Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xx. Capittel.

Hizkia kranck zijnde, wort van Godt door Iesaiam gedreycht met de doot, vers 1, etc. maer den Heere gebeden hebbende, verkrijgt hy noch 15 jaren levens, 2. Daer van wort hy versekert door een mirakel, 8. Berodach Baladan besoeckt Hizkiam door gesanten, die haer alle sijne schatten toont, 12. Daer op voorseyt hem Iesaias de Babylonische gevanckenisse, 14. hy sterft, ende Manasse wort Coninck, 20.

1

IN Ga naar margenoot1 die dagen Ga naar margenoota wert Hizkia kranck tot stervens toe: ende de Propheet Iesaia de sone van Amoz quam tot hem, ende seyde tot hem; Soo seyt de HEERE: Ga naar margenoot2 Geeft bevel aen uwen huyse; want Ga naar margenoot3 ghy sult sterven, ende niet leven.

2

Doe Ga naar margenoot4 keerde hy sijn aengesichte om, nae den wandt; ende hy badt tot den HEERE, seggende;

3

Och HEERE, gedenckt doch, dat ick voor u aengesichte Ga naar margenoot5 in waerheyt, ende met een Ga naar margenoot6 volkomen herte gewandelt, ende dat goet in uwen oogen is, gedaen hebbe: Ende Hizkia Ga naar margenoot7 weende gantsch seer.

4

Het gebeurde nu, als Iesaia uyt het Ga naar margenoot8 middel-voorhof [noch] niet gegaen en was, dat het woort des HEEREN tot hem geschiedde, seggende:

5

Keert weder, ende segt tot Hizkia den Voorganger mijns volcx, Soo seyt de HEERE de Godt uwes vaders Davids; Ick hebbe u gebedt gehoort, ick hebbe uwe tranen gesien; siet ick sal u gesont maken; aen den derden dage sult ghy opgaen in het huys des HEEREN:

[Folio 181v]
[fol. 181v]

6

Ende ick sal vijftien jaer tot uwe dagen Ga naar margenoot9 toedoen, ende Ga naar margenoot10 sal u uyt de hant des Conincks van Assyrien verlossen, mitsgaders dese stadt; ende ick sal dese stadt beschermen Ga naar margenoot11 om mijnent wille, ende Ga naar margenoot12 om mijns knechts Davids wille.

7

Daerna seyde Iesaia; Nemet eenen klomp vijgen: ende sy namense, ende leydense op de sweere; ende hy wert Ga naar margenoot13 genesen.

8

Hizkia nu Ga naar margenoot14 hadde geseyt tot Iesaia, Welck is het teecken, dat de HEERE my gesont maken sal, ende dat ick op den derden dach in des HEEREN huys sal opgaen?

9

Ende Iesaia seyde; Dit sal u een teecken vanden HEERE zijn, dat de HEERE het woort, dat hy gesproken heeft, doen sal: Ga naar margenoot15 Sal de Ga naar margenoot16 Schaduwe tien Ga naar margenoot17 graden Ga naar margenoot18 voorwaert gaen, ofte tien graden Ga naar margenoot19 achterwaert keeren?

10

Doe seyde Iehizkia; ’Tis der schaduwe Ga naar margenoot20 licht, tien graden nederwaerts te gaen: Neen, maer dat de schaduwe tien graden achterwaert keere.

11

Ende Iesaia de Propheet riep den HEERE aen: ende hy dede de schaduwe tien graden achterwaert keeren inde graden, dewelcke sy nederwaerts gegaen was, in de Ga naar margenoot21 graden van Achaz [sonnewijser].

12

Te dier tijt Ga naar margenoot22 sondt Berodach Ga naar margenoot23 Baladan de sone Baladans, de Coninck van Babel, brieven ende een Geschenck aen Hizkia: want hy gehoort hadde, dat Hizkia kranck geweest was.

13

Ende Hizkia Ga naar margenoot24 hoorde nae Ga naar margenoot25 haer, ende hy toonde haer sijn gantsche Ga naar margenoot26 schathuys, het silver, ende het gout, ende de specerijen, ende de beste olije, ende sijn Ga naar margenoot27 wapen-huys, ende al dat gevonden wert in sijne schatten: daer en was geen dinck in sijnen huyse, nochte in sijne gantsche heerschappye, dat hy hen niet en toonde.

14

Doe quam de Propheet Iesaia tot den Coninck Hizkia, ende seyde tot hem; Wat hebben die mannen geseyt, ende van waer zijn sy tot u gekomen? ende Hizkia seyde; Sy zijn uyt verren lande gekomen, uyt Babel.

15

Ende hy seyde; Wat hebben sy gesien in uwen huyse? ende Hizkia seyde; Sy hebben alles gesien wat in mijnen huyse is, geen dinck en isser in mijne schatten, dat ick hen niet getoont en hebbe.

16

Doe seyde Iesaia tot Hizkia: Hoort Ga naar margenoot28 des HEEREN woort.

17

Siet, de dagen komen, Ga naar margenoot29 dat al wat in uwen huyse is, ende wat uwe vaderen tot desen dach toe opgeleyt hebben, nae Babel wechgevoert sal worden: daer en sal niets overgelaten worden, seyt de HEERE.

18

Daertoe Ga naar margenoot30 sullense van uwe sonen, die uyt u sullen voortkomen, die ghy gewinnen sult, nemen, datse Ga naar margenoot31 hovelingen zijn in het Paleys des Conincks van Babel.

19

Maer Hizkia seyde tot Iesaia; Het woort des HEEREN, dat ghy gesproken hebt, is goet: oock seyde hy; En Ga naar margenoot32 soud’et niet? nadien vrede, ende waerheyt in mijne dagen wesen sal?

20

Het overige nu der geschiedenissen van Hizkia, ende alle sijne macht, ende hoe hy den Ga naar margenoot33 vyver, ende den water-ganck gemaeckt heeft, ende water inde stadt Ga naar margenoot34 gebracht heeft, zijn die niet geschreven in het boeck der Chroniken der Coningen van Iuda?

21

Ende Hizkia ontsliep met sijne vaderen: ende sijn soon Manasse wert Coninck in sijne plaetse.

margenoot1
T.w. na dat het heyr der Assyriers verslagen, ende Iudaea daer van verlost was. het welcke men houdt geweest te zijn in het veertiende jaer van Hizkias regeringe.
margenoota
2.Chron. 32.24. Ies. 38.1.
margenoot2
D. stelt order rakende uwen uytersten wille, over het gene ghy begeert, dat van uwent wege na uwe doot gedaen sal worden. Dat is so veel als maeckt u Testament. Alsoo 2.Sam. 17.23. Ies. 38.1.
margenoot3
Hebr. Ghy zijt doot, ofte, stervende. D. ghy sult haest sterven. siet Gen. 20. op vers 3. Verst. dese dreyginge met eene verswegene conditie; so hy hem niet en vernederde, ende Godt bade om genade. Vergel. Ionae 3.4, 10.
margenoot4
T.w. op dat hy sijne oogen afgekeert hebbende van de menschen, sijn gemoet te beter keeren soude tot Godt, om eernstelick te bidden.
margenoot5
Ofte, in trouwe, trouwelick.
margenoot6
Siet 1.Reg. 8. op vers 61.
margenoot7
Hebr. weende een groot geween, ofte, met een groot geween. Hy weende niet soo seer uyt vrees des doots, als om dat hy bekommert was over Godts volck den suyveren Godes-dienst, ende den staet des rijcks.
margenoot8
T.w. van het huys des Conincks: welck voorhof het ander voorhof, genaemt wort, 1.Reg. 7.8. And. uyt de middel-stadt, dat is, uyt het middelste deel der stadt, het welcke was tusschen de burgt, ende het uyterste deel der stadt. Men meynt dat de stadt Ierusalem drie deelen heeft gehadt, 1. de stadt Davids op den berch Zion, alwaer de Conincklicke burgt was. 2. het middelste deel der stadt. 3. het resterende, ende uyterste deel der selver. Vergel. ond. 22.14. 2.Chron. 34.22. Zephan. 1.10.
margenoot9
Verst. dit ten aensien van de nature der sieckte, die met de doot vermengt was, ende niet ten aensien van het voornemen Godts, die besloten hadde door sijne almogende kracht de sieckte te genesen, ende den Coninck noch vijftien jaren in’t leven te behouden.
margenoot10
T.w. mits de Assyriers, van het hervatten der oorlooge te verhinderen.
margenoot11
Siet bov. 19. op vers 34.
margenoot12
Siet 1.Reg. 11. op vers 12.
margenoot13
Hebr. leefde. Alsoo bov. 8. op vers 8. dat is, hy wert gesont, te weten niet soo seer door de natuerlicke kracht der vijgen (die daer toe wel een dienstich middel zijn), als wel voornamelick door de bysondere ende overnatuerlicke kracht ende segen des Almogenden.
margenoot14
Niet uyt ongeloove, gelijck de Schriftgeleerde, ende Phariseen een teecken begeerden, Matt. 12.38. maer uyt eene oprechte genegentheyt, om sijn geloove te verstercken, overmits dese belofte des levens scheen regel recht te strijden tegen het voorgegaen dreygement des doots. Vergel. Iud. 6.17.
margenoot15
Ofte, de schaduwe is tien graden voort gegaen, salse tien graden wederkeeren?
margenoot16
T.w. die door het schijnen der sonne vande wijser over het uyr-werck gemaeckt wert.
margenoot17
Hebr. opklimmingen, trappen. Verst. de teeckenen, ofte streken, ofte linien in het uyr-werck, door de welcke de uyren onderscheyden, ende van den wijser afgeteeckent waren. dit is een groot wonder werc Godts geweest. Aengaende de graden ofte linien, ofse halve of heele uyren beteeckenen, ende diergelijcke omstandicheden meer, daer van is verscheyden gevoelen.
margenoot18
D. haestelick ende als in een oogenblick op een extraordinare wijse, nae het Westen.
margenoot19
D. nae het Oosten.
margenoot20
Als met den ordinaren loop der Sonne meer over een komende, hoewel oock miraculeus.
margenoot21
D. in den sonne-wijser, dien sijn vader Achaz hadde laten maken.
margenoot22
T.w. om Hizkia geluck te bieden over sijne verkregene gesontheyt, ende om te vernemen nae het Mirakel, dat in de sonne geschiedt, (Ies. 38.8.) ende in Chaldeen mede aengemerckt was, 2.Chro. 32.31.
margenoot23
De Coninck van Babylonien, oock genoemt Merodach, Ies. 39.1. ende in de wereltsche historien.
margenoot24
T.w. met blijtschap. Siet Ies. 39.2.
margenoot25
Verst. de boden, ofte Heeren, die de voorgemelte brieven met het geschenck gebracht hadden. Desen heeft Hizkia vlytichlick toegeluystert over het gene, datse hem aendienden, ofte vraegden.
margenoot26
Ofte, specery-huys. Verst. een huys daer in allerley lieffelicke drogen, ende kostelicke goederen opgesloten waren.
margenoot27
Hebr. een huys der vaten, ofte, instrumenten. Verst. wapenen, ofte silveren, ende gouden juweelen, ende allerley kostelick getuych van cleynodien.
margenoot28
T.w. dat de Heere te sijner tijt uytvoeren sal, om dat ghy u verhooveerdicht hebt met het trotsich vertoonen uwer schatten, ende rijckdommen.
margenoot29
Siet de vervullinge hier van, ond. 24.13. ende 25.13. Ierem. 52.17.
margenoot30
Siet de vervullinge hier van ond. capp. 24.25.
margenoot31
D. hof-dienaren. Siet Genes. 37. op vers 36.
margenoot32
T.w, goet zijn? Ofte, ist niet [alsoo]? Siet gelijcke maniere van spreken, 1.Sam. 10.1. Goet is hier genoemt; dat t’samen rechtveerdich ende genadich is: rechtveerdich, om dat hy, ende het lant straffe verdient hadden; genadich, om dat Godt aen hem, ende sijn volck, hoewel onweerdige, noch weldadich was.
margenoot33
Siet van desen vijver, bov. 18.17. ende 20.20. Nehe. 3.16.
margenoot34
T.w. om het selve den vyant te benemen. Siet 2.Chron. 32.3, 4, 30.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken