Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het viij. Capittel.

De Coninck geeft Esther Hamans huys, vers 1, etc. Mordechai komt voor den Coninck, die geeft hem den rinck dien hy te vooren Haman gegeven hadde, 2. De Coninginne Esther bidt wederom den Coninck, dat de boose aenslagen Hamans tegen de Ioden noch voorder mochten te niete gedaen worden, 3. Sy vindt genade by den Coninck, 4. Ende sy draegt hem hare bede noch wijder voor, 5. De Coninck consenteert haer alles wat sy begeert, 7. Ende sulcks wort aen de Lant-voochden in alle Provincien geschreven, 9. Het wort in des Conincks name, ende met de posten over al gesonden, 10. Somma des placcaets, 11. Mordechais heerlickheyt ende cieraet, 15. By de Ioden is groote vreucht, ende vele volckeren vervoegen haer tot de Ioden, 17.

1

Ga naar margenoot1 TE dien selven dage gaf de Coninck Ahasveros aen de Coninginne Esther Ga naar margenoot2 het huys Hamans, des vyants der Ioden: ende Mordechai Ga naar margenoot3 quam voor het aengesichte des Conincks, want Esther Ga naar margenoot4 hadde te kennen gegeven Ga naar margenoot5 wat hy haer was.

2

Ende de Coninck tooch sijnen rinck af, Ga naar margenoot6 dien hy van Haman genomen hadde, ende Ga naar margenoot7 gaf hem aen Mordechai: ende Esther stelde Mordechai over het huys Hamans.

3

Ende Esther Ga naar margenoot8 sprack voorder voor het aengesichte des Conincks, ende sy viel Ga naar margenoot9 voor sijne voeten: ende sy weende ende sy smeeckte hem, dat hy Ga naar margenoot10 de boosheyt Hamans des Agagiters, ende sijne gedachte, die hy tegen de Ioden gedacht hadde, soude wech-nemen.

4

De Coninck nu Ga naar margenoot11 reyckte den gouden scepter Esther toe: doe rees Esther op, ende sy stont voor het aengesichte des Conincks.

5

Ende sy seyde, Indien het den Coninck goet dunckt, ende indien ick genade voor sijn aengesichte gevonden hebbe, ende Ga naar margenoot12 dese sake Ga naar margenoot13 voor den Coninck recht is, ende ick in sijne oogen Ga naar margenoot14 aengenaem ben: Ga naar margenoot15 datter geschreven worde, dat de brieven Ga naar margenoot16 ende de gedachte Hamans, des soons Hamedatha, des Agagiters, weder-roepen worden, welcke hy geschreven heeft, om de Ioden om te brengen, die in alle de lantschappen des Conincks zijn.

6

Want Ga naar margenoot17 hoe sal ick vermogen, dat ick aensie het quaet dat mijn volck Ga naar margenoot18 treffen sal? ende hoe sal ick vermogen, dat ick aensie het verderf van mijn geslachte?

7

Doe seyde de Coninck Ahasveros tot de Coninginne Esther, ende tot Mordechai den Iode: Siet Ga naar margenoot19 het huys Hamans hebbe ick Esther gegeven, ende hem heeft men aen Ga naar margenoot20 de galge gehangen, om dat hy sijne hant aen de Ioden Ga naar margenoot21 geslagen hadde.

8

Ga naar margenoot22 Schrijft dan ghylieden voor de Ioden, so als het goet is in uwe oogen, Ga naar margenoot23 in des Conincks name, ende versegelt het Ga naar margenoot24 met des Conincks rinck: Ga naar margenoot25 want het schrift dat in des Conincks name geschreven, ende met des Conincks rinck versegelt is, Ga naar margenoot26 en is niet te weder-roepen.

9

Doe werden des Conincks Schryvers geroepen, ter selver tijt, in de derde maent (sy is Ga naar margenoot27 de maent Sivan) op den drie-en-twintichsten der selver, ende daer wert geschreven nae alles dat Mordechai geboodt, aen de Ioden, ende aen de Ga naar margenoot28 Stadt-houders, ende Lant-voochden, ende Overste der lantschappen, die Ga naar margenoot29 van India af tot aen Mooren-lant [strecken], hondert ende seven-en-twintich lantschappen, Ga naar margenoot30 een yeder lantschap nae sijne schrift, Ga naar margenoot31 ende yeder volck nae sijne sprake: oock aen de Ioden nae hare schrift, ende nae hare sprake.

10

Ende men schreef in des Conincks Ahasveros name, ende men versegeld’et met des Conincks rinck: ende men sondt de brieven door de hant der Ga naar margenoot32 loopers te peerde, rydende Ga naar margenoot33 op snelle kemelen, Ga naar margenoot34 op muylen van merryen geteelt.

11

Dat de Coninck den Ioden Ga naar margenoot35 toeliet, die Ga naar margenoot36 in elcke stadt waren, haer te vergaderen, ende Ga naar margenoot37 voor haer leven te staen, om te verdelgen, om te dooden, ende om om te brengen alle macht des volcks, ende des lantschaps, die haer Ga naar margenoot38 benauwen souden, de kleyne kinderen ende de wyven: ende Ga naar margenoot39 haren buyt te rooven,

12

Ga naar margenoot40 Op eenen dach in alle de lantschappen des Conincks Ahasveros: op den dertienden der twaelfder maent, dese is Ga naar margenoot41 de maent Adar.

13

Ga naar margenoot42 Den inhoudt dies schrifts was, dat eene wet soude gegeven worden in alle lantschappen, openbaer aen alle volcken: ende dat de Ioden Ga naar margenoot43 gereedt souden zijn tegen dien dach, om sich te wreken aen hare vyanden.

14

Ga naar margenoot44 De loopers die op snelle kemelen reden, [ende] op muylen, togen snellick uyt, aengedreven zijnde door het woort des Conincks: Dese wet nu Ga naar margenoot45 wert gegeven op de Burcht Susan.

15

Ende Mordechai ginck uyt van voor het aengesichte des Conincks in een hemels-blaeuw ende wit Conincklick kleet, ende met Ga naar margenoot46 eene groote gouden kroone, ende met een opper-kleet van fijn linnen, ende purper: ende Ga naar margenoot47 de Stadt Susan juychte, ende was vrolick.

16

By de Ioden was Ga naar margenoot48 licht, ende blijtschap ende vreuchde, ende eere:

17

Oock Ga naar margenoot49 in alle ende een yeder lantschap, ende in alle ende een yeder Stadt, ter plaetse daer des Conincks woort, ende sijne wet aenquam, daer was by de Ioden blijtschap ende vreuchde, maeltyden ende Ga naar margenoot50 vrolicke dagen: ende vele Ga naar margenoot51 uyt de volckeren des lants Ga naar margenoot52 wierden Ioden, want Ga naar margenoot53 de vreese der Ioden was op haer gevallen.

margenoot1
T.w. doe Haman gehangen was.
margenoot2
T.w. met sijn toebehooren.
margenoot3
D. hy wiert aengenomen in ’t getal der Vorsten die dagelicks by den Coninck quamen, ende sijn aengesichte mochten aenschouwen. Siet bov. 1.14.
margenoot4
Te weten, den Coninck.
margenoot5
D. hoe nae dat sy malkanderen bestonden. Siet cap. 2.7.
margenoot6
Siet boven 3.10. ende de aenteeck. op Gen. 41.42.
margenoot7
Indachtich zijnde wat getrouwicheyt dat Mordechai aen hem bewesen hadde. Siet bov. 6.2.
margenoot8
T.w. doe nu Haman gehangen was. Siet bov. 7.9.
margenoot9
Hebr. voor het aengesichte sijner voeten.
margenoot10
D. het placcaet van het uyroeyen der Ioden, ’t welck uyt raet ende boos ingeven van Haman, gepubliceert was.
margenoot11
Daer mede te kennen gevende sijne genade ende gunste tot haer. Siet bov. 4.11. ende 5.2. ’t schijnt dat de Coninck te gelijcke Esther te kennen gaf, datse soude opstaen, ende seggen wat haer begeerte was.
margenoot12
Ofte, dit woort.
margenoot13
Hebr. voor het aengesichte des Conincks.
margenoot14
Hebr. goet.
margenoot15
T.w. aen de Vorsten, ende Overste.
margenoot16
Dat is, het boos voornemen Hamans. Siet vers 3.
margenoot17
Hebr. Hoe sal ick kunnen ende sien in het quaet, ende alsoo stracx weder, als of sy seyde, Ick en sal’t van hertseer niet kunnen sien.
margenoot18
Hebr. vinden.
margenoot19
Siet bov. vers 1, ende vers 2.
margenoot20
T.w. aen die galge die hy hadde doen oprichten, om Mordechai daer aen te hangen.
margenoot21
D. meynde te leggen: De wille wort genomen voor de daet.
margenoot22
T.w. aen de Overste ende aen de Vorsten der lantschappen.
margenoot23
D. In mijnen name.
margenoot24
D. met mijnen rinck.
margenoot25
And. Maer.
margenoot26
Vergel. Dan. 6.8, 12, 15.
margenoot27
Dese maent komt over een ten deele met onsen Mey, ten deele met Iunio.
margenoot28
Als bov. 3.12.
margenoot29
Siet bov. 1. vers 1.
margenoot30
Hebr. lantschap ende lantschap.
margenoot31
Hebr. ende volck ende volck.
margenoot32
Hebr. der loopers op peerden.
margenoot33
Ofte, op Dromedarisen, een specie van seer snelle Cameelen. Siet 1.Reg. 4.28.
margenoot34
And. [namelick] de Conincklicke postboden die van postboden geboren waren. het schijnt dat het post-ampt van de ouders op de kinderen erfde.
margenoot35
Hebr. gaf, D. toeliet, als Psal. 16.10.
margenoot36
Hebr. In alle stadt ende stadt, alsoo oock vers 17.
margenoot37
D. haer leven te verdedigen, ende voor haer leven te strijden, als Psal. 94.16.
margenoot38
Of, vyantlick aenvallen souden.
margenoot39
D. hare goederen, welcke den Ioden tot buyt gegeven wierden. Siet bov. 3.13.
margenoot40
T.w. op den selven dach, op welcken Haman hadde voorgenomen de Ioden uyt te roeyen. Siet bov. 3.13.
margenoot41
Siet bov. 3.7.
margenoot42
Of, Copye.
margenoot43
Of, toegerust, ende veerdich zijn souden.
margenoot44
Te weten, de Conincklicke post-boden, Siet vers 10.
margenoot45
Dat is, aen-geslagen, ofte gepubliceert.
margenoot46
Gelijck de groote Heeren by de Persen gewoon waren te dragen.
margenoot47
Verstaet hier principalick de Ioden die te Susan waren: doch oock wel verscheydene onder de Persen ende Meden, die geen wel-gevallen en hadden aen die grouwelicke bloetstortinge die Haman voor hadde.
margenoot48
Gelijck het licht der sonne de oogen der menschen verklaert, ende haer herte verlicht, verheucht, ende verblijt: Alsoo verlichtte, ende verheuchde dat Placcaet des Conincks de herten der Ioden. Siet Iob 18. op versen 5, 6. ende Psal. 27. op vers 1.
margenoot49
Hebr. In alle lantschap, ende lantschap, ende in alle stadt ende stadt.
margenoot50
Hebr. goede.
margenoot51
D. uyt het gemeene volck.
margenoot52
Dat is, sy namen de Ioodsche Religie aen, haer latende besnijden, ende sy vervoechden haer by de Ioden, wordende alsoo Ioden-genooten.
margenoot53
D. sy waren voor de Ioden bevreest.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken