sy de sake van tijt tot tijt by Simsons wijf stercker aengebonden te hebben, tot dat het op den sevensten dach, door hare dreygementen, ende sijner vrouwen listicheyt, geluckt is. And. seven dagen. Verstaende daer door een deel van de seven dagen.
margenoot34
Leydt, lockt hem, met beweechlicke woorden ende manieren van doen: sulcx beteeckent eygentlick het Hebr. woort.
margenoot35
Hebr. om ons te erven, ofte erffelick te besitten. Ons, D. onse goet: om dat sy boven de schande de schade souden hebben van het lijnwaet ende de kleederen.
margenoot36
And. ofte niet?
margenoot37
Ofte, immers haet ghy my.
margenoot38
Simsons Philistijnsche metgesellen: alsoo in’t volgende vers.
margenoot39
Hebr. seven. dat is hier, den sevenden: als 1.Chron. 9.25. ende soo elders dickwijls.
margenoot40
Hy wil seggen: haddet ghy niet door mijne vrouwe van my selven de verklaringe getrocken. ’T is eene verbloemde maniere van spreken, genomen van het ploegen der lantlieden, die door den dienst der beesten de aerde als opgraven ende opwerpen, dat ontdeckt werde, wat verborgen was. Also heeft hen Simson te gelijck d’ontrouwe sijner vrouwe, ende haerlieder bedroch aerdichlick verweten.
margenoot41
Vergel. bov. op. vers 6.
margenoot42
Hebr. Askelon, dat is, die van Askelon, als bov. cap. 1.27, etc. gelegen aen de grenzen van Dan, over de beke Sorek, aen de middellantsche Zee: toebehoorende de stammen Iuda ende Simeon, maer van de Philistijnen bewoont. Siet bov. cap. 1.18.
margenoot43
Dat sy hadden aengehadt, ende hy hen afgetogen hadde.
margenoot44
Siet bov. vers 12.
margenoot45
Verlatende voor eenen tijt sijne vrouwe. Siet het volgende capit. vers 1.
margenoot46
Hebr. wert sijnen metgeselle, te weten, ter vrouwe.
margenoot47
Siet c. 15.2, 6.
margenoot48
Siet bov. op vers 11.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken