Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het v. Capittel.

Zerubbabel ende Iesua, door de Propheten Haggai ende Zacharja gesterckt zijnde, vangen weder aen den Tempel te bouwen, vers 1, 2. waer van de Conincklicke lant-voocht hen redenen af-eyscht, die sy geven, ende hy aenden Coninck Darium overschrijft, met begeerte, dat de Coninck nae de waerheyt van dien gelieve ondersoeck te laten doen, ende sijn goet behagen over te seynden, 3, etc.

1

Ga naar margenoota HAggai nu de Prophete, ende Zacharja de Ga naar margenoot1 sone van Iddo, Propheten, Ga naar margenoot2 propheteerden tot de Ioden, die in Iuda ende te Ierusalem waren: In den Ga naar margenoot3 name des Godts Israëls Ga naar margenoot4 [propheteerden sy] tot hen.

2

Doe maeckten sich op Ga naar margenoot5 Zerubba-

[Folio 217v]
[fol. 217v]

bel de sone Sealthiëls, ende Iesua de sone Iosadaks, ende begonnen te bouwen het Huys Godts, die te Ierusalem [woont]: ende met haer de Propheten Godts, die haer Ga naar margenoot6 ondersteunden.

3

Te dier tijt quam tot hen Thathnai, de Lant-voogt aen dese zijde der Riviere, ende Ga naar margenoot7 Sthar-Boznai, ende haer geselschap, ende seyden aldus tot hen; Wie heeft ulieden bevel gegeven dit huys te bouwen, ende desen muer te voltrecken?

4

Doe seyden wy Ga naar margenoot8 aldus tot hen: [ende] welcke de Ga naar margenoot9 namen waren der mannen, die dit gebouw bouwden.

5

Doch de Ga naar margenoot10 ooge haers Godts was over de Outsten der Ioden, dat syse niet beletteden, tot dat de sake aen Darium quam, ende sy alsdan daer over eenen brief weder brachten.

6

Afschrift des briefs, dien Thathnai de Lant-voogt aen dese zijde der Riviere, met Sthar-Boznai ende sijn geselschap, de Aphersechaiten, die aen dese zijde der riviere waren, aen den Coninck Darius sondt.

7

Sy sonden een verhael aen hem: ende daer in was aldus geschreven: Den Coninck Darius zy alle vrede.

8

Den Coninck zy bekent, dat wy getogen zijn nae ’t lantschap Iuda, ten huyse des grooten Godts, het welcke gebouwt wort met Ga naar margenoot11 groote steenen, ende het Ga naar margenoot12 hout wort geleyt in de wanden: Ende dat selve werck wort rasch gedaen, ende gaet voorspoedichlick door hare handen voort.

9

Doe hebben wy de selve Outsten gevraecht, [ende] aldus tot hen geseyt: Wie heeft ulieden bevel gegeven dit huys te bouwen, ende desen muer te voltrecken?

10

Wijders hebben wy hen oock hare namen afgevraecht, dat wijse u bekent maeckten: dat wy mochten overschrijven de namen der mannen, die hoofden onder hen zijn.

11

Ende sy hebben ons dusdanigen antwoort wedergegeven, seggende: Wy zijn knechten van den Godt des hemels ende der aerde, ende bouwen het Huys, dat vele jaren voor desen is gebouwt geweest; want een groot Ga naar margenoot13 Coninck Israëls hadd’ et gebouwt ende voltrocken.

12

Maer Ga naar margenootb na dat onse vaders den Godt des hemels hadden vertoornt, heeft hyse gegeven in de hant Nebucadnezars, des Conincks van Babel, des Chaldeers: de welcke dat huys heeft vernielt, ende het volck nae Babel wechgevoert.

13

Ga naar margenootc Doch in den eersten jare van Cores, Coninck van Babel, heeft de Coninc Cores bevel gegeven dit Huys Godts te bouwen.

14

Ia de vaten van Godes Huys, welcke van gout ende silver waren, die Nebucadnezar uyt den Tempel, die te Ierusalem was, hadde wechgenomen, ende de selve gebracht in den Tempel van Babel, die heeft de Coninck Cores uyt-gehaelt uyt den Tempel van Babel, ende sy zijn Ga naar margenootd gegeven aen eenen, wiens naem was Ga naar margenoot14 Sesbazar, dien Ga naar margenoot15 hy tot Lantvoogt hadde gestelt:

15

Ende hy seyde tot hem, Neemt dese vaten, gaetse afvoeren in den Tempel, die te Ierusalem is, ende laet het Huys Godts gebouwt worden op sijne plaetse.

16

Doe quam de selve Sesbazar: Ga naar margenoot16 hy leyde de fondamenten van het Huys Godts, Ga naar margenoot17 die te Ierusalem [woont]: ende daer is van doe af tot nu toe gebouwt, doch niet volbracht.

17

So het dan nu Ga naar margenoot18 den Coninck goet dunckt, laetter gesocht worden in den Ga naar margenoot19 Schat-huyse des Conincks aldaer, dat te Babel is, of het zy, dat een bevel van den Coninck Cores gegeven zy, om dit Huys Godts te Ierusalem te bouwen: ende Ga naar margenoot20 datmen des Conincks believen hier van tot ons sende.

margenoota
Hagg. 1.1. Zach 1.1.
margenoot1
D. Soons sone: want hy was een soon van Berechia, die een soon was van Iddo. Zach. 1.1.
margenoot2
In het tweede jaer des Conincks Darij. Siet Hagg. 1.1. Zach 1.1.
margenoot3
D. door bevel.
margenoot4
Bevelende hen het gebouw des Tempels te hervatten.
margenoot5
Die de gevangens uyt Babel hadden opgevoert. Siet bov. 2.2. ende 3.2. ende 4.2, 3.
margenoot6
De yverige door het woort des Heeren sterckende, ende de trage bestraffende. Siet Hagg. c. 1. ende 2. Zach. 1.16, etc.
margenoot7
Chald. Schethar-Boznai.
margenoot8
Als ond. vers 11, etc. verhaelt wort.
margenoot9
Dewijle sy dit mede gevraecht hadden: onder vers 10. andere nemen dese woorden aldus: [wijders seyden sy] welcke zijn de namen der mannen die dit gebouw bouwen?
margenoot10
D. Godt waeckte ende droech sorge voor hen.
margenoot11
Chald. steen der wentelinge, ofte, rollinge, D. die men niet konde dragen, maer met instrumenten moeste wentelen. Anders, marmersteen.
margenoot12
Sy willen seggen, dat het werck zy alreets soo verre gebracht, dat de balcken tot solderingen geleyt wierden.
margenoot13
Salomo.
margenootb
2.Chron. 36.16, 17, etc.
margenootc
2.Chro. 36.22. etc. Ezr. 1, etc.
margenootd
Ezr. 1.8.
margenoot14
Siet bov. c. 1. op vers 8.
margenoot15
Cores, ofte, Cyrus.
margenoot16
Chald. hy gaf.
margenoot17
Ofte, dat te Ierusalem is.
margenoot18
Chald. By den Coninck goet [is.] D. so het den Coninck goet vindt, oft, so het hem aengenaem is.
margenoot19
D. in des Conincks Cantzelye, daer alle gedenck-weerdige schriften henen geleyt ende bewaert wierden. Alsoo ond. cap. 6.1.
margenoot20
Ofte, dat de Coninck sijn believen hier van tot ons sende. Chald. dat hy des Conincks believen. (dat is, dat de Coninck sijn believen) hier van tot ons sende.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken