Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xvij. Capittel.

Achitophels raet, van David inder haest te overvallen, wort door Godts beschickinge verworpen, ende Husais raet gevolcht, vers 1, etc. Husai laet David sulcks weten, ende raedt hem terstont voort te trecken, 15. Alsoo passeert David de Iordane, 22. Den Achitophel verdriet dit so seer, dat hy sich selven verhancht, 23. David komt te Mahanaim, ende Absalom treckt over de Iordane, makende Amasa tot Krijchsoverste, 24. Davids goede vrienden versorgen hem te Mahanaim met allerhande nootdurft, 27.

1

Voorts seyde Achitophel tot Absalom: Laet my nu twaelf duysent mannen uytlesen, dat ick my opmake, ende David desen nacht achter na jage.

2

So sal ick over hem komen, daer hy moede ende Ga naar margenoot1 slap van handen is, ende sal hem verschricken, ende al ’t volck, dat met hem is, sal vluchten: dan sal ick den Koninck alleene slaen.

3

Ende ick sal al ’tvolck tot u doen wederkeeren: Ga naar margenoot2 de man, dien ghy soeckt, is ge-

[Folio 148v]
[fol. 148v]

lijck het wederkeeren van allen; so sal al ’t volck in Ga naar margenoot3 vrede zijn.

4

Dit Ga naar margenoot4 woort nu was Ga naar margenoot5 recht in Absaloms oogen, ende in de oogen aller Outsten van Israël.

5

Doch Absalom seyde; Roept doch oock Husai, den Architer: ende laet ons hooren, Ga naar margenoot6 wat hy oock seyt.

6

Ende als Husai tot Absalom inquam, so sprack Absalom tot hem, seggende: Ga naar margenoot7 Aldus heeft Achitophel gesproken: Sullen wy sijn woort doen? soo niet, spreeckt Ga naar margenoot8 ghy.

7

Doe seyde Husai tot Absalom: De raet, dien Achitophel op Ga naar margenoot9 ditmael geraden heeft, en is niet goed.

8

Wijders seyde Husai; Ghy kent uwen vader ende sijne mannen, dat sy helden zijn, datse bitter van Ga naar margenoot10 gemoet zijn, als een beyr, die van de jongen berooft is in ’t velt: daer toe is uwe vader een krijchsman, ende en sal niet vernachten Ga naar margenoot11 met den volcke.

9

Siet, nu heeft hy sich versteken in eene der holen, ofte in eene der Ga naar margenoot12 plaetsen: Ende ’t sal geschieden, alsser in ’t eerste [sommige] Ga naar margenoot13 onder hen vallen, dat Ga naar margenoot14 een yeder, die ’t sal hooren, alsdan sal seggen; Daer is een slach geschiet onder ’t volck, dat Absalom Ga naar margenoot15 navolcht.

10

So soude hy, die oock een Ga naar margenoot16 dapper man is, wiens herte is als een leewen herte, Ga naar margenoot17 teenemael smelten: want gantsch Israël weet, dat uwe vader een helt is, ende het dappere mannen zijn, die met hem zijn.

11

Maer ick rade, dat Ga naar margenoot18 in aller haest tot u versamelt worde gantsch Israël, van Ga naar margenoot19 Dan tot Ber-Seba toe, als zant, dat aen de zee is, in menichte: ende dat uwe Ga naar margenoot20 persoon mede gae in den strijt.

12

Dan sullen wy tot hem komen, in eene der plaetsen, daer hy gevonden wort, ende hem Ga naar margenoot21 gemackelick overvallen, gelijck als de daeuw op den aerdbodem valt: ende daer en sal van hem, ende van alle de mannen, die met hem zijn, oock niet een worden overgelaten.

13

Ende indien hy sich in eene stadt sal begeven, so sal gantsch Israël koorden tot de selve stadt aendragen, ende wy sullense tot in de Ga naar margenoot22 beke nedertrecken, tot dat oock niet een steenken aldaer Ga naar margenoot23 gevonden en worde.

14

Doe seyde Absalom, ende alle man van Israël; De raet van Husai, den Architer, is beter dan Achitophels raet: Doch de HEERE hadde’t Ga naar margenoot24 geboden, om den Ga naar margenoot25 goeden raet Achitophels, te vernietigen, op dat de HEERE het Ga naar margenoot26 quaet over Absalom brachte.

15

Ende Husai seyde tot Zadok, ende tot Abjathar, de Priesteren; Alsoo ende alsoo heeft Achitophel Absalom ende den Outsten Israëls geraden: maer alsoo ende alsoo heb ick geraden.

16

Nu dan, sendet haestelick henen, ende bootschappet David, seggende; Vernacht dese nacht niet in de vlacke velden der woestijne, ende oock gaet Ga naar margenoot27 spoedichlick Ga naar margenoot28 over: op dat de Coninck niet verslonden en worde, ende al ’t volck, dat men hem is.

17

Ga naar margenoot29 Ionathan nu ende Ahimaaz Ga naar margenoot30 stonden by de fonteyne Rogel; Ende eene Ga naar margenoot31 dienstmaecht ginck henen, ende seyde ’t hen aen, ende sy gingen henen, ende seyden’t den Coninck David aen: want sy en Ga naar margenoot32 mochten haer niet sien laten, dat sy in de stadt quamen.

18

Een jonge dan noch sachse, ende seyde ’t Absalom aen: Doch die beyde gingen haestelick, ende quamen in eens mans huys te Bahurim, de welcke eenen put hadde in sijnen Ga naar margenoot33 voor-hof, ende sy daelden daer in.

19

Ende de vrouwe nam ende spreydde een decksel over Ga naar margenoot34 het opene van den put, ende stroyde gort daer op: Also wert de sake niet bekent.

20

Doe nu Absaloms knechten tot de vrouwe in ’t huys quamen, seyden sy, waer zijn Ahimaaz ende Ionathan? ende de vrouwe seyde tot hen; Sy zijn over dat Ga naar margenoot35 water-rivierken gegaen: Ende doe syse gesocht ende niet gevonden hadden, keerden sy weder nae Ierusalem.

21

Ende het geschiedde, na dat Ga naar margenoot36 sy wechgegaen waren: so klommen sy uyt den put, ende gingen henen ende bootschapten ’t den Coninck David: ende sy seyden tot David; Maeckt ulieden op, ende gaet haestelick over het Ga naar margenoot37 water, want Ga naar margenoot38 alsoo heeft Achitophel tegen ulieden geraden.

22

Doe maeckte sich David op, ende al ’t volck, dat met hem was, ende sy gingen over de Iordane: Aen het morgen-licht Ga naar margenoot39 en ontbracker niet tot eenen toe, die niet over de Iordane gegaen en ware.

23

Als nu Achitophel sach, dat sijnen raet niet gedaen en was, sadelde hy den ezel, ende maeckte sich op, ende tooch nae sijn huys in sijne Ga naar margenoot40 stadt, ende Ga naar margenoot41 gaf bevel aen sijn huys, ende verhing sich: Also sterf hy, ende wert begraven in sijns vaders graf.

24

David nu quam tot Ga naar margenoot42 Mahanaim: ende Absalom tooch over de Iordane, hy, ende alle mannen Israels met hem.

25

Ende Absalom hadde Amasa in Ioabs plaetse gestelt over het heyr: Amasa nu was eens mans sone, wiens naem was Ga naar margenoot43 Iethra, de Israëlijt, die Ga naar margenoot44 ingegaen was tot Ga naar margenoot45 Abigal, dochter van Ga naar margenoot46 Nahas, suster van Zeruja, Ioabs moeder.

26

Israel nu ende Absalom legerden hen in den lande Ga naar margenoot47 Gileads.

27

Ende het geschiedde, als David te Mahanaim gekomen was, dat Ga naar margenoot48 Sobi, de sone van Nahas, van Rabba der kinderen Ammons, ende Ga naar margenoot49 Machir, de sone Ammiëls van Lo-Debar, ende Ga naar margenoota Ga naar margenoot50 Barzillai, de Gileaditer, van Rogelim,

28

Beddewerck, ende schalen, ende Ga naar margenoot51 aerden vaten, ende tarwe, ende gerste, ende meel, ende geroost [koorn], ende boonen, ende linsen, oock Ga naar margenoot52 geroost,

29

Ende honich, ende boter, ende schapen, ende koeyen-kesen, brachten tot David, ende tot het volck, dat met hem was, om te eten: want sy Ga naar margenoot53 seyden, Dit volck is hongerich, ende moede, ende dorstich Ga naar margenoot54 in de woestijne.

margenoot1
Siet bov. cap. 4. op vers 1.
margenoot2
Hy wil seggen: ’T is u doch om David te doen; ’t volck soudt ghy geern tot u trecken. Als ick nu David sal hebben omgebracht, daermede sal het gedaen zijn, so sal ick ’t volck lichtelick tot u wenden: ja zijn doot is in der daet de wederkeeringe van al ’t volck, dat te vreden sal zijn, ende u voor Coninck aennemen, als maer David van kanten is. And. Als sy alle wederkeeren (hy is [doch] de man dien ghy soeckt) [so] sal al ’t volck te vreden zijn.
margenoot3
Hebr. sal vrede zijn. Vergel. 1.Sam. 25.6. ond. 20.9. Iob 21.9, etc.
margenoot4
Ofte, dese sake, dit advijs.
margenoot5
D. beviel Absalom wel, dochte hem recht ende goet te zijn.
margenoot6
Hebr. wat hy oock [hebbe] in sijnen mont.
margenoot7
Hebr. nae dit selve woort. dat is, aldus, in deser maniere, heeft hy geraden.
margenoot8
Geeft ghy oock uwen raet.
margenoot9
Als of hy seyde: hy is anders een kloeck raets-heer, maer hier in heeft hy gefeylt.
margenoot10
Hebr. ziele: als Iudic.18.25. D. bitterlick vertoornt.
margenoot11
Maer sich van hen afgeven, ende ergens in eene onbekende plaetse versteken, ofte versekeren, als hy in sijne ballingschap by Sauls tijden dickwijls gedaen hadde.
margenoot12
Die hem van Sauls tijden af bekent zijn.
margenoot13
Onder de gene die David vervolgen. And. Door hen. D. door Davids krijchs-lieden mochten geslagen worden.
margenoot14
Hebr. De hoorende sal hooren, ende seggen.
margenoot15
Hebr. achter Absalom is.
margenoot16
Hebr. Een sone, ofte, kint der dapperheyt, kloeckheyt, siet bov. cap. 3. op vers 34. Alsoo in ’t volgende.
margenoot17
Hebr. Smeltende smelten. D. gantsch moedeloos ende vertsaecht worden. Siet Deut. 1. op vers 28.
margenoot18
Hebr. versamelt wordende versamelt worden.
margenoot19
De twee uyterste lantpalen in’t Noorden ende Suyden.
margenoot20
Hebr. u aengesichte.
margenoot21
Ofte, belegeren, ofte, tegen hem zijn.
margenoot22
D. inde gracht.
margenoot23
T.w. op den anderen liggende: hy wil seggen, wy sullen de stadt lichtelick ende geheelick verdestrueren of uytroeyen.
margenoot24
D. alsoo gewilt, verordineert, ende door sijne Godtlicke voorsichticheyt ten besten van David geschickt. Vergel. bov. cap. 16.10, 11, 12. ende siet Levit.25. op vers 21. Amos 6.11. ende 9.3. Nah. 1.14. Item, Psal. 33.9. ende 111.9. ende 148.5.
margenoot25
Dienstiger voor Absalom, om David t’ overvallen, ende geenen tijt van ruste te geven: hoewel desen raet in sich selven onrechtveerdich was.
margenoot26
De welverdiende straffe, waervan in’t volgende..
margenoot27
Hebr. overgaende gaet over.
margenoot28
Over de Iordane, als in ’t volgende verclaert wort.
margenoot29
Siet bov. c. 15.27, 28.
margenoot30
D. sy verhielden haer daer, ende verwachtten tijdinge, die sy David mochten overbrengen. van de plaetse siet Ios.15.7. ende 18.16.
margenoot31
Diemen sonder nadencken tot eene fonteyne konde schicken, om yets te wasschen, ofte om water te halen.
margenoot32
D. sy dorsten in de stadt niet komen, ende alsdan weder uytgaen nae David, om geen achterdencken te geven.
margenoot33
Verst. eene opene plaetse aen sijn huys.
margenoot34
Hebr. het aengesichte.
margenoot35
Ofte, water-veyr.
margenoot36
Absaloms knechten.
margenoot37
De Iordane, als volcht.
margenoot38
Als boven verhaelt is.
margenoot39
By nachte gingen sy alle over, so datter in den morgen niet een aen d’ander zijde gebleven was.
margenoot40
Boven genoemt Gilo, cap. 15.12.
margenoot41
Ofte, gaf, stelde order, disponeerde over sijn huys, D. huysgesin ende goederen: welcx so veel is als, hy verklaerde sijnen uytersten wille, ende maeckte sijn Testament. Vergel. 2.Reg. 20.1. Iesa. 38.1.
margenoot42
Siet bov. cap. 2. op vers 8.
margenoot43
Hebr. Iithra de Israelijt, anders genoemt Iether, 1.Chron. 2.17. alwaer hy genoemt wort een Ismaëlijt: Waer uyt by sommige wort afgenomen, dat hy van afkomste een Ismaelijt was, maer, bekeert zijnde, den volcke Godes ingelijft, ende ten aensien van dien een Israelijt vernoemt: Andere meynen, dat hy een Israelijt was van afkomste, maer onder den Ismaelijten gewoont ende verkeert hadde, ende daer van oock also genoemt.
margenoot44
D. die by haer gelegen hadde. Siet Genes. 6. op vers 4.
margenoot45
1.Chron. 2.16, 17. genoemt Abigaïl. Dese was Davids suster, als Zeruja oock was.
margenoot46
Huysvrouwe (als sommige meynen) van Isai, Davids vader. Andere meynen, dat Isai selve anders Nahas genoemt zy geweest. Hebr, Nachasch.
margenoot47
Daer Mahanaim oock gelegen was, om David van alle kanten te omcingelen, volgens den raet van Husai.
margenoot48
Hebr, Schobi. Eenige meynen, dat dese een broeder was van Hanum, waer van bov. c. 10.1, etc. gesproken is, ende dat David Hanun, als hy Rabba innam (bov. cap. 12.30, 31.) afgeset, ofte oock gedoot hebbende, desen broeder in sijne plaetse tot Coninck hebbe gestelt, die over sulcx hier sijne danckbaerheyt soude hebben bewesen.
margenoot49
Siet bov. cap.9.4, 5.
margenoota
2.Sam. 19.31, 32. 1.Reg. 2.7.
margenoot50
Siet ond. c. 19.31, 32, etc.
margenoot51
Hebr. vaten des formeerders, dat is, des potte-backers.
margenoot52
T.w. de boonen ende linsen.
margenoot53
T.w. by haer selven, dat is, dachten, hoorende van Davids vluchten van Ierusalem, ende haestich passeren door de woestijne, datse ontwijfelick aldaer van alles gebreck souden hebben geleden: daerom hadden sy dese provisie bereydt, om haer te ververschen.
margenoot54
Ofte, van de woestijne.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken