Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xviij. Capittel.

Hizkia wort Coninck over Iuda, vers 1, etc. is seer Godtvreesende, en vreest den Coninck van Assyrien niet, ende overwint de Philistijnen, 3. Salmanasser wint Samaria, ende Israel wort gevanckelick nae Assyrien gevoert, 9. Sanherib valt in’t lant van Iuda, ende Hizkia betaelt hem schattinge, 13. evenwel eyscht hy Ierusalem op, 17. Nabsake hitst het volck op, ende lastert Godt, 19. ’t welcke den Coninck aengeseyt wort, 37.

[Folio 180r]
[fol. 180r]

1

HEt geschiedde nu in het Ga naar margenoot1 derde jaer van Hosea den sone van Ela, den Coninck Israëls, Ga naar margenoota [dat] Ga naar margenoot2 Hizkia Coninck wert, de sone van Achaz Coninck van Iuda.

2

Ga naar margenoot3 Vijf en twintich jaer was hy out, doe hy Coninck wert, ende hy regeerde negen en twintich jaer te Ierusalem, ende sijner moeder naem was Ga naar margenoot4 Abi, eene dochter van Ga naar margenoot5 Zacharia.

3

Ende hy dede dat recht was inde oogen des HEEREN: nae alles dat sijn vader David gedaen hadde.

4

Hy Ga naar margenootb nam de hoochten wech, ende brack de opgerechtte beelden, ende roeyde de bosschen uyt: ende hy verbrijselde de Ga naar margenoot6 koperen slange, die Mose gemaeckt hadde; om dat de kinderen Israëls tot die dagen toe haer geroockt hadden; ende hy noemdese Ga naar margenoot7 Nehustan.

5

Hy betrouwde op den HEERE den Godt Israëls: so dat na hem Ga naar margenoot8 sijns gelijcke niet en was onder alle Coningen van Iuda, nochte die voor hem geweest waren.

6

Want hy kleefde den HEERE aen, hy en weeck niet Ga naar margenoot9 van hem na te volgen, ende hy hielt sijne geboden, die de HEERE Mose geboden hadde.

7

So Ga naar margenoot10 was de HEERE met hem; over al, waer hy henen uyttrock, handelde hy kloeckelick: daertoe Ga naar margenoot11 viel hy af van den Coninck van Assyrien, dat hy hem Ga naar margenoot12 niet en diende.

8

Hy Ga naar margenootc sloech de Ga naar margenoot13 Philistijnen tot Gaza toe, ende hare lant-palen, Ga naar margenoot14 van den Wacht-toren af, tot de vaste steden toe.

9

Het Ga naar margenootd geschiedde nu in ’t vierde jaer des Conincks Hizkia (het welcke was het Ga naar margenoot15 sevende jaer van Hosea den sone van Ela, den Coninck Israëls) dat Salmaneser de Coninck van Assyrien opquam tegen Samaria, ende belegerdese.

10

Ende sy namense in Ga naar margenoote ten eynde van Ga naar margenoot16 drie jaren, in ’t seste jaer van Hizkia: ’t was het negende jaer van Hosea den Coninck Israëls, als Samaria ingenomen wert.

11

Ende de Coninck van Assyrien voerde Israël wech nae Assyrien, ende dedese leyden in Ga naar margenoot17 Halah, ende in Habor by de riviere Gozan, ende in de steden der Meden.

12

Daerom dat sy de stemme des HEEREN hares Godts niet en waren gehoorsaem geweest, maer sijn verbondt overtreden hadden, [ende] al dat Mose de knecht des HEEREN geboden hadde, dat en haddense Ga naar margenoot18 niet gehoort, nochte gedaen.

13

Maer Ga naar margenootf in het veertiende jaer des Conincks Hizkia, quam Sanherib de Coninck van Assyrien op tegen alle vaste steden van Iuda; ende namse Ga naar margenoot19 in.

14

Doe sondt Hizkia de Coninck van Iuda tot den Coninck van Assyrien nae Ga naar margenoot20 Lachis, seggende; Ick hebbe gesondicht, keert af van my, wat ghy my opleggen sult, sal ick dragen: Doe leyde de Coninck van Assyrien Hizkia den Coninck van Iuda op, drie hondert Ga naar margenoot21 talenten silvers, ende dertich talenten gouts.

15

Also gaf Hizkia al het silver dat gevonden wert in het huys des HEEREN, ende inde schatten van het huys des Conincks.

16

Te dier tijt Ga naar margenoot22 sneedt Hizkia [het gout] af vande deuren des Tempels des HEEREN, ende van de posten, die Hizkia de Coninck van Iuda hadde laten overtrecken, ende gaf Ga naar margenoot23 dat den Coninck van Assyrien.

17

Evenwel Ga naar margenoot24 sondt de Coninck van Assyrien Tartan, ende Ga naar margenoot25 Rabsaris, ende Rabsake, van Lachis tot den Coninck Hizkia met een swaer heyr nae Ierusalem: ende sy togen op, ende quamen nae Ierusalem: Ende als sy optogen, ende gekomen waren, bleven sy staen by den Ga naar margenoot26 waterganck des Ga naar margenoot27 oppersten vyvers, welcke is by den Ga naar margenoot28 hoogen wech van Ga naar margenoot29 het velt des vollers.

18

Ende sy riepen tot den Coninck, so ginck tot hen uyt Ga naar margenoot30 Eliakim de sone van Hilkia de Hof-meester, ende Sebna de Ga naar margenoot31 Schrijver, ende Ioah de sone Asaphs de Ga naar margenoot32 Kancelier.

19

Ende Rabsake seyde tot hem: Segget nu tot Hizkia; Soo seyt de groote Coninck, de Coninck van Assyrien: Wat vertrouwen is dit, daer mede ghy vertrouwt?

20

Ghy segt, (doch het is Ga naar margenoot33 een woort der lippen,) Daer is raet, ende macht tot de oorloge: op wien vertrouwt ghy nu, dat ghy tegen my rebelleert?

21

Siet nu vertrouwt ghy u op Ga naar margenoot34 dien gebrokenen riet-staf, op Egypten, op den welcken so yemant leent, so sal hy in sijne hant gaen, ende die doorbooren: alsoo is Pharao de Coninck van Egypten, allen den genen, die op hem vertrouwen.

22

Maer so ghy tot my segget, Wy vertrouwen op den HEERE onsen Godt: is hy die niet, wiens hoochten, ende wiens altaren Hizkia wech genomen heeft, ende tot Iuda, ende tot Ierusalem geseyt heeft; Voor Ga naar margenoot35 desen altaer sult ghy u buygen te Ierusalem?

23

Nu dan, Ga naar margenoot36 weddet doch met mijnen heere den Coninck van Assyrien: ende ick sal u twee duysent peerden geven, so ghy voor u de Ruyters daer op sult konnen geven.

24

Hoe soudet ghy dan het aengesicht eenes eenigen Vorsten, van den geringsten knechten mijns Heeren Ga naar margenoot37 afkeeren? maer ghy vertrouwt op Egypten, om de Wagenen, ende om de Ruyteren.

25

Nu, ben ick sonder den HEERE opgetogen tegen dese plaetse, om die te verderven? de HEERE Ga naar margenoot38 heeft tot my geseyt; Treckt op tegen dat lant, ende verderft het.

26

Doe seyde Eliakim de sone van Hilkia, ende Sebna, ende Ioah tot Rabsake; Spreeckt doch tot uwen knechten op Syrisch, want wy Ga naar margenoot39 verstaen ’t [wel]: ende en spreeckt met ons niet op Iodisch voor de ooren des volcks, dat op den muer is.

27

Maer Rabsake seyde tot hen; Heeft mijn heere my tot uwen heere, ende tot u gesonden, om dese woorden te spreken? ist niet tot de mannen die op den muer sitten, Ga naar margenoot40 datse met u lieden haren dreck eten, ende hare pisse drincken sullen?

28

Also stont Rabsake, ende riep met Ga naar margenoot41 luyder stemme op Iodisch; ende hy sprack, ende seyde; Hooret het woort des Grooten Conincks, des Conincks van Assyrien;

29

Soo seyt de Coninck: Dat Hizkia u niet en bedriege; want hy en sal u niet konnen redden uyt sijne hant.

30

Daer toe dat Hizkia u niet en doe

[Folio 180v]
[fol. 180v]

vertrouwen op den HEERE, seggende, De HEERE sal ons Ga naar margenoot42 sekerlick redden, ende dese stadt en sal niet inde hant des Conincks van Assyrien gegeven worden.

31

En hooret nae Hizkia niet: want soo seyt de Coninck van Assyrien; Handelet met my door een Ga naar margenoot43 geschenck, ende komet tot my uyt, ende etet een yeder [van] sijnen wijnstock, ende een yeder [van] sijnen vijgeboom, ende drincket een yeder het water sijnes bornputs;

32

Tot dat ick kome, ende hale u in een lant, als u lieder lant, een lant Ga naar margenoot44 van koorn, ende van most, een lant van broot, ende van wijngaerden, een lant van olijven, van olye, ende van honich; so sullet ghy leven, ende niet sterven: ende en hooret niet nae Hizkia; Ga naar margenoot45 want hy hitst u op, seggende, De HEERE sal ons redden.

33

Hebben de Goden der volckeren yeder sijn lant, Ga naar margenoot46 eenichsins gereddet, uyt de hant des Conincks van Assyrien?

34

Waer zijn de Goden van Ga naar margenoot47 Hamath, ende van Arpad? Waer zijn de Goden van Sepharvaim, Ga naar margenoot48 Hena ende Ivva? Ia hebben sy Samaria uyt mijne hant gereddet?

35

Welcke zijnse onder alle Goden der landen, die haer lant uyt mijne hant gereddet hebben; dat de HEERE Ierusalem uyt mijne hant redden soude?

36

Doch het volck sweech stille, ende en antwoordde hem niet een woort: want het gebodt des Conincks was, seggende, Ghy en sult hem niet antwoorden.

37

Doe quam Eliakim de sone van Hilkia de Ga naar margenoot49 Hofmeester, ende Sebna de Schrijver, ende Ioah de sone Asaphs de Kancelier tot Hizkia, met Ga naar margenoot50 gescheurde kleederen: ende sy gaven hem de woorden van Rabsake te kennen.

margenoot1
T.w. der negen laetste jaren, daer van gesproken is, bov. 17.1.
margenoota
2.Chron. 28.27. ende 29.1.
margenoot2
Genoemt Ezekias, Matth. 1.9.
margenoot3
Hebr. een sone van vijf en twintich jaer.
margenoot4
Sy wort oock genoemt Abia, 2.Chro. 29.1.
margenoot5
Sommige houden desen voor den Coninck Israels, daer van te sien is, bov. 14.29.
margenootb
2.Chron. 31.1.
margenoot6
Siet van dese Num. 21.8, 9, etc.
margenoot7
D. koper-werck, ofte een stuck kopers, ofte, yet dat van koper is. Soo heeft de Coninck de koperen slange genaemt, om te toonen datter niet Goddelicks in haer en was, ende volgens geene reden, om de selve voor offerhanden, ende aenbiddingen Goddelicke eere te bewijsen. And. men noemdese, etc. dat is, het volck hadse, als haren afgodt, dien name gegeven.
margenoot8
T.w. in ’t reformeren, ende herstellen van den suyveren Godes-dienst; wel verstaende, terstont in den aenvanck sijner regeringe. Anders is dit te verstaen met uytneminge van David, ende Iosia: van David, dien hy gelijck gemaeckt wort, ende niet overtreffelicker, bov. vers 3. van Iosia, dien desen lof oock gegeven wort, dat voor, ende na hem geen Coninck sijns gelijcke zy geweest. ond. 23.25.
margenoot9
Hebr. van achter hem. Siet 1.Reg. 9. op vers 6.
margenoot10
Siet Genes. 21. op vers 22. ende 26. op vers 25. ende Num. 14. op vers 9.
margenoot11
Dit wort geseyt ten aensiene van sijn vader Achaz, die sich den Coninck van Assyrien onderworpen hadde, als een Leenman, ende Tributaris. Siet bov. 16.7.
margenoot12
D. geen tribuyt, nochte schattinge en gaf.
margenootc
Iesa. 14.30.
margenoot13
Die sijnen vader vele steden ende lants afgenomen hadden. siet 2.Chron. 28.18.
margenoot14
D. over al, ende in verscheyden plaetsen. Siet bov. 17. op vers 9.
margenootd
2.Reg. 17.3.
margenoot15
Gerekent van het begin der negen jaren vermelt boven cap. 17.1.
margenoote
2.Reg. 17.6.
margenoot16
T.w. der belegeringe.
margenoot17
Siet van dese landen bov. 17. op vers 6.
margenoot18
D. niet willen hooren.
margenootf
2.Chron. 32.1. Iesa. 36.1.
margenoot19
T.w. eenige der selver.
margenoot20
Welcke stadt hy doe belegerde, ende bestreedt.
margenoot21
Siet Exod. 25. op vers 39.
margenoot22
De sin is, dat hy de gulden platen heeft afgetrocken, met de welcke hy te vooren de deuren, ende posten des Tempels overtogen hadde, als hy den Tempel, die sijn vader toegesloten hadde, weder opende, 2.Chron. 29.3.
margenoot23
Hebr. die. T.w. deuren, ende posten: dat is, het gout, daer mede die waren overtogen geweest.
margenoot24
Sijn woort niet houdende, als hy het gelt ontfangen hadde.
margenoot25
Het woort beteeckent de Overste Hovelinck, ofte, Camerlinck; gelijck het van eenige overgeset wort.
margenoot26
Hier mede verstaen vele eenen waterloop buyten Ierusalem, in den welcken uyt eenen vyver, die daer by was, water afgelaten wert, daer in de vollers haer laken-tuych wiesschen. Vergel. Iesa. 7.3.
margenoot27
Soo toegenaemt tot onderscheyt van den vyver geseyt de onderste, Ies. 22.9.
margenoot28
Verst. eenen hoogen, ende gebaenden weg, die, nae eeniger gevoelen, met steenen geplaveyt was.
margenoot29
Daer de vollers haer wollen-goet uytspreydden.
margenoot30
Siet van desen vroomen, ende godtvruchtigen Hof-meester, Iesa. 22.20, etc. Van sulck ampt siet 1.Reg. 4. op vers 6. Hebr. die over het huys was.
margenoot31
And. Griffier, ofte Secretaris: T.w. des Conincks. Siet 1.Reg. 4. op vers 3.
margenoot32
Hebr. Memorimaker. Alsoo oock vers 37. item 1.Reg. 4.3. Siet de aent.
margenoot33
Dat is, ydel, vergeefs, vruchteloos, gantsch nietich, daer niet van worden, noch komen sal: ofte verstaet een woort dat slechts in de mont is, ende niet uyt het herte en komt; dat is, dat niet gemeynt en wort, nochte metter daet bevesticht sal worden. And. ghy spreeckt: maer ’t zijn niet dan woorden: raet, ende macht [zijn vereyscht] tot de oorloge. And. Ghy en segt maer een woort der lippen, maer [daer moet] raet, ende kracht ten oorlooge zijn. spottende alsoo met de gebeden ende vertroostingen, die Hizkia gebruyckte.
margenoot34
Ofte, gekroockten. Verst. door dese gelijckenisse eene hulpe, die swack, trouweloos, ende ongestadich is. Alsoo Ies. 36.6. Ezech. 29. versen 6, 7.
margenoot35
T.w. desen eenigen: gelijcker staet 2.Chron. 32.12. D. voor geenen anderen.
margenoot36
Ofte, stelt doch mijnen Heere, etc. borge.
margenoot37
D. wederstaen ende verdrijven.
margenoot38
Dit spreeckt hy valschelick door vermetenheydt, om Godts volck verschrickt ende verbaest te maken. Hoewel het andersins door Godts verborgene voorsienicheyt geschiet is, het welck hem nochtans onbekent was. Siet ond. 19.25. Ies. 10.5, 6, 7.
margenoot39
Hebr. want wy zijn hoorende: dat is, wy verstaen, ende kennen die tale wel. Siet Genes. 11. op vers 7.
margenoot40
D. datse gewaerschouwt souden worden, dat door eene strenge belegeringe haer grouwelicke elenden sullen over komen, ja selfs datse gedwongen sullen worden haren eygenen mist te eten, etc. om haren honger, ende dorst te versadigen, so sy haer niet en willen overgeven.
margenoot41
Hebr. groote stemme.
margenoot42
Hebr. reddende redden.
margenoot43
Het Hebreeusch woort beteeckent eygentlick segeninge, maer het wort oock voor een geschenck genomen. Siet Gen. 33.11. met de aent. De sin is, dat hy den Ioden aenbiedt de vrede-handelinge, op datse sijn gewelt, ende harde belegeringe met het gevolch van dien, niet en souden hebben te verwachten.
margenoot44
Verst. door dese dingen, alle tijdelicke goederen, daer mede Godt een lant segent. siet Exod. 3.8. Deut. 32. versen 13, 14. Iob 20.17. mitsgaders de aenteeck.
margenoot45
And. als hy u verleyt, ofte, ophitst, ofte, overreedt.
margenoot46
Hebr. reddende gereddet.
margenoot47
Siet van dese twee steden oock tsamen gevoecht Ier. 49.23. wy hebben hier de namen der steden, ende landen, die de Coninck van Assyrien ingenomen hadde. Siet bov. 17. op vers 24. ende Iesa. cap. 37.13.
margenoot48
Dit houden sommige voor eygene namen van landen, (verg. bov. 17.31.) andere setten ’t aldus over: Hy heeftse wech gedreven, ende om-gekeert. Iesa. 36.19. werden dese woorden uytgelaten.
margenoot49
Hebr. die over het huys was. Siet van dese bov. op vers 18. alsoo ond. 19.2.
margenoot50
Siet Genes. 37. op vers 29. Hebr. gescheurde der kleederen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken