Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxix. Capittel.

De Vorsten der Philistijnen en willen David in ’t leger niet lyden, onaengesien Achis hem verdedicht, vers 3, etc. De Vorsten geven reden waerom sy David by haer niet lijden en willen, 4. Achis doet David te rugge trecken, alhoewel noode, 6. David woude liever by Achis gebleven zijn, 8. maer die beveelt hem ten tweeden male af te trecken, 10. Dat doet David, 11.

[Folio 139r]
[fol. 139r]

1

DE Philistijnen nu hadden alle hare legers vergadert, te Ga naar margenoot1 Aphek: ende de Israëliten legerden sich by de fonteyne die by Ga naar margenoot2 Iizreël is.

2

Ende de Vorsten der Philistijnen togen daer henen met honderden, ende met duysenden: doch David, ende sijne mannen togen met Achis in de achter-tocht.

3

Doe seyden de Overste der Philistijnen, Ga naar margenoot3 Wat sullen dese Hebreen? so seyde Achis tot de Overste der Philistijnen, Is dese niet David, de knecht Sauls, des Conincks van Israël, die dese dagen, ofte Ga naar margenoot4 dese jaren, by my geweest is? ende ick en hebbe in hem Ga naar margenoot5 niets gevonden van dien dach af dat hy Ga naar margenoot6 afgevallen is tot desen dach toe.

4

Doch de Overste der Philistijnen werden seer toornich op hem, ende de Overste der Philistijnen seyden tot hem: Ga naar margenoota Doet den man Ga naar margenoot7 weder keeren, dat hy tot sijne plaetse wederkeere, daer ghy hem bestelt hebt, ende dat hy niet met ons af en trecke, inden strijt, op Ga naar margenoot8 dat hy ons niet tot Ga naar margenoot9 een tegenpartyder en werde in den strijt: want waer mede soude dese sich by sijnen heere Ga naar margenoot10 aengenaem maken? Ga naar margenoot11 ist niet met de koppen deser mannen?

5

Is dit niet die David, van den welcken sy Ga naar margenootb in den reye [malkanderen] antwoordden, seggende, Saul heeft sijne duysenden geslagen, maer David sijne tien duysenden?

6

Doe riep Achis David, ende seyde tot hem, Ga naar margenoot12 [’T is soo waerachtich als] de HEERE leeft, Ga naar margenoot13 dat ghy oprecht zijt, ende Ga naar margenoot14 uwen uytganck, ende uwen inganck met my in ’t leger, is goet in mijne oogen, want ick en hebbe geen quaet by u gevonden van dien dach af dat ghy tot my zijt gekomen, tot desen dach toe: maer ghy en zijt niet Ga naar margenoot15 aengenaem inde oogen der Vorsten.

7

So keert nu om, ende gaet in vrede: op dat ghy geen quaet en doet in de oogen van de Vorsten der Philistijnen.

8

Doe seyde David tot Achis, Ga naar margenoot16 Maer wat hebbe ick gedaen? of wat hebt ghy in uwen knecht gevonden, van dien dach af, dat ick voor u aengesichte geweest ben tot desen dach toe, dat ick niet en sal gaen, ende strijden tegen de vyanden mijnes heeren des Conincks?

9

Achis nu antwoordde, ende seyde tot David, Ick weet het, voorwaer ghy zijt Ga naar margenoot17 aengenaem in mijne oogen, als Ga naar margenoot18 een Engel Godes: maer de Overste der Philistijnen hebben geseyt, Laet hem met ons in desen strijt niet optrecken.

10

Nu dan, maeckt u Ga naar margenoot19 morgen vroech op, met de knechten uwes heeren, die met u gekomen zijn: ende als ghylieden u morgen vroech sult op-gemaeckt hebben, ende het u-lieden licht geworden is, so gaet henen.

11

Doe maeckte hem David vroech op, hy, ende sijne mannen, dat sy des morgens wech gingen, om weder te keeren in het lant der Philistijnen: de Philistijnen daer en tegen togen op nae Iizreël.

margenoot1
Daer zijn verscheydene Steden in het lant Canaan, die Aphek genoemt worden, j. eene inde stamme Iuda, Iosu.15.52.
ij. in de stamme Aser, Iudic. 1.31.
iij. in de stamme Issaschar, by ’t gebergte Gilboa, by het groote velt Megiddo, daer van dit hier kan verstaen worden.
margenoot2
Dit is een schoone stadt geweest op de palen van de stammen Issaschar ende Manasse, Iosu. 19.18. gelegen aen den voet van ’t geberchte Gilboa.
margenoot3
Ofte, waer toe zijn, etc.
margenoot4
Het was nu in het tweede jaer, dat David te Ziklag gewoont hadde, Siet cap. 27.7. ende daer te vooren was hy oock te Gath eenen tijt-lanck by Achis geweest.
margenoot5
T.w. niet quaets, of eenige ontrouwe.
margenoot6
T.w. van Saul sijnen heere, die mijn vyant is. And. my toegevallen is.
margenoota
1.Chron. 12.1.
margenoot7
And. ommekeeren.
margenoot8
T.w. gelijck veel Hebreen hier te vooren gedaen hebben, die van ons tot Ionathan gevallen zijn, bov. cap. 14. vers 21.
margenoot9
Siet d’aenteeck. op Iob 1.6.
margenoot10
D. met sijnen Heere versoenen.
margenoot11
T.w. ons overleverende in de handen Sauls, sich in den krijch om-keerende, ende op ons volck slaende.
margenootb
1.Sam. 18.7.
margenoot12
Al hoe wel dat Achis een Afgoden-dienaer was, so sweert hy hier nochtans by Iehovah den waren Godt: De Philistijnen hadden de macht des waren Godts wel beproeft, doe de Arke des verbonts by haer was, bov. cap. 5. Het kan oock wel zijn, dat Achis door de lange conversatie met David, eenige kennisse van den waren Godt hebbe gehadt.
margenoot13
D. Ick houde u voor eenen oprechten ende getrouwen dienaer.
margenoot14
D. uwen handel ende wandel, uwe regeringe, ende beleyt van saken staet my seer wel aen, Siet Num. 27.17.
margenoot15
Hebr. goet.
margenoot16
David en laet niet anders schijnen noch blijcken, dan dat hy seer willich ende yverich was om tegen Israel, het volck Godes, te gaen stryden, maer wat hy in den sin hadde te doen, was den HEERE bekent.
margenoot17
Hebr. goet.
margenoot18
Achis, al hoe wel een heyden, bekent, datter goede Engelen zijn.
margenoot19
T.w. eer de strijt aengaet.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken