Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het x. Capittel.

Samuel salft Saul tot eenen Coninck over Israël, vers 1, etc. Ende hy voorseyt hem, wat hem op den wech ontmoeten soude, 2. Saul propheteert onder de Propheten, 10. hy komt tot sijnen oom, 14. Den welcken hy seyt, wat Samuel van de Eselinnen geseyt hadde, maer hy verswijgt de sake des Coninck-rijcks, 16. Samuel vergadert het volck te Mizpa, 17. Daer stelt hy haer hare ondanckbaerheyt voor oogen, 18. Saul wort door het lot verklaert Coninck over Israël, doch hy versteeckt hem, 21. sijn gedaente, 23. Saul stelt sich voor al het volck, ’t welck hem met juychen ontfangt, 24. Samuel schrijft het recht des Conincks in een boeck, 25. Na dat dit alles verrichtt was, gaet Saul nae zijn huys te Gibea, 26. Eenige verachten Saul, ’t welck hy sich niet aen en treckt, 27.

1

DOe nam Samuel een Ga naar margenoot1 oly-kruycke, ende Ga naar margenoot2 gootse uyt op sijn hooft, ende Ga naar margenoot3 kuste hem: ende seyde: Ist niet [alsoo] dat de HEERE u Ga naar margenoota tot eenen Voorganger Ga naar margenoot4 over sijn erfdeel gesalft heeft?

2

Als ghy heden van my gaet, so sult ghy twee mannen vinden by het Ga naar margenoot5 graf Rachels, aen de lantpale Benjamins te Ga naar margenoot6 Zelzah: die sullen tot u seggen, De eselinnen zijn gevonden, die ghy zijt gaen soecken, ende siet, uw’ vader heeft de saken der eselinnen verlaten, ende hy is bekommert voor ulieden, seggende, Wat sal ick om mijnen sone doen?

3

Als ghy u van daer ende voorder aen begeeft, ende sult komen tot aen Ga naar margenoot7 Elon Thabor, daer sullen u drye mannen vinden, opgaende tot Godt nae Ga naar margenoot8 Beth-el: een, dragende drye bocxkens, ende een, dragende drye bollen broots, ende een, dragende een flessche wijns.

4

Ende Ga naar margenootb sy sullen u Ga naar margenoot9 nae [uwen] welstant vragen; ende sy sullen u twee brooden geven, die sult ghy van haer hant nemen.

5

Daer na sult ghy komen Ga naar margenoot10 op den heuvel Godes, daer der Philistijnen Ga naar margenoot11 besettingen zijn: ende ’t sal geschieden, als ghy aldaer in de stadt komt, so sult ghy ontmoeten eenen Ga naar margenoot12 hoop Propheten, Ga naar margenootc van der hoochte afkomende, ende voor hare aengesichten Ga naar margenoot13 luyten ende Ga naar margenoot13 trommelen, ende Ga naar margenoot13 pijpen, ende Ga naar margenoot13 harpen, ende sy sullen Ga naar margenoot14 propheteren Ga naar margenootd.

6

Ende de Geest des HEEREN sal veerdich worden over u, ende Ga naar margenoot15 ghy sult met hen propheteren: ende Ga naar margenoot16 ghy sult in eenen anderen man verandert worden.

7

Ende ’t sal geschieden, als u dese teeckenen sullen komen, Ga naar margenoot17 doet ghy wat uwe hant vinden sal, want Godt sal met u zijn.

8

Ghy nu sult voor mijn aengesichte afgaen Ga naar margenoot18 nae Gilgal, ende siet, Ick sal tot u afkomen, om brantofferen te offeren, Ga naar margenoot19 om te offeren offerhanden der dancksegginge: seven dagen sult ghy [daer] beyden, tot dat Ga naar margenoote ick tot u kome, ende u bekent make, wat ghy doen sult.

9

’T geschiedde nu, doe hy sijne Ga naar margenoot20 schouder keerde, om van Samuel te gaen, ver-

[Folio 129r]
[fol. 129r]

anderde hem Godt het herte [in] een ander: ende alle die teeckenen quamen ten selven dage.

10

Doe Ga naar margenoot21 sy daer Ga naar margenootf aen den heuvel quamen, siet, so [quam] hem een hoop Ga naar margenoot22 Propheten te gemoete: ende de Geest des HEEREN wert veerdich over hem, ende hy propheteerde in het midden van hen.

11

Ende ’t geschiedde, als een yegelick die hem Ga naar margenoot23 van te vooren gekent hadde, sach, dat hy, siet, propheteerde met de Propheten, so seyde ’t volck, Ga naar margenoot24 een yeder tot sijn metgeselle, Wat is dit, dat den sone Kis geschiet is? Is Saul oock onder de Propheten?

12

Doe antwoordde Ga naar margenoot25 een man van daer, ende seyde, Ga naar margenoot26 Wie Ga naar margenootg is doch haren vader? daerom ist tot een spreeckwoort geworden, Ga naar margenoot27 Is Saul Ga naar margenooth oock onder de Propheten?

13

Doe hy nu voleyndt hadde te propheteren, so quam hy Ga naar margenoot28 op de hoochte.

14

Ende Sauls oom seyde tot hem, ende tot sijnen jongen, Waer zijt ghylieden henen gegaen? hy nu seyde, Om de eselinnen te soecken: doe wy sagen datser niet en waren, so quamen wy tot Samuel.

15

Doe seyde Sauls oom: Geeft my doch te kennen, wat heeft Samuel ulieden geseyt?

16

Saul nu seyde tot sijnen oom, Hy heeft ons Ga naar margenoot29 voor seker te kennen gegeven, dat de eselinnen gevonden waren: maer de sake des Coninckrijcx, daer van Samuel geseyt hadde, Ga naar margenoot30 en gaf hy hem niet te kennen.

17

Doch Samuel riep het volck te samen Ga naar margenoot31 tot den HEERE te Mizpa.

18

Ende hy seyde tot de kinderen Israëls, Alsoo heeft de HEERE de Godt Israels gesproken, Ick hebbe Israël uyt Egypten opgebracht: ende ick hebbe ulieden van de hant der Egyptenaren geredt, ende van de hant aller Coninckrijcken, die u onderdruckten.

19

Ga naar margenooti Maer ghylieden hebt heden uwen Godt verworpen, die u uyt al uwe Ga naar margenoot32 elenden ende uwe nooden verlost heeft, ende hebt Ga naar margenoot33 tot hem geseyt, Sett eenen Koninck over ons: Ga naar margenootk nu dan, stelt u voor het aengesichte des HEEREN nae uwe stammen, ende Ga naar margenoot34 nae uwe duysenden.

20

Doe nu Samuel alle de stammen Israëls Ga naar margenoot35 hadde doen naederen, Ga naar margenootl so is de stamme Benjamins Ga naar margenoot36 geraeckt.

21

Doe hy de stamme Benjamins dede aenkomen nae hare geslachten, so wert het geslachte van Matri geraeckt: ende Saul de sone Kis wert geraeckt, ende sy sochten hem, maer hy en wiert niet gevonden.

22

Doe vraegden sy voorder den HEERE, of die man noch derwaerts komen soude? de HEERE dan seyde, Siet hy heeft hem tusschen de Ga naar margenoot37 vaten versteken.

23

Sy nu liepen, ende namen hem van daer, ende hy stelde sich in ’t midden des volcks: ende Ga naar margenootm hy was hooger dan al het volck, van sijne schouder ende opwaerts.

24

Doe seyde Samuel tot den gantsche volcke: Siet ghy, wien de HEERE verkoren heeft? want gelijck hy en isser niemant onder den gantschen volcke: doe juychte Ga naar margenoot38 ’t gantsche volck, ende seyden, De Ga naar margenoot39 Coninck leve.

25

Samuel nu sprack tot den volcke Ga naar margenoot40 het recht des Coninckrijckx, ende schreef het Ga naar margenoot41 in een boeck, ende leyde het Ga naar margenoot42 voor het aengesichte des HEEREN: Doe liet Samuel ’t gantsche volck gaen, elck nae sijn huys.

26

Ende Saul ginck oock nae sijn huys te Gibea, ende Ga naar margenootn [van] het heyr gingen met hem, welcker herte Godt geroert hadde.

27

Doch Ga naar margenoot43 de kinderen Belials seyden, Wat soude ons dese verlossen? Ga naar margenooto ende sy verachtten hem, ende en brachten hem Ga naar margenootp Ga naar margenoot44 geen geschenck: doch hy was Ga naar margenoot45 als doof.

margenoot1
Ofte, olie-flesken, olie-vaetken. Onder cap. 16.13. daer van de salvinge Davids gesproken wort, staet olie-hoorn. Saul, ende Iehu, (2.Reg. 9.1, 3.) zijn uyt een olie-kruycke gesalft geworden, maer David uyt eenen hoorn.
margenoot2
Daer zijn in den ouden Testamente driederley persoonen met salvinge in hare ampten ingehuldet geworden, Hooge-priesters, Coningen, ende Propheten.
margenoot3
Tot een teecken van onderdanicheyt, hem alsoo erkennende voor sijnen Heere, de wijle hem Godt tot het Conincklicke ampt beroepen hadde. Siet dergelijcke exemp. 1.Reg. 19.18. ende vergel. Psal. 2.12.
margenoota
Actor. 13.21. Deut. 9.26. ende 32.9.
margenoot4
D. over sijn volck van Israel, ’t welck hy sich tot een erfdeel uyt alle natien heeft verkoren.
margenoot5
Dit graf was by Bethlehem Iuda, als te sien is Genes. 35.19, 20. doch streckte die lantpale aldaer aen de lantpale der stamme Benjamins.
margenoot6
Dit is de name eener plaetse, die nergens meer dan hier gevonden wert: ende beteeckent so veel als een schoone schaduwe.
margenoot7
And. het vlacke velt Thabors. of, aen de eycke Thabors. daer zijn verscheydene plaetsen Thabor genoemt.
margenoot8
Sommige setten’t over, In het huys Godes, T.w. te Kiriath-Iearim, als boven 7.1, 2, 16. daer de Arke te dier tijt was
margenootb
Iudic. 18.15.
margenoot9
Siet Gen. 43.27.
margenoot10
Dit is een hoochte geweest by de stadt Gibea, daer een schoole was van jonge Propheten. In de stadt selfs hadden de Philistynen hare besettinge, als stracx volcht, And. te Gibea Godes.
margenoot11
D. Garnisoen, de wacht houdende, als ond. 13.3.
margenoot12
Hebr. Een zeel, of, snoer, D. eenen hoop mannen, die in orden gaen, ende als een linie, of, koorde trecken: ende alsoo vers 10.
margenootc
1.Chron. 15.22.
margenoot13
Met dese musijck-Instrumenten verquickten sy haer, ende verweckten haren geest om te propheteren, siet dergelijcke exempel, 2.Reg. 3.15. in’t Hebr. staen dese woorden in’t eenvoudich getal.
margenoot13
Met dese musijck-Instrumenten verquickten sy haer, ende verweckten haren geest om te propheteren, siet dergelijcke exempel, 2.Reg. 3.15. in’t Hebr. staen dese woorden in’t eenvoudich getal.
margenoot13
Met dese musijck-Instrumenten verquickten sy haer, ende verweckten haren geest om te propheteren, siet dergelijcke exempel, 2.Reg. 3.15. in’t Hebr. staen dese woorden in’t eenvoudich getal.
margenoot13
Met dese musijck-Instrumenten verquickten sy haer, ende verweckten haren geest om te propheteren, siet dergelijcke exempel, 2.Reg. 3.15. in’t Hebr. staen dese woorden in’t eenvoudich getal.
margenoot14
D. van hemelsche, Goddelicke, heylige, stichtelicke dingen spreken ende singen.
margenootd
Num. 11.25.
margenoot15
D. Ghy sult eenen tijt-lanck de gave der Prophetie hebben, siet Num. 11.25.
margenoot16
D. Ghy sult eenes kloecken verstandigen heldts herte krygen, om te regeren ende krijch te voeren, gelijck het eenen Coninck betaemt.
margenoot17
D. Al wat de noot ende gelegentheyt vereyscht, dat gedaen moet worden ten besten van het lant: Doet dat als een wijs ende kloeck-moedich Coninck. Dit heeft Saul gedaen, als hy uytgetrocken is om te strijden tegen de Ammoniten, c.11. ende Philistynen, c.13. aengaende de maniere van spreken siet Iud. 9. op vers 33.
margenoot18
Verst. doch eerst nae Mizpa, als te sien is vers 17. ende capit. 11.14. Te Mizpa is Saul door het lot Coninck verkoren: Doch te Gilgal is hy bevestigt geworden.
margenoot19
Siet ond. 13.8.
margenoote
1.Sam. 13.8.
margenoot20
Dat is, rugge.
margenoot21
T.w. Saul ende sijnen jonge.
margenootf
1.Sam. 19.18.
margenoot22
Verst. hier door het woort Propheten, de Discipulen der Propheten, die haer oeffenden ende studeerden in de heylige Schriftuere.
margenoot23
Hebr. van gisteren, eer-gisteren.
margenoot24
D. d’een tot den anderen.
margenoot25
Vermoedelick een uyt het getal van die Propheten.
margenoot26
Als of hy seyde, even die selve Godt ende Vader, die den anderen den Geest der Prophetie gegeven heeft, die is machtich dien oock Saul te geven. Eenige nemen hier het woort Vader voor Leermeester: Gelijck de Discipulen der Propheten genoemt worden sonen der Propheten. Sommige nemen’t alsoo: wie is haerlieder Vader? D. d’andere hebben alsoo wel slechte Vaders als Saul, maer dit is een werck Godts.
margenootg
Galat. 1.24.
margenoot27
Dit spreeck-woort gebruycktmen, wanneermen van yemant spreeckt, die onverhoets ende onverwachts yet voortreffelicx, ofte yet besonders doet.
margenooth
1.Sam. 19.24.
margenoot28
Te weten, in de Schole ofte Synagoge, die op den heuvel Godes was, vers 6.
margenoot29
Hebr. te kennen gevende te kennen gegeven.
margenoot30
Het schijnt dat Samuel hem sulcx verboden hadde: Ende op dat het te secreter blyven soude, hadde Samuel geseyt, dat Saul sijnen jongen soude doen vertrecken, cap. 9.27.
margenoot31
T.w. om, als voor den Heere, in de vergaderinge van Godts volck te verschijnen, tot kiesinge ende bevestiginge eens Conincx. oft, nae sommiger meyninge, voor de Arke des verbonts, van daer Godt de Heere antwoorde gaf. Deser sake halven, soude de Arke daer gebracht zijn, doch hier na te Gilgal, als af te nemen is ond. c. 11.15.
margenooti
1.Sam. 8.7.
margenoot32
Hebr. quaden.
margenoot33
D. tot my, die sijn Prophete ben, siet bov. cap. 8.19. ende ond. cap. 12.12.
margenootk
1.Sam. 8.19. ende 12.12.
margenoot34
De stammen der Israeliten wierden in sekere hoopen, elck van duysent man, afgedeylt, als Mich. 5.2. ende elders te sien is.
margenoot35
T.w. om het lot te werpen. siet dergelijcke exemp. Ios. 7.14. eer sy het lot wierpen, so baden sy den Heere, vers 22. Actor. 1.24.
margenootl
Ios. 7.14.
margenoot36
T. weten, met het lot. Hebr. gevatt, getroffen: D. het lot viel op de stamme Benjamins, daer mede Godt de Heere woude te kennen geven, dat het een onder de huysgesinnen dier stamme was, den welcken hy tot Coninck woude setten.
margenoot37
D. onder de bagagie des volcx.
margenootm
1.Sam. 9.2.
margenoot38
Het grootste deel des volcx: want daer warender eenige die hem verachtten, als te sien is, vers 27.
margenoot39
Siet 1.Reg. 1. op vers 25.
margenoot40
Verst. dit niet van de wijse, maniere, ofte gewoonte van doen, die de Coningen onwettelijck somwijlen aennemen, (gelijck het Hebr. woort genomen is bov. cap. 8. vers 9, 11.) maer van de wetten, die Samuel door Godts ingeven stelde, aengaende de regeringe der Coningen. siet Deut. 17.18. ofte van de ordonnantien, om soo wel den Coninck, als de ondersaten te leeren, hoe sy haer tegen malkanderen dragen souden.
margenoot41
Dit Boeck en is niet meer voorhanden.
margenoot42
D. voor den HEERE, die sijne tegenwoordicheyt boven d’Arke openbaerde.
margenootn
1.Sam. 13.2.
margenoot43
Siet Deut. 13.13.
margenooto
1.Sam. 11.12.
margenootp
2.Chro. 17.5.
margenoot44
Als de onderdanen plachten te doen tot een teecken van gehoorsaemheyt, ende dat sy hem kenden voor haren Coninck, siet 2.Chron. 17.5. ende Matth. 2.11.
margenoot45
Ofte, als stom, als stil-swijgende.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken