Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xvj. Capittel.

Simson te Gaza besett zijnde, staet op by nachte, ende neemt de deuren der stadt-poorte met de grendels op sijne schouderen, ende draechtse op eenen berch, vers 1, etc. Hy bemint Delila, die hem door ingeven der Philistijnsche Vorsten soo lange quelt, dat hy haer ten laetsten rondelick verklaert, waer in sijne kracht gelegen zy, 4. Also wort hy verraden, ende vande Philistijnen gevangen, die hem de oogen uytsteken, ende in gevanckenisse stellen, 19. Sijn hayr weder gewassen zijnde, als de Philistijnen vergadert waren om haren spot met hem te drijven ter eeren harer afgoden, wreeckt hy sich schrickelick aen hen, met neder-stortinge van het gantsche huys, sterft alsoo ende wort begraven, 22.

1

SImson nu Ga naar margenoot1 ginck henen nae Ga naar margenoot2 Gaza: ende hy sach aldaer Ga naar margenoot3 eene vrouwe, die eene hoere was; ende hy Ga naar margenoot4 ginck tot haer in.

2

Ga naar margenoot5 Doe wert den Gaziten geseyt; Simson is hier ingekomen: so gingen sy Ga naar margenoot6 ront-om, ende leyden hem den gantschen nacht lagen in de Stadt-poorte: doch sy Ga naar margenoot7 hielden sich den gantschen nacht stille, seggende; Ga naar margenoot8 Tot aen het morgen-licht, dan sullen wy hem dooden.

3

Maer Simson lach tot middernacht toe, doe stont hy op ter middernacht; ende hy greep de deuren der stadtpoorte met de beyde posten, ende namse wech met den grendel-boom, ende leydese op sijne schouderen, ende droechse opwaerts Ga naar margenoot9 op de hoochte des berchs, die in ’t gesichte van Hebron is.

4

Ende het geschiedde daerna, dat hy eene vrouwe lief kreech, aen de beke Ga naar margenoot10 Sorek, welcker naem was Delila.

5

Doe quamen de Ga naar margenoot11 Vorsten der Philistijnen tot haer op, ende seyden tot haer; Ga naar margenoot12 Over-reedt hem, ende siet waerin sijne groote kracht zy, ende waermede wy sijner souden machtich worden, ende hem binden, om hem te Ga naar margenoot13 plagen: so sullen wy u geven, een yegelijck, duysent ende hondert Ga naar margenoot14 silverlingen.

6

Delila dan seyde tot Simson; Verklaert my doch, waer in uwe groote kracht zy, ende waermede ghy soudt konnen gebonden worden, datmen u plage.

7

Ende Simson seyde tot haer; Indien

[Folio 119r]
[fol. 119r]

sy my bonden met seven Ga naar margenoot15 versche zeelen, die niet verdroocht zijn, so soude ick swack worden, ende wesen als een Ga naar margenoot16 ander mensche.

8

Doe Ga naar margenoot17 brachten de Vorsten der Philistijnen tot haer op, seven versche zeelen, die niet verdroocht en waren: ende sy bondt hem daer mede.

9

De Ga naar margenoot18 achterlage nu sat by haer in eene camer; so seyde sy tot hem; De Ga naar margenoot19 Philistijnen over u, Simson: doe verbrack hy de zeelen, gelijck als een snoerken van Ga naar margenoot20 grof vlas verbroken wort, als het vyer Ga naar margenoot21 rieckt: also wert sijne kracht niet bekent.

10

Doe seyde Delila tot Simson; Siet, ghy hebt met my gespott, ende leugenen tot my gesproken: verclaert my doch nu, waer mede ghy soudt konnen gebonden worden?

11

Ende hy seyde tot haer; Indien sy my Ga naar margenoot22 vast bonden met nieuwe touwen, met dewelcke geen werck gedaen en is, so soude ick swack worden, ende wesen als een ander mensche.

12

Doe nam Delila nieuwe touwen, ende bondt hem daer mede, ende seyde tot hem; De Philistijnen over u Simson; (de achterlage nu was sittende in eene camer) doe verbrack Ga naar margenoot23 hyse van sijne armen, als eenen draet.

13

Ende Delila seyde tot Simson; Tot hier toe hebt ghy met my gespott, ende leugenen tot my sproken; verklaert my [doch nu] waer mede ghy soudt konnen gebonden worden: ende hy seyde tot haer; Indien ghy de Ga naar margenoot24 seven hayrlocken mijns hoofts vlochtet aen eenen Ga naar margenoot25 wevers-boom.

14

Ende sy Ga naar margenoot26 maecktese vast met een pinne, ende seyde tot hem; De Philistijnen over u Simson: doe waeckte hy op uyt sijnen slaep, ende Ga naar margenoot27 nam wech de pinne Ga naar margenoot28 der gevlochtene [hayrlocken] ende den wevers-boom.

15

Doe seyde sy tot hem; Hoe sult ghy seggen, Ick heb u lief, daer u herte niet met my en is? Ghy hebt nu driemael met my gespott, ende my niet verklaert, waer in uwe groote kracht zy.

16

Ende het geschiedde, als sy hem alle dagen met hare woorden perste, ende hem moeyelick viel; dat sijne ziele Ga naar margenoot29 verdrietich wert tot sterven toe:

17

So verklaerde hy haer zijn gantsche herte, ende seyde tot haer; Daer en is noyt scheermes op mijn hooft gekomen, want ick ben een Ga naar margenoot30 Nazireer Godes van mijns moeders buyck af: Indien ick geschoren wierde, so soude mijne Ga naar margenoot31 kracht van my wijcken, ende ick soude swack worden, ende wesen als alle de menschen.

18

Als nu Delila sach, dat hy haer sijn gantsche herte verklaert hadde, so sondt sy henen, ende Ga naar margenoot32 riep de Vorsten der Philistijnen, seggende; Komt ditmael op, want hy heeft my sijn gantsche herte verklaert: ende de Vorsten der Philistijnen quamen tot haer op, ende brachten dat Ga naar margenoot33 gelt in hare hant.

19

Doe dede sy hem slapen op hare knyen, ende Ga naar margenoot34 riep eenen man, ende liet hem de seven hayr-locken sijns hooft afscheeren, ende sy begost hem te Ga naar margenoot35 plagen, ende sijne kracht weeck van hem.

20

Ende sy seyde; De Philistijnen over u Simson: ende hy ontwaeckte uyt sijnen slaep, ende seyde; Ick sal ditmael uytgaen, Ga naar margenoot36 als op andere malen, ende my Ga naar margenoot37 uytschudden; want hy en wiste niet, dat de HEERE van hem Ga naar margenoot38 geweken was.

21

Doe grepen hem de Philistijnen ende groeven sijne Ga naar margenoot39 oogen uyt: ende sy voerden hem af nae Gaza, ende bonden hem met twee kopere ketenen, ende hy was malende in ’t Ga naar margenoot40 gevangenhuys.

22

Ende het hayr sijns hoofts begon [weder] te Ga naar margenoot41 wassen, Ga naar margenoot42 gelijck doe hy geschoren wert.

23

Doe versamelden hen de Vorsten der Philistijnen, om haren Godt Ga naar margenoot43 Dagon een groot offer te offeren, ende tot vrolickheyt: ende sy seyden; Onse Godt heeft onsen vyant Simson in onse hant gegeven.

24

Desgelijcx als hem het volck sach, loofden sy haren Godt: want sy seyden; Onse Godt heeft in onse hant gegeven onsen vyant, ende die ons lant verwoestede, ende die onser verslagenen Ga naar margenoot44 vele maeckte.

25

Ende het geschiedde, als haer herte Ga naar margenoot45 vrolick was, dat sy seyden; Roept Simson, dat hy voor ons Ga naar margenoot46 spele: ende sy riepen Simson uyt het gevangenhuys, Ga naar margenoot47 ende hy speelde voor hare aengesichten, ende sy deden hem staen tusschen de pilaren.

26

Doe seyde Simson tot den jongen, die hem by de hant hielt; Ga naar margenoot48 Laet my gaen, dat ick de pilaren betaste, op de welcke het huys gevestigt is, dat ick daer aen Ga naar margenoot49 lene.

27

Het huys nu was vol mannen ende wijven; oock waren daer alle Vorsten der Philistijnen: ende op het Ga naar margenoot50 dack waren omtrent drye duysent mannen ende vrouwen, die toesagen als Simson speelde.

28

Doe Ga naar margenoota riep Simson tot den HEERE, ende seyde: Heere, HEERE, gedenckt doch mijner, ende sterckt my doch alleenlick ditmael, o Godt; Ga naar margenoot51 Dat ick my met eene wrake voor mijne twee oogen aen de Philistijnen wreke.

29

Ende Simson vattede de twee Ga naar margenoot52 middelste pilaren, op dewelcke het huys was gevesticht, ende Ga naar margenoot53 waerop het steunde; den eenen met sijne rechterhant, ende den anderen met sijne slinckerhant.

30

Ende Simson seyde; Mijne Ga naar margenoot54 ziele sterve met de Philistijnen; ende hy Ga naar margenoot55 booch sich met kracht, ende het huys viel op de Vorsten, ende op al het volck, dat daer in was: ende der dooden, die hy in sijn sterven gedoodt heeft, waren meer, als die hy in sijn leven gedoodt hadde.

31

Doe quamen sijne broeders af, ende sijns vaders gantsche huys, ende namen hem op, ende brachten [hem] opwaerts, ende begroeven hem tusschen Ga naar margenoot56 Zora ende tusschen Ga naar margenoot57 Esthaol, in’t graf sijns vaders Manoah: hy nu, hadde Israël gerichtt Ga naar margenoot58 twintich jaer.

margenoot1
Na den slach der Philistijnen, in het voorgaende capit. beschreven.
margenoot2
Eene van de voorneemste hooftsteden der Philistijnen, gelegen aen de middellantsche Zee, in den lande Simeons.
margenoot3
Hebr. eene vrouwe, eene hoere. And. weerdinne.
margenoot4
Siet Genes. 6. op vers 4. Sommige verstaen, dat hy by haer ter herberge gelegen heeft.
margenoot5
Hebr. den Gaziten seggende: welcke afgebroken reden aldus wort vervult, [doe wert] den Gaziten [aengeseyt] mits te seggen: ofte, [men gaf het] den Gaziten [te kennen] seggende: dit bediet, nae sommiger gevoelen, dat sy terstont gewaerschout zijn van Simsons aenkomste, om dese occasie geensins te verliesen.
margenoot6
D’een den anderen aenseggende, datmen met gemeener hant moeste op zijn, ende op Simson loeren, op dat hy nu niet ontquame.
margenoot7
Hebr. Sy swegen, D. sy hielden haer stille, ende deden niets. Siet ond. cap. 18. op vers 9. ende 1.Reg. 22. op vers 3.
margenoot8
Verstaet hier op: laet ons stille zijn, tot dat het licht wordt.
margenoot9
Hebr. op het hooft. Dit was een hooge berch, gelegen oostwaert voor Gaza, op welckes spitse (als uyt desen text af te nemen) men sach op Hebron, mede gelegen op eenen hoogen berch by de wester grenzen van Iuda. Hier mede komen oock de Caerten overeen. Sommige meynen, dat hyse gedragen heeft tot op het geberchte van Iuda, dichte by Hebron.
margenoot10
Loopende by het dal Escol, ofte het druyvendal (waer van Deut. 1. op. vers 24.) uyt het geberchte van Iuda in de middellantsche zee, ende scheydende de stammen Dan ende Simeon van malkanderen. Nae ’t gevoelen van anderen souden Escol ende Sorek namen moeten zijn van eene ende de selve beke. Maer Num. 13.25. staet, dat de plaetse (niet beke) van de Israeliten genoemt zy Nahal-Escol.
margenoot11
Siet bov. cap. 3. op vers 3.
margenoot12
Siet bov. 14. op vers 15.
margenoot13
Ofte, te verootmoedigen: alsoo vers 6.
margenoot14
Siet Genes. 20. op vers 16.
margenoot15
And. versche, ofte, frische, groene tienen roeden, ofte, tienen, banden, wissenbanden, wilgenbanden.
margenoot16
Ofte, als een der menschen, ofte, als een eenich mensche: alsoo vers 11.
margenoot17
Hebr. deden tot haer opkomen. D. sy brachten, ofte, schickten, deden haer brengen.
margenoot18
D. die Philistijnen, die daer op loerden ende pasten.
margenoot19
D. daer zijn de Philistijnen, die u willen overvallen.
margenoot20
Ofte, werck.
margenoot21
D. nae by vyer komt, ofte, vyer (alsmen oock seyt) gevoelt, gewaer wort. Vergel. Psal. 58. op vers 10.
margenoot22
Hebr. bindende bonden.
margenoot23
T.w. de dicke touwen.
margenoot24
D. ’T gantsche hayr mijns hoofts, in soo veel locken als afgedeelt zijnde. Vergel. ond. vers 19.22.
margenoot25
And. webbe om eenen wevers boom gewonden zijnde. Verstaet hier op: (als in ’t voorgaende) so soude ick swack worden, ende zijn als een ander mensche.
margenoot26
Verstaet, na dat sy volgens sijn seggen met de gevlochtene hayr-locken gedaen hadde, so maeckte sy de selve noch, voor de sorge, vast met een pinne aen den weversboom. Andere verstaen, dat sy den weversboom heeft vaste genagelt, op dat Simson dien niet soude konnen van de plaetse vertrecken, ofte los maken.
margenoot27
Ofte, ginck wech met den nagel ende met den wevers-boom: toonende sijne voorige kracht, ende dat dit het middel niet en was, om hem te vangen ende te bedwingen.
margenoot28
D. daer mede Delila de gevlochtene hayr-locken hadde vast gemaeckt. Hebr. der vlechtinge.
margenoot29
Hebr. verkort wert, gelijck vruchten, diemen afmaeyt, af-oogstet: de sin is, dat hem al sijn moet ende lust verginck, ja (als wy oock spreken) d’ aessem hem kort wert, ende sijn geest nae aen ’t beswijcken was, van wegen benautheyt: waer door hy sich ten laetsten van Delila liet overwinnen. Een seer aenmerckelick ende deerlick exempel van menschelicke swackheyt ende onbedachtheyt in soo eenen voortreffelicken helt Godes, als Simson was. Verg. Iob 21. op vers 4.
margenoot30
Siet bov. 13. op vers 5.
margenoot31
Niet dat sijne kracht in het hayr gelegen was, maer om dat het af scheeren sijns hayrs eene verbrekinge was der gelofte sijnes Nazireerschaps (Num. 6.5. bov. cap. 13.5.) waer aen hy verplicht was, door het bevel Godes, die hem door sijnen Geest met dese extraordinare sterckte begaefde, so lange hy sijn Nazireerschap onderhielt, maer hem daer van ontblootte, als hy aen de inbreucke van dien schuldich wert.
margenoot32
D. liet roepen, ontboodt, ende liet seggen.
margenoot33
Ofte, silver. Siet bov. vers 5.
margenoot34
D. liet roepen, ontboodt.
margenoot35
D. aen te stooten, ofte andersins aen te roeren, prickelen, etc. om hem wacker te maken, ende van der Philistijnen aenkomste (als te vooren) te waerschouwen, op datmen sage, of hy te vangen ende te dwingen ware, ofte niet.
margenoot36
Hebr. als mael in(ofte, op) mael. Dat is, gelijck te vooren meermaels.
margenoot37
Gelijck yemant die geschoren is, ofte sich verwackert ende sijne kracht vergadert tot eenich werc. And. ick sal my schudden[uyt hare handen] als of hy seyde: ick sal my lichtelick uyt hare handen redden.
margenoot38
Verstaet soo verre, ende ten aensien van dien, dat hy hem die voorige kracht onttrocken hadde.
margenoot39
Op dat hy haerlieden niet meer quaets soude konnen doen: latende hem nochtans leven, tot een spectakel, ende roem hares Afgodts Dagons. siet versen 23, 24. Maer Godt, die alles regeert, hadde hier inne wat anders voor, gelijck d’uytkomste geleert heeft.
margenoot40
Hebr. in’t huys der gebondenen.
margenoot41
Ende Simson door een oprecht berouw weder te komen tot sijnen voorigen stant des Nazireerschaps, ende van Godt t’ontfangen de voorgaende krachten. Hebr. te groenen, uyt te spruyten, gelijck gras ende kruyt.
margenoot42
Ofte: als dien, die geschoren was. Ofte: gelijck als het afgeschoren was. Dat is, het hayr begost weder soo lanck te worden, als het was ter tijt, doe hy geschoren wert door bedroch van Delila. And. Na dat hy geschoren was.
margenoot43
Der Philistijnen Afgodt, alsoo genoemt, om dat hy met sijn onderste deel eenen visch gelijck was, (de Philistijnen nu woonden aen de zee) ende het bovenste eens menschen gedaente hadde. Siet van desen 1.Sam. 5.2, 3, 4, 5. Alsoo hebben andere heydenen hare Zee-Afgoden gehadt, als Neptunus, Triton, Leucothea, etc. Sommige meynen dat desen afgodt alsoo genoemt is van ’t Hebr. woort Dagan, D. coorn, om datse hem voor den Godt der lant-bouwerye hielden. Van sulcke afgoderye, siet Rom. 1.23, 25.
margenoot44
D. die menichte van Philistijnen voor ende na verslagen heeft.
margenoot45
Hebr. goet: dat is, vrolick, goeder dingen, alsmen seyt. Alsoo ond. 18.20. ende 19.6. Ruth 3.7. 2.Sam. 13.28.
margenoot46
Ofte, lacche, doe lacchen, op dat wy ons plaisier ende tijtverdrijf daeraen nemen: gelijck de Coninck Belsazar aen de goudene ende silvere vaten des H. Tempels Dan. 5. tot der Afgoden roem, ende Godes oneere.
margenoot47
And. dat hy speelde.
margenoot48
Ofte, stelt, leydt my.
margenoot49
Als oft hy vermoeyt ware geweest van den arbeyt des malens in de gevanckenisse, ende het haestich aenkomen in dese plaetse.
margenoot50
Als zijnde plat, nae de wijse van die landen. siet Deut. 22. op vers 8.
margenoota
Hebr. 11.32, etc.
margenoot51
Dit badt hy uyt geloove, ende wert van Godt verhoort, die hem, door het uytgraven sijner oogen van de Philistijnen tot uytvoeringe sijns beroeps (alsoo sy meynden) onduchtich gemaeckt zijnde, dese occasie, dit voornemen, ende extraordinare sterckte gegeven, dit gebet ingegeven, ende hem in sijnen doot wonderbaerlijcke victorie verleent heeft, als in sijn leven: tot sijns H. Naems eere, bespottinge der Afgoden, ende beschaminge sijner vyanden. Siet vers 30.
margenoot52
Hebr. pilaren des middens.
margenoot53
And. Ende hy(Simson) steunde op, ofte, aen de selve.
margenoot54
Dat is hier soo veel, als: Ick selve, mijn persoon sterve. Siet Gen. 12. op vers 5. ende 9. op vers 5.
margenoot55
Ofte, streckte sich uyt: de pilaren van sich afstootende, ende de selve inbuygende.
margenoot56
Siet bov. 13. op vers 2.
margenoot57
Siet bov. cap. 13. op vers 25.
margenoot58
Als bov. cap. 15.20. Dit besluyt, hier wederhaelt, geeft te verstaen, dat dese laetste daet van Simson tot sijn Richterampt alsoo wel behoorde, als d’andere voorgaende. Gelijck hy oock bysonderlick in sijn doot gehouden wort als een voorbeelt onses Heeren Christi, die alle sijne ende onse vyanden voornamelick door sijn doot heeft overwonnen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken