Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

Iob voortgaende in sijne klachten, beschrijft sijnen elendigen staet, niet alleen van de moeyelicke kortheyt deses levens in't gemeyn, vers 1, etc. maer oock van sijn verdriet, 3. sware sieckte, 5. ende korten voorspoet in't bysonder, 6. Hy keert sich tot Godt, hem biddende om sijnen segen voor den tijt sijnes overigen levens, die kort soude zijn, 7. over sulcks klaegt hy van het gewelt sijner straffe, 11. Daer hy doch soo swack, onweerdich, ende nietich was, 17. hy bidt om de vergevinge sijner sonden, 20.

1

HEeft niet de mensche eenen Ga naar margenoot1 strijt op der aerden? ende zijn Ga naar margenoot2 sijne dagen niet als de dagen des dach-looners?

2

Gelijck Ga naar margenoot3 de dienst-knecht Ga naar margenoot4 hijgt nae de Ga naar margenoot5 schaduwe: ende gelijck de dach-looner verwacht sijnen Ga naar margenoot6 werck-loon:

3

Alsoo zijn my Ga naar margenoot7 maenden der Ga naar margenoot8 ydelheyt ten erve Ga naar margenoot9 geworden, ende nachten der moeyte Ga naar margenoot10 zijn my voorbereydet.

4

Als ick te slapen ligge, dan segge ick, Wanneer sal ick opstaen, ende Ga naar margenoot11 hy den avont afgemeten hebben? ende ick Ga naar margenoot12 worde sat Ga naar margenoot13 van woelingen, tot aen den Ga naar margenoot14 schemer-tijt.

5

Mijn vleesch is met het Ga naar margenoot15 gewormte, ende met het Ga naar margenoot16 gruys Ga naar margenoot17 des stofs bekleedt: mijne huyt is Ga naar margenoot18 gekloven, ende Ga naar margenoot19 verachtelick geworden.

6

Ga naar margenoot20 Mijne dagen zijn Ga naar margenoot21 lichter geweest dan een wevers spoele, ende zijn vergaen Ga naar margenoot22 sonder verwachtinge.

7

Ga naar margenoot23 Gedenckt dat mijn leven Ga naar margenoota een Ga naar margenoot24 wint is: mijne ooge en sal niet wederkomen Ga naar margenoot25 het goede te sien.

8

De ooge des genen, die Ga naar margenoot26 my [nu] siet, en sal my Ga naar margenoot27 niet sien: Ga naar margenoot28 uwe oogen sullen op my zijn, maer ick en sal Ga naar margenoot29 niet [meer] zijn.

9

Een wolcke vergaet, ende vaert henen: alsoo die in het Ga naar margenoot30 graf daelt, en sal niet Ga naar margenoot31 [weder] op komen.

10

Hy en sal niet meer wederkeeren tot sijn huys: ende Ga naar margenoot32 sijne plaetse en sal hem niet meer kennen.

11

Ga naar margenoot33 So en sal ick oock mijnen mont niet wederhouden, ick sal spreken in benauwtheyt mijnes geestes: ick sal klagen Ga naar margenoot34 in bitterheyt mijner ziele:

12

Ben ick dan een zee, ofte Ga naar margenoot35 walvisch; dat ghy om my Ga naar margenoot36 wachte sett?

13

Ga naar margenoot37 Wanneer ick segge, Mijn bedstede sal my vertroosten: mijn leger sal van mijne klachte [wat] wechnemen:

14

Dan ontset ghy my met Ga naar margenoot38 droomen: ende door gesichten verschrickt ghy my:

15

So dat mijne ziele de Ga naar margenoot39 verworginge kiest: de doot meer Ga naar margenoot40 dan mijne beenderen.

16

Ick Ga naar margenoot41 versmadese, ick en sal doch inder eeuwicheyt niet leven: houdt op Ga naar margenoot42 van my, want Ga naar margenootb mijne dagen zijn Ga naar margenoot43 ydelheyt.

17

Ga naar margenootc Wat is de mensche, Ga naar margenoot44 dat ghy hem groot acht? ende dat ghy u herte op hem sett?

18

Ende dat ghy hem Ga naar margenoot45 besoeckt in elcken Ga naar margenoot46 morgen-stont? dat ghy hem Ga naar margenoot47 in elcken oogen-blick Ga naar margenoot48 beproeft?

19

Hoe lange Ga naar margenoot49 en keert ghy u niet af van my? [ende] en laet niet van my af, tot dat ick Ga naar margenoot50 mijn speecksel inswelge?

20

Hebbe ick Ga naar margenoot51 gesondicht, wat sal ick Ga naar margenoot52 u doen, ô menschen Ga naar margenoot53 Hoeder? waerom hebt ghy my u tot een Ga naar margenoot54 tegenloop gestelt? dat ick my selven Ga naar margenoot55 tot een last zy?

21

Ga naar margenoot56 Ende waerom en vergeeft ghy niet mijne overtredinge, ende en doet mijne ongerechticheyt niet Ga naar margenoot57 wech? want nu sal ick in't stof liggen: ende Ga naar margenoot58 ghy sult my Ga naar margenoot59 vroech soecken, maer ick Ga naar margenoot60 en sal niet zijn.

margenoot1
Het Hebreeusch woort hier overgeset wort seer dickwils gebruyckt voor eenen strijt ofte kamp, ofte heyr, die ofte werelts is Num. 1.3, etc. ofte kerkelick, als Num. 4.3, etc. ofte, geestelick, 2.Cor. 10.4. 1.Timoth. 1. vers 18. And. gesetten tijt.
margenoot2
Verstaet den tijt sijns levens, dewelcke hier by de dagen eenes dach-looners vergeleken wort, om dat hy seker, ende gestelt is, kort, vol arbeyts, ende moeyte, nochtans achtervolcht van eenige ruste: want een dachlooner des daechs gewrocht hebbende, rust des nachts. Hier uyt wil Iob besluyten, naedien de conditie van des menschen leven soodanich is: dat hy niet en behoorde soo grouwelick geplaecht te wesen, maer wel eenige ruste te hebben, voornemelick, als hy den Heere sijnen Godt recht gevreest, ende gedient hadde.
margenoot3
Te weten, die vermoeyt is door den arbeyt des daechs.
margenoot4
Ofte, haeckt, dat is, eernstelick begeert, ende verlangt. Alsoo, ond. 36.20.
margenoot5
Verstaet den onderganck der sonne, ende de ruste des nachts. Vergel. Psal. 102.12. ende 109.23.
margenoot6
Hebr. sijn werck, dat is, den loon sijns wercks. Vergel. Lev. 19.13. Ier. 22.13.
margenoot7
Hebr. Ick ben gemaeckt te erven voor my maenden der ydelheyt. Hier uyt blijckt, dat Iob eenige maenden in dit verdriet geweest is. Vergel. onder 29.2.
margenoot8
Dat is, die seer ydel, moeyelick, ende verdrietich zijn geweest. Vergel. onder vers 16. ende cap. 15.31.
margenoot9
Hy wil seggen, dat sijnen arbeyt, ende lijden swaerder is, dan des knechts, ende des dach-looners: want dese met het eynde des wercx, ende met den nacht, ruste krijgen: daer hem de qualen selfs oock in de nachten by bleven.
margenoot10
Hebr. hebben my voor bereydet. siet bov. 4. op vers 19.
margenoot11
T.w. Godt. ofte aldus: wanneer sal den avont afgemeten zijn? D. wanneer sal hy ge-eyndicht worden. Door den avont is hier te verstaen de nacht, die alsoo wort genoemt, om dat hy van den avont begint, Gen. 1.5.
margenoot12
Sat van eenich quaet te zijn, is daer van overlast te zijn, datmen des niet meer en vermach. Siet ond. 10.15. ende 14.1. ende Psal. 88.4. ende 123.3, 4. Prov. 1.31. ende 28.19. Thren. 3.15. Habac. 2.16.
margenoot13
D. van my om, ende om te keeren in het bedde.
margenoot14
T.w. des morgen-stonts: dat is, alst des morgens vroech tusschen den donckeren, ende klaren is. Alsoo kan het Hebr. woort oock genomen worden 1.Sam. 30.17. ende Psal. 119. vers 147. Van de avont-schemeringe, siet 2.Reg. 7.5. ende de aenteeck.
margenoot15
T.w. door de sweeren, die aen mijn lichaem zijn, uyt welcker etter, ende bloet, wormen voortkomen.
margenoot16
Verst. de roven, die van sijn gesweer afgeschrapt wierden. Andere verstaen aerd-kluyten, die aen sijn lijf hingen, om dat hy op der aerde sat, ofte lach.
margenoot17
D. (als eenige verstaen) des lichaems: soo wort het genoemt Eccl. 12.7. om dat het oorspronckelick uyt het stof der aerde genomen is, Gen. 2.7.
margenoot18
T.w. door de sweeren, die de huyt des lichaems scheuren, ende openen.
margenoot19
And. gesmolten: dat is, vloeyende van etter, ende vuyle vochticheyt.
margenoot20
T.w. mijnes levens.
margenoot21
D. sneller: alsoo wort licht voor snel genomen, ond. 9.25. Iesa. 5.26. ende 18.2. Ier. 2.23.
margenoot22
Hebr. met niet hope, ofte, met het eynde der hope. D. Dat de hope van die wederom te krijgen ophoudt, ende een eynde neemt.
margenoot23
Iob keert sijne aensprake tot Godt, van den welcken hy begeert, dewijle ons leven in hem selven seer kort, ende elendich is, dat hy hem ten minsten voor den tijt, die hem hier noch overich was, wilde sijnen tijdelicken segen vergunnen, als dewelcke maer hier genooten en konde werden.
margenoota
Iob 8.9. ende 14.1, 2, 3. ende 16.22. Psal. 90.5, 6, 9. ende 102.12. ende 103.15. ende 144.4. Iesa. 40.6. Iac. 4.14. 1.Petr. 1.24.
margenoot24
D. seer nietich, ongestadich, ende haest vergaende. Siet bov. 6. op vers 26.
margenoot25
T.w. deses verganckelicken levens. Het goede te sien, is het selve te genieten, ofte te krijgen. Alsoo ond. 9.25. Psal. 128.5. Eccles. 5.17. In den selven sin wortmen geseyt de ruste te sien, Gen. 49.15. het licht te sien, ond. 33.28. het leven te sien, Ioan. 3.36. goede dagen te sien, 1.Pet. 3.10, etc.
margenoot26
T.w. hier op der aerde. And. de ooge des gesichts; dat is, die een scherp gesichte heeft.
margenoot27
T.w. als ick van hier door de doot sal gescheyden zijn.
margenoot28
T.w. om my wel te doen, maer even-wel en sal ick hier beneden op der aerden niet zijn, om uwe goederen soo lichamelick, als geestelick te genieten. Hier toe waren de Heylige belust, eensdeels, om Godt alhier noch te dienen, ende sijnen Name groot te maken, anderdeels, om sich door het gebruyck der tijdelicker weldaden van de liefde Godts, ende de eeuwige goederen te versekeren. Siet Psal. 6.6. ende 88.11, 12, 13. ende 122.1, 2. ende 128.5.
margenoot29
T.w. in dit leven. siet bov. 3. op vers 16.
margenoot30
Siet de beteeck. van het Hebreeusch woord scheol, Genes. 37.35. ende in de aenteeck. daer op.
margenoot31
T.w. in dese verganckelicke werelt: want dat Iob de opstandinge uyt den dooden vastelick gelooft heeft, blijckt ond. 19.25, 26, 27.
margenoot32
D. sijne vrienden, mede-burgers, ende bekende, die in sijn huys, stadt, ende lant woonachtich zijn. Aldus wort de plaetse genomen voor de gene die daer in zijn. Alsoo ond. 8.18. ende 20.9. Psal. 37.10. Desgelijcks worden de paden, ende wegen genomen, voor de gene, die daer op wandelen, ende reysen, bov. 6.19.
margenoot33
De sin is, nadien het leven des menschen in het gemeene vol ydelheyt, ende catijvicheyt is, ende ick my in het bysonder, noch daer en boven in dese extraordinare droefheyt bevinde, zijnde berooft van alle tijdelick welvaren ende vertroostinge, so moet ick ten minsten mijn treurich gemoet door den mont ontledigen.
margenoot34
D. in seer groote droeffenisse des herten. siet 2.Reg. 4. op vers 27.
margenoot35
Siet van deses kracht ende gewelt, ond. cap. 41.
margenoot36
T.w. door dit groote lijden, het welcke my van alle kanten omcingelt, ende mijn gemoet dach ende nacht pijnicht: hy wil seggen, dat Godt scheen daer door hem te willen intoomen, op dat hy niemant geen quaet en dede; gelijck als of hy een zee, ofte zee-monster ware, die door de duynen, ende klippen, ende diepten binnen hare palen gehouden moeten worden, op datse geene schade den menschen aen en doen.
margenoot37
T.w. by my selven: dat is, als ick dencke. siet Gen. 20. op vers 11.
margenoot38
T.w. schrickelicke, die Godt den melancolijcken, ofte swaermoedigen laet overkomen, ofte door de nature harer sieckte, die de fantasie des menschen verderft, ofte oock door middel van den Satan, die sijne occasie waernemende, door de melancolijcke humeuren, dewelcke hy in den mensche vint, vreemde gesichten in hem veroorsaeckt.
margenoot39
Verst. eene geweldige, ende haestige doot: T.w. door dese gedurige quellinge.
margenoot40
D. dan het leven des lichaems. Hy wil seggen, dat hy liever hadde te sterven, dan soodanige verrotte, stinckende, ende van etter-overvloeyende beenderen lange te hebben. Hy maeckt gewach voornemelick van sijne beenderen, om dat sijne quale tot het binnenste sijnes lichaems toe ingedrongen was. Beenderen, voor de kracht, het leven, ende het binnenste des lichaems, Prov. 14.30. ende 17.22. Iesa. 38.13.
margenoot41
T.w mijne beenderen.
margenoot42
T.w. aldus te plagen, ende te beroeren.
margenootb
Psal. 62.10. ende 144.4.
margenoot43
Ofte als een wint, gelijck bov. vers 7. Ydelheyt wort het leven des menschen genaemt, niet alleen, om dat het kort is, ende haest verdwijnt, ond. 15. op vers 31. maer oock, om dat de mensche daer in, als in het gene, dat vol moeyte, ende verdriet is, het rechte goet, dat hem ten vollen gelucksalich maeckt, niet en vindt. Vergel. bov. vers 3. ende de aenteeck.
margenootc
Psal. 8.5. ende 144.3. Hebr. 2.6.
margenoot44
D. dat ghy op hem, die soo katijvich, ende nietich is, als ick nu ben, acht geeft, ende hem weerdich houdt, soo met hem gemoeyt te wesen. Vergel. de maniere van spreken bov. 1. met de aenteeck. op vers 8.
margenoot45
T.w. met kastijdingen, ende straffen. Siet Genes. 21. op. vers 1.
margenoot46
Deses gedenckt hy voornemelick, om te toonen, 1. dat Godt ons te huys besoeckt met bysondere sorge, ende neersticheyt. Vergel. Thren. 3.23.
2. dat Godt ons niet en spaert, selfs als wy meest inden arbeyt zijn.
3. Dat niet alleen het midden ende eynde, maer oock het begin onses levens, ende onser wercken veel lijden onderworpen is, Psal. 88.16. ende 90.9.
margenoot47
D. dickwijls, doorgaens, onversiens, haestelick.
margenoot48
Hoe dat Godt de Heere de sijne beproeft, siet Genes. 22. op vers 1.
margenoot49
T.w. dat ghy een eynde maken soudt, van my aldus te straffen.
margenoot50
'Tis eene gemeene maniere van spreken, beteeckenende eenen seer korten tijt, als is, sijnen adem te verhalen: als of hy seyde, Houdt ten minsten een oogenblick op van my te slaen, op dat ick mijnen adem verhale. Vergel. capit. 9.18.
margenoot51
Verst. eenige sekere sonde hem onbekent, om de welcke dit lijden hem soude overgekomen zijn.
margenoot52
T.w. om met u versoent, ende bevredigt te worden, ten eynde dat ick uyt dit lijden geraken mochte.
margenoot53
D. die seer nauw waer neemt, wat de menschen doen; ofte die oock hares levens bewaerder zijt, daer ghy nu schijnt mijn leven te willen verderven.
margenoot54
Ofte tegen-merck, ofte doel, ofte wit, daer tegen ghy uwe pijlen uytschiet. Vergel. ond. 16.12. Het Hebr. woort beteeckent eygentlick het gene, daer tegen yemant geweldichlick aenloopt, om dat te schenden, te breken, ofte om te werpen.
margenoot55
T.w. door al het lijden, dat ghy my in, ende buyten mijn lichaem soo vreeselick aendoet, dat het my als een onverdragelicke last zy.
margenoot56
Hy wil seggen, Indien het voorgeven mijner vrienden waerachtich is, dat ick om mijner sonden wille aldus geplaegt ben (hoewel mijne conscientie anders getuycht) waerom en vergeeft ghy my die sonde niet, op dat ick niet langer aldus geplaecht en worde? want ick sal nu haest sterven, so dat ghy my alhier soeckende, om my noch wel te doen, my niet en sult vinden.
margenoot57
Hebr. voor-by-gaen, over, ofte door-gaen. Siet 2.Sam. 12. op vers 13.
margenoot58
Vergel. bov. vers 8. ende siet d'aent.
margenoot59
Het Hebr. woort beteeckent eygentlick in den morgen-stont soecken: maer om dat de dingen, die in den morgen-stont gedaen worden, met grooteren vlijt worden uytgericht, so wort het voor alle neerstige ondersoeckinge genomen. Siet ond. 8.5. Psal. 63.2. Prov. 7.15.
margenoot60
Siet bov. 3. op vers 16.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken