Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het iiij. Capittel.

De weder-partijders van Godts volck begeeren listichlick den Tempel mede te bouwen, ende gemeynen Godts-dienst te hebben, vers 1, etc. ’twelck haer afgeslagen zijnde, brengen sy door gelt, ende valsche schriftlicke aenklachten, in ’t Hof so veel te wege, dat het bouwen van Tempel, Stadt, ende mueren, verboden ende verhindert wort, tot in het tweede jaer des Coninckrijcks Darij, 4, etc.

[Folio 217r]
[fol. 217r]

1

DOe nu de Ga naar margenoot1 wederpartijders van Iuda ende Benjamin hoorden, dat de kinderen der Ga naar margenoot2 gevanckenisse den HEERE den Godt Israëls, den Tempel bouwden;

2

So quamen sy aen tot Zerubbabel, ende tot de hoofden der vaderen, ende seyden tot hen; Ga naar margenoot3 Laet ons met ulieden bouwen, want wy sullen uwen Godt soecken, gelijck ghylieden: oock hebben wy Ga naar margenoot4 hem geoffert sint de dagen Ga naar margenoota Ga naar margenoot5 Esar-Haddons, des Conincks van Assur, die ons herwaerts heeft doen optrecken.

3

Maer Zerubbabel, ende Iesua, ende de overige hoofden der vaderen Israëls seyden tot hen; Het Ga naar margenoot6 betaemt niet dat ghylieden ende wy onsen Godt een huys bouwen: maer wy Ga naar margenoot7 alleen sullen ’t den HEERE, den Godt Israëls, bouwen, Ga naar margenootb gelijck als de Coninck Cores, Coninck van Persen, ons geboden heeft.

4

Evenwel Ga naar margenoot8 maeckte het Ga naar margenoot9 volck des lants de handen des volcks van Iuda slap, ende verstoordese in ’t bouwen;

5

Ende sy huerden tegen hen raets-lieden, om Ga naar margenoot10 haren raet te vernietigen: Alle de dagen van Cores, Coninck van Persen, tot aen het Coninckrijcke Ga naar margenoot11 Darij, des Conincks van Persen.

6

Ende onder ’t Coninckrijck van Ga naar margenoot12 Ahasueros, in’t begin sijns Coninckrijcks, schreven sy eene aenklage tegen de inwoonders van Iuda ende Ierusalem.

7

Ende inde dagen van Ga naar margenoot13 Arthahsasta schreef Ga naar margenoot14 Bislam, Mithredath, Tabeel, ende de Ga naar margenoot15 overige van Ga naar margenoot16 sijn geselschap, aen Arthahsasta, Coninck van Persen: Ende de schrift des briefs was op Syrisch geschreven, ende op Syrisch Ga naar margenoot17 uytgeleyt.

8

Rehum de Ga naar margenoot18 Cantzelier, ende Simsai de Ga naar margenoot19 Schrijver, schreven eenen brief tegen Ierusalem, aen den Coninck Arthahsasta, Ga naar margenoot20 op dese maniere:

9

Ga naar margenoot21 Doe Rehum de Cantzelier, ende Simsai de schrijver, ende de overige van haer geselschap: de Ga naar margenoot22 Dinaiten, de Apharsathchiten, de Tarpeliten, de Apharsiten, de Archeviten, de Babyloniers, Ga naar margenoot23[22] de Susanchiten, de Dehaviten, de Elamiten;

10

Ende de overige volckeren, die de groote ende vermaerde Ga naar margenoot23 Asnappar heeft vervoert, ende doen woonen in de Ga naar margenoot24 stadt van Samaria: oock de overige, aen dese zijde der Ga naar margenoot25 Riviere, ende Ga naar margenoot26 op sulcken tijt.

11

Dit is een afschrift des briefs, die sy aen hem, aen den Coninck Arthahsasta, sonden: Uwe knechten, de Ga naar margenoot27 mannen aen dese zijde der Riviere, ende op sulcken tijt.

12

Den Coninck zy bekent, dat de Ioden, die van u zijn opgetogen, tot ons gekomen zijn te Ierusalem: bouwende die rebelle ende die boose stadt, waer van sy de mueren voltrecken, ende de fondamenten Ga naar margenoot28 t’samenvoegen.

13

So zy nu den Coninck bekent, indien de selve stadt sal worden opgebouwt, ende de mueren voltrocken, dat sy den Ga naar margenoot29 cijns, Ga naar margenoot30 ouden impost, ende Ga naar margenoot31 tol niet en sullen geven, ende Ga naar margenoot32 ghy sult de Ga naar margenoot33 inkomste der Coningen schade aenbrengen.

14

Nu, om dat wy Ga naar margenoot34 salaris uyt het Palleys trecken, ende ons niet en betaemt des Conincx Ga naar margenoot35 oneere te sien; daerom hebben wy gesonden, ende [dit] den Coninck bekent gemaeckt,

15

Op datmen soecke in het boeck der Ga naar margenoot36 Chroniken uwer vaderen, so sult ghy vinden in het boeck der Chroniken, ende Ga naar margenoot37 weten dat de selve stadt eene rebelle stadt geweest is, ende den Coningen ende lantschappen schade aenbrengende, ende dat sy daer binnen afval Ga naar margenoot38 gesticht hebben Ga naar margenoot39 van ouden tijden af: daerom is de selve stadt verwoest.

16

Wy maken dan den Coninck bekent, dat, so de selve stadt sal worden opgebouwt, ende hare mueren voltrocken, Ga naar margenoot40 ghy daer door geen deel en sult hebben aen dese zijde der Riviere.

17

De Coninck sondt antwoort aen Rehum den Cantzelier, ende Simsai den Schrijver, ende d’ overige van hare Ga naar margenoot41 geselschappen, die te Samaria woonden; mitsgaders d’overige aen dese zijde der Riviere, [aldus:] Ga naar margenoot42 Vrede, ende op sulcken tijt.

18

De brief die ghy aen ons geschickt hebt, is duydelick voor my gelesen.

19

Ende als van my bevel Ga naar margenoot43 gegeven was, hebben sy gesocht ende gevonden, dat die selve stadt haer Ga naar margenoot44 van ouden tijden af tegen de Coningen heeft verheven, ende rebellie ende afval daer in gesticht is.

20

Oock zijnder machtige Coningen geweest over Ierusalem, die geheerscht hebben over al aen gene zijde der Riviere: Ende hen is cijns, ouden impost ende tol gegeven.

21

Geeft dan nu bevel, om Ga naar margenoot45 die selve mannen te beletten, dat die selve stadt niet opgebouwt en worde, tot dat van my bevel sal worden gegeven.

22

Weest gewaerschouwt, [van] feyl in desen te begaen: waerom soude het verderf tot schade der Coningen aenwassen?

23

Doe, van dat de afschrift des briefs van den Coninck Arthahsasta voor Rehum, ende Simsai den Schrijver, ende hare geselschappen gelesen was, togen sy in haeste nae Ierusalem tot de Ioden, ende belettedense met Ga naar margenoot46 arm ende gewelt.

24

Doe hieldt op het werck van den Huyse Godts, die te Ierusalem [woont], ja het hieldt op tot in ’t tweede jaer des Coninckrijcx Ga naar margenoot47 Darij, des Conincks van Persen.

margenoot1
Siet van dese versen 7, 8, 9.
margenoot2
Hebr. vervaringe, ofte, vervoeringe, wechvoeringe, ballingschap, D. die wechgevoert ende gevangen geweest waren in Babel: alsoo dickwijls in’t volgende.
margenoot3
Veynsende vrientschap, ende gemeenschap der Religie, maer soeckende onder dien deck-mantel het goede werck te beletten, ofte hare afgoderye in den Tempel in te voeren, ofte met den reynen Godts-dienst te vermengen. Siet 2.Reg. 17.29, 30, 31, 32, 33, 34. Daerom is dit huychelsch versoeck hen afgeslagen.
margenoot4
And. wy en hebben niet geoffert.
margenoota
2.Reg. 17.29, etc.
margenoot5
Die Sanheribs sone was, ende na hem geregeert hadde. 2.Reg. 19.37.
margenoot6
Hebr. u lieden ende ons niet: ofte, ghylieden ende wy en hebben niet, te weten, met malcanderen te doen in dese sake.
margenoot7
Aldus kan het Hebreeusch woordeken Iachad, (dat dickwijls te samen, te gelijck, met malkanderen, by een, in een, beteeckent) hier bequamelick genomen worden: gelijck, Iachid, oock eenen eenigen, eenlicken, eensamen, beteeckent. siet van gelijcken Iob 34.29. Hos. 11.7. item Psal. 33.15. And. wy [die hier] t’samen [zijn,] sullen, etc. ofte, wy [alleen] sullen t’samen, etc.
margenootb
Ezr. 1.1, 2, 3.
margenoot8
Dat is, braken den lust ende yver van Godts volck, ende maecktense flauw ende trager in het bouwen.
margenoot9
Als bov. c. 3.3.
margenoot10
T.w. het goet voornemen der Ioden.
margenoot11
Hebr. Darjavesch. Siet ond. op vers 24.
margenoot12
Hebr. Achaschverosch, anders genoemt Assuerus. wie dese geweest zy, daer van is verscheyden gevoelen. Sommige verstaen Cambises. den sone Cyri, andere den vermaerden Xerxes.
margenoot13
Hebr. Artachschaschtha, anders genoemt Artaxerxes, dien sommige meynen geweest te zijn Artaxerxes Longimanus, D. lanck-hant.
margenoot14
And. in vrede, dat is, in tijt van vrede, stilswijgens, als de Ioden daer op niet en dachten. Ofte vredelick. D. met toewenschinge van vrede aen den Coninck.
margenoot15
Chald. het overige. ende soo in’t volgende. dat is, de andere, de reste.
margenoot16
Verst. de andere leden van den Raet, die de Coningen van Persen in dese contreyen, over de riviere Euphrates gelegen, gestelt hadden.
margenoot17
Dat is, geschreven niet alleen met Syrische letteren, maer oock met Syrische woorden, alsoo eenige dat verklaren. Syrisch, dat is, Chaldeeusch, welcke sprake de Ioden in Babylonien mede geleert hebben.
margenoot18
Chald. heere, ofte, meester des Raets, dat is, President des Raets, ofte Cantzelier.
margenoot19
Ofte Secretaris.
margenoot20
Ofte, aldus, als volgt, gelijck wy sullen seggen, etc.
margenoot21
T.w. is dit geschreven.
margenoot22
Dit zijn alle namen van verscheydene Heydensche volckeren, die de Coninck van Assyrien overgesonden hadde om in de plaetse der 10 stammen Israels te gaen woonen, uyt welcke alle een Raet des Conincks tot sijnen dienst in dese quartieren was opgericht.
margenoot23[22]
Dit zijn alle namen van verscheydene Heydensche volckeren, die de Coninck van Assyrien overgesonden hadde om in de plaetse der 10 stammen Israels te gaen woonen, uyt welcke alle een Raet des Conincks tot sijnen dienst in dese quartieren was opgericht.
margenoot23
Bov. vers 2. genoemt Esarhaddon.
margenoot24
And. steden der Samaritanen.
margenoot25
Euphrates.
margenoot26
Ofte, op [dien selven] tijdt. Chald. Cheheneth. Dit schijnt te wesen, de date des briefs, voor, ofte boven aen gestelt zijnde: gelijck hedensdaechs noch vele gewoon zijn te doen: Alsoo onder vers 10. ende vers 17. in des Conincks antwoort. ende c. 7.12. uyt welcke plaetsen afgenomen wort, dat Cheheneth geen naem en is van een seker volck, als sommige meynen.
margenoot27
Chald. de man, ofte de mensche. D. een yeder.
margenoot28
Chald. eygentlick, aen malkanderen naeyen, ofte, lappen.
margenoot29
Het Chaldeeusch woort beteyckent eygentlick mate, ende soo voort cijns, tribuyt, schattinge, ofte schot: dien een yeder nae de mate sijner goederen den Coninck moest geven. Neh. 5.4. Siet oock ond. vers 20. ende c. 7.24.
margenoot30
Impost, diemen van outs gewoon was op allerleyen koop-handel te stellen. And. hooftschattinge.
margenoot31
Op de havens, ende in het passeren der Heere wegen, rivieren, etc. Sommige maken van dese drie soorten maer twee, ende setten ’t aldus over: sy sullen den ouden schot ende tol niet geven.
margenoot32
So ghy (Coninck) haer voornemen niet belett. And Sy sal, te weten, Ierusalem.
margenoot33
Ofte, de schat-kamer.
margenoot34
Chald. het sout van ’tPalleys hebben gesouten, ofte, met het sout, etc. dat is, om dat wy in des Conincks palleys zijn opgevoedt, ende onse tractementen van daer hebben, ofte, met soldye besoldet worden, Alsoo worden Salaris, (dat van sout comt) item sold, maent souts ende meer andere manieren van spreken hedensdaechs gebruyckt, om dat het sout noodich is tot des menschen onderhout: gelijck het woort broot oock voor ’s menschen onderhout in’t gemeen genomen wort.
margenoot35
Chald. eygentlick, naecktheyt, blootheyt, ontblootinge. ’twelck sommige verstaen van de beroovinge sijner middelen, uyt het voorgaende vers.
margenoot36
Chald. der gedachtenissen.
margenoot37
D. bevinden.
margenoot38
Chald. gemaeckt. alsoo vers 19.
margenoot39
Chald. van de dagen der eeuwicheyt. Alsoo vers 19.
margenoot40
D. Sy sullen u alles, wat ghy aen dese zijde van Euphrates besitt, ontwenden ende afvallich maken.
margenoot41
D. Collegien, ofte medegesellen.
margenoot42
Chald. Schelam ende Chehet. Vergel. bov. vers 10. Andere, nemen beyds voor namen der plaetsen, daer Rehum ende Simsai woonden.
margenoot43
Chald. gestelt. ende alsoo dickwijls in’t volgende.
margenoot44
Als bov. vers 15.
margenoot45
De Ioden.
margenoot46
D. met gewapender hant.
margenoot47
Door desen verstaen eenige Darium den sone Hystaspis, die nae Cambyses heeft geregeert: Andere meynen, het zy Darius Nothus geweest, die geregeert heeft nae Artaxerxes Longimanus, ende voor Artaxerxes Mnemon. De aendachtige Leser sal van desen selfs konnen oordeelen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken