Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[Folio 225v]
[fol. 225v]

Het xij. Capittel.

Register van Priesteren ende Leviten, die met Zerubbabel uyt de gevanckenisse gekomen waren, vers 1, etc. Successie der hooge Priesteren van Iesua tot op Iaddua, 10. Register van de Overste Priesteren, die in plaetse der voorengenoemde gesuccedeert zijn, 12. Beschrijvinge van de Overste Leviten, 22. Verhael van de inwyinge der mueren van Ierusalem, 27. Verordeninge van Thresoriers over de goederen der Priesteren ende Leviten, 44.

1

DIt nu zijn de Ga naar margenoot1 Priesters ende de Leviten, die met Ga naar margenoot2 Zerubbabel den sone Sealthiëls, ende Ga naar margenoot3 Iesua, optogen: Seraja, Ieremja, Ezra,

2

Amarja, Ga naar margenoot4 Malluch, Hattus,

3

Sechanja, Rehum, Meremoth,

4

Iddo, Ginnethoi, Abja,

5

Mijamin, Maadja, Bilga,

6

Semaja, ende Iojarib, Iedaja,

7

Sallu, Amok, Hilkja, Iedaja: dat waren de hoofden der Priesteren, ende hare broederen, in de dagen van Iesua.

8

Ende de Leviten waren; Iesua, Binnui, Kadmiël, Serebja, Iuda, Matthanja: Ga naar margenoot5 hy, ende sijne broederen waren over de Ga naar margenoot6 danckseggingen.

9

Ende Bakbukja, ende Unni, hare broederen, waren Ga naar margenoot7 tegen hen over, in de wachten.

10

Iesua nu gewan Iojakim: ende Iojakim gewan Eljasib, ende Eljasib gewan Iojada:

11

Ende Iojada gewan Ionathan: ende Ionathan gewan Ga naar margenoot8 Iaddua.

12

Ende in de dagen Ga naar margenoot9 Iojakims, waren Priesters Ga naar margenoot10 hoofden der vaderen: Ga naar margenoot11 van Seraja, was Meraja; van Ieremja, Hananja:

13

Van Ezra, Mesullam; van Amarja, Iohanan:

14

Van Melichu, Ionathan; van Sebanja, Ioseph:

15

Van Harim, Adna; van Merajoth, Helkai:

16

Van Iddo, Zacharia: van Ginnethon, Mesullam:

17

Van Abja, Zichri: van Minjamin, van Moadja, Piltai:

18

Van Bilga, Sammua; van Semaja, Ionathan:

19

Ende van Iojarib, Matthenai; van Iedaja, Uzzi:

20

Van Sallai, Kallai; van Amok, Heber:

21

Van Hilkia, Hasabja; van Iedaja, Nethaneël:

22

[Van] de Leviten, werden in de dagen van Eljasib, Iojada, ende Iohanan, ende Iaddua, de hoofden der vaderen beschreven: mitsgaders de Priesteren, tot het Coninckrijke van Ga naar margenoot12 Darius den Persiaen.

23

De kinderen van Levi, de hoofden der vaderen, werden beschreven in’t boeck der Ga naar margenoota Chronijcken: tot de dagen Ga naar margenoot13 Iohanans des Ga naar margenoot14 soons Eljasibs toe.

24

De hoofden dan der Leviten waren, Hasabja, Serebja, ende Iesua de sone Kadmiëls, ende hare broederen tegen hen over, om te prijsen [ende] te dancken, nae ’t gebot Davids, des Ga naar margenoot15 mans Godts: Ga naar margenoot16 wacht tegen wacht.

25

Mathanja, ende Bakbukja, Obadja, Mesullam, Talmon, [ende] Akkub, waren Poortiers, de wacht waernemende, by de Ga naar margenoot17 Schat-kamers der Poorten.

26

Dese waren in de dagen Iojakims, des soons Iesua, des soons Iozadaks: Ende in de dagen Nehemia des Lant-voochts, ende des Priesters Ezra, des Schriftgeleerden.

27

Inde Ga naar margenoot18 inwijinge nu van Ierusalems muer, sochten sy de Leviten uyt alle hare Ga naar margenoot19 plaetsen, dat syse te Ierusalem brachten: om de inwijinge te doen met vreuchde, ende met danckseggingen, ende met gesang, cymbalen, luyten, ende met harpen.

28

Also werden de kinderen der Sangers versamelt, so uyt het vlacke velt rontom Ierusalem, als uyt de Ga naar margenoot20 dorpen van Ga naar margenoot21 Netophati:

29

Ende uyt den Ga naar margenoot22 huyse van Gilgal, ende uyt de velden van Ga naar margenoot23 Geba, ende Ga naar margenoot24 Azmaveth: want de Sangers hadden hen dorpen Ga naar margenoot25 gebouwt, rontom Ierusalem.

30

Ende de Priesters ende de Leviten Ga naar margenoot26 reynichden haerselven: daerna reynichden sy het volck, ende de poorten, ende den muer.

31

Doe deed’ ick de Vorsten van Iuda opgaen op den muer: Ende ick stelde twee groote danck-chooren, ende omgangen, Ga naar margenoot27 [eenen] ter rechter-hant op den muer, nae de Ga naar margenoot28 Mist-poorte toe.

32

Ende achter hen ginck Hosaja, ende de helft der Vorsten van Iuda,

33

Ende Azarja, Ezra, ende Mesullam,

34

Iuda, ende Benjamin, ende Semanja, ende Ieremja;

35

Ende van de Priesters kinderen met trompetten: Zacharja de sone Ionathans, des soons Semaja, des soons Matthanja, des soons Michaja, des soons Zacchurs, des soons Asaphs:

36

Ende sijne broeders, Semaja, ende Azareël, Milalai, Gilalai, Maai, Nethaneël, ende Iuda, Hanani, met musijck instrumenten Ga naar margenoot29 Davids, des Ga naar margenoot30 man Godts: ende Ezra de Schriftgeleerde [ginck] voor haer aengesicht henen.

37

Voorts nae de Fonteyn-poorte, ende tegen hen over, gingen sy op by de trappen van Davids stadt, door den opganck des muers: boven Davids huys, tot aen de water-poorte, tegen ’t Oosten.

38

De tweede danck-choor nu, die ginck Ga naar margenoot31 tegen over, ende ick achter dien, met de helft des volcks, op den muer, van boven den Back-ovens-toren, tot aen den breeden muer:

39

Ende van boven de poorte Ephraims, ende Ga naar margenoot32 boven de oude Poorte, ende boven de Visch-poorte, ende den toren Hananeël, ende den toren Mea, tot aen de Schaeps-poorte, ende sy Ga naar margenoot33 bleven staen in de Gevangen-poorte.

40

Daerna stonden de beyde danckchooren in Godes huys: oock ick, ende de helft der Overheden met my.

41

Ende de Priesters, Eljakim, Maaseja, Minjamin, Michaja, Elioënai, Zacharja, Hananja, met trompetten.

42

Voorts Maaseja, ende Semaja, ende Eleazar, ende Uzzi, ende Iohanan, ende Malchia, ende Elam, ende Ezer: oock lieten sich de Sangers hooren, met Izrahia den opsiender.

43

Ende sy offerden des selven daechs groote slacht-offeren, ende waren vrolick;

[Folio 226r]
[fol. 226r]

want Godt hadse vrolick gemaeckt met groote vrolickheyt, ende oock waren de wijven ende de kinderen vrolick: so dat de vrolickheyt van Ierusalem, tot van verre gehoort wert.

44

Oock werden ten selven dage mannen gestelt over de Ga naar margenoot34 kameren, tot de schatten, tot de hef-offeren, tot de eerstelingen, ende tot de tienden, om daer in uyt de ackeren Ga naar margenoot35 der steden te versamelen de deelen Ga naar margenoot36 der Wet, voor de Priesteren ende voor de Leviten: want Iuda Ga naar margenoot37 was vrolick over de Priesteren, ende over de Leviten, die daer Ga naar margenoot38 stonden,

45

Ende Ga naar margenoot39 namen de wacht hares Godts waer, ende de wacht der Ga naar margenoot40 reyniginge, Ga naar margenoot41 oock de Sangers, ende de Poortiers: nae den Ga naar margenootb gebode Davids, [ende] sijns soons Salomo.

46

Want in de dagen Davids, ende Ga naar margenoot42 Asaphs, van outs, warender Ga naar margenoot43 hoofden der Sangers, ende des lofgesancks, ende der danckseggingen tot Godt.

47

Daerom gaf gantsch Israël, in de dagen Zerubbabels, ende in de dagen van Nehemia, de Ga naar margenoot44 deelen der Sangers, ende der Poortiers, Ga naar margenoot45 elcx dagelicks op sijnen dach: Ende Ga naar margenoot46 sy Ga naar margenoot47 heylichden voor de Leviten, ende de Leviten Ga naar margenoot48 heylichden voor de kinderen Aarons.

margenoot1
Verstaet de voorneemste ende overste der Priesteren ende Leviten: als uyt versen 7, 22, 23, 24. wort afgenomen.
margenoot2
Siet Ezr. 2. op vers 2.
margenoot3
Die Hooge-priester was.
margenoot4
Dese, ende eenige andere worden anders genoemt, onder van vers 14, tot vers 21, nae de wijse der Hebreen.
margenoot5
N. Matthanja. Siet bov. 11.17.
margenoot6
Dat is, Sy waren Sang-meesters, in’t singen der danck ende lof-psalmen: als boven 11.17.
margenoot7
D. By ende ontrent de Sangers tegenwoordich, om haren dienst waer te nemen, siet boven 11. op vers 22. ende van de beurten der Sangers Davids ordinantie, 1.Chron. 25.9, etc. doch nu ter tijt waren sy minder in getale. siet Ezr. 2. op 39.
margenoot8
Desen houdt men geweest te zijn, den hoogen-priester Iaddus, van welcken Iosephus schrijft, dat hy Alexander den grooten, komende om Ierusalem vyantlick aen te tasten, in des hoogepriesters habijt buyten de stadt te gemoete zy gegaen, ende sijn gemoet versacht hebbe. waer uyt eenige afnemen, dat Nehemia, tot het eynde der Persische Monarchie geleeft hebbe, ende over sulcks dit register van de successie der Hoogepriesteren tot dien tijt hebbe konnen beschrijven, zijnde noch geen tsestich jaer verloopen inden tijt van Artaxerxes Memor (onder welcken eenige meenen dat Nehemia gedient hebbe) tot het eynde der Persische, ende ’t begin der Griecksche Monarchie. Andere meenen, dat Nehemia (die nae haer gevoelen geleeft hebbe onder Artaxerxes Longimanus) doot zijnde, dit Register van eenen anderen man Godts, door ingeven des heyligen Geests, hier ingevoecht zy, om de Successie der hooge-priesteren in Godts kercke te bewaren.
margenoot9
Die Hooge-priester was na sijnen vader Iesua, vers 10.
margenoot10
D. de voorneemste onder de Priesteren: als op vers 1. is aengewesen.
margenoot11
D. van Seraja was geboren ofte afkomstich, Meraja, succederende in sijne plaetse: daerom andere dit oversetten, voor Seraja, dat is, in sijne plaetse, ende soo in’t volg.
margenoot12
Des laetsten Conincks der Persen, genaemt Codomannus, dien Alexander de Groote overwon: waer mede de Persische Monarchie een eynde hadde, in’t jaer van de Scheppinge ontrent 3642. voor Christi mensch-werdinge, 329. nae de rekeninge van sommige tijt-rekenaers.
margenoota
1.Chron. 9.10, etc.
margenoot13
Bov. vers 11. genoemt Ionathan, de vader van Iaddua.
margenoot14
D. soons soons.
margenoot15
Siet Iud. 13. op vers 6.
margenoot16
D. sy deden haren dienst by beurten, d’een om den anderen, nae Davids ordinantie. Siet 1.Chron. 25. alsoo bov. vers 8.
margenoot17
Siet ond. vers 43. ende c. 13.5. Item 1.Chro. 26. op vers 17. Hebr. Asuppim.
margenoot18
Dewelcke geschiedde door gebeden, danck-seggingen, offerhanden, ende uyterlicke teeckenen van geestelicke vreuchde voor den Heere, als volgt. Vergel. Exo. 40. Num. 7. Deut. 20. op vers 5. ende 1.Reg. 8.63. Ezr. 6.17, etc. Ioh. 10.22.
margenoot19
Daer henen sy neffens andere weder getogen waren na de groote vergaderinge, waer van boven cap. 9. ende 10.
margenoot20
Ofte, hoeven. alsoo vers 29.
margenoot21
Ofte, der Netophatiten.
margenoot22
Ofte, plaetse. Hebr. Beth-gilgal. van Gilgal, siet Deuter. 11.30. Ios. 5.9.
margenoot23
Siet Ios. 21.17.
margenoot24
Bov. cap. 7.28. is vermelt Beth-Azmaveth.
margenoot25
Om dat alles door de Babylonische oorlogen seer verwoest was, ende op datse by der hant mochten zijn hares dienstes halven. Siet bov. 11. op vers 20. ende 30.
margenoot26
Vergelijckt Gen. 35. op vers 2. Exod. 19.10, 15. Num. 19.2. Chron. 29.5, 15, 16, etc. ende Ezr. 6.20, 21.
margenoot27
Van den anderen hoop der danckseggenden, siet. vers 38.
margenoot28
Vergel. dese beschrijvinge des muers met bov. 2.13, 14, 15. ende cap. 3. ende siet de aent. aldaer.
margenoot29
Die van David gevonden, ofte geordineert ende overgelevert waren.
margenoot30
Dat is, des Propheets, als boven vers 24.
margenoot31
Aen de andere zijde van de stadt, op dat beyde hoopen eyndelick malkanderen mochten ontmoeten, ende t’samen nae den Tempel gaen. Siet vers 40.
margenoot32
And. Nae, ende soo in ’t volgende.
margenoot33
Hebr. stonden in, ofte, by de poorte der bewaringe. Dat is, gevanckenisse. Als Ierem. 32.2.
margenoot34
Vergel. ond. 13.5, 12, 13. ende bov. 10.37, 38.
margenoot35
D. die rontom de steden lagen.
margenoot36
D. die inde wet verordineert waren voor, etc. Tot welcker opbrenginge sy daer van nieuws verbonden hadden, bov. cap. 10.35, etc.
margenoot37
Hebr. [daer was] blijtschap, ofte, vrolickheyt van Iuda: ofte, de vrolickheyt van Iuda [was] over, etc.
margenoot38
D. haren dienst vlijtichlick ende getrouwelick waernamen, ende daer in alsoo souden voortgaen, daerse te vooren in ’t lant verstroyt waren door gebreck van onderhout, datmen nu gewillichlick ende met vreuchde op-brachte. Vergel. ond. 13.10.
margenoot39
Besorgende, dat de Godes-dienst in alles wel verricht mochte worden. siet Levit. 8. op vers 35.
margenoot40
Als bov. vers 30.
margenoot41
Verstaet, dat die hare beurten vlijtichlick waernamen. And. Ende de sangers ende de portiers wachteden, etc.
margenootb
1.Chron. 25.
margenoot42
Hier onder mede begrepen, Heman ende Ieduthun. 1.Chro. 25.1, etc.
margenoot43
D. Sang-meesters, voor-sangers ende opsienders, van de voorneemste, die daer op letteden, dat de dienst ende alle beurten der Sangers wel wierden waer-genomen, etc. Siet boven vers 42. ende 11.17. ende 1.Chron. 25.2, 3, 6.
margenoot44
Als bov. vers 44.
margenoot45
Hebr. het woort, ofte, de sake, eens daechs op sijnen dach.
margenoot46
T.w. het volck, ofte, gantsch Israel.
margenoot47
Dat is, sy sonderden af, ende gaven den Leviten de tienden, etc. die daer toe geheylicht waren, ende waer door de gantsche reste, die sy behielden, voor haer particulier gebruyck geheyligt wert. siet Num. 18.21, 26.
margenoot48
D. sy sonderden af, ende gaven den hooge-Priesteren tienden, vande tienden die sy hadden ontfangen, nae de wet Godes. Num. 18.26, etc. Siet oock aldaer vers 8.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken