Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[Folio 234v]
[fol. 234v]

Het viij. Capittel.

Bildad bestraft de woorden Iobs, vers 1, etc. prijst Godts gerechticheyt, 3. beschuldicht Iobs kinderen, 4. maer hy belooft Iob, so hy sich bekeerde, Godts genade, ende segen, 5. daerentegen bewijst hy met de ervarentheyt der voorgaende tijden, den onderganck der godtloosen, 8. hy troost Iob, so hy oprecht zy, met Godts beloften, 20.

1

DOe antwoordde Bildad de Suhiter, ende seyde:

2

Hoe lange sult ghy dese dingen spreken, ende de redenen uwes monts een Ga naar margenoot1 geweldige wint zijn?

3

Ga naar margenoota Soude dan Godt het recht verkeeren? ende soude de Almachtige de gerechticheyt verkeeren?

4

Indien uwe kinderen gesondiget hebben tegens hem, Ga naar margenoot2 hy heeftse oock inde hant harer overtredinge geworpen.

5

Ga naar margenootb [Maer] indien Ga naar margenoot3 ghy nae Godt Ga naar margenoot4 vroech soeckt; ende tot den Almachtigen om genade bidt:

6

So ghy Ga naar margenoot5 suyver, ende recht zijt, gewisselick sal hy nu opwaken, Ga naar margenoot6 om uwent wille: ende hy sal de wooninge Ga naar margenoot7 uwer gerechticheyt Ga naar margenoot8 volmaken.

7

U beginsel sal wel geringe zijn: maer u laetste Ga naar margenoot9 sal seer vermeerdert worden.

8

Ga naar margenootc Want vraecht doch nae het voorige Ga naar margenoot10 geslachte, ende bereydt u tot de ondersoeckinge Ga naar margenoot11 harer vaderen.

9

Ga naar margenootd Want Ga naar margenoot12 wy zijn van gisteren, ende en weten niet: dewijle onse dagen op der aerde Ga naar margenoote eene Ga naar margenoot13 schaduwe zijn.

10

En sullen Ga naar margenoot14 die u niet Ga naar margenoot15 leeren, tot u spreken, ende Ga naar margenoot16 uyt haer herte redenen voortbrengen?

11

Ga naar margenoot17 Verheft haer de biese sonder slijck? groeyt het Ga naar margenoot18 riet-gras sonder water?

12

Ga naar margenootf Alst noch in sijne groenicheyt is, [hoewel] het niet afgesneden en wort, nochtans verdort het voor alle Ga naar margenoot19 gras.

13

Ga naar margenoot20 Alsoo zijn de paden aller die Godt vergeten: ende Ga naar margenootg de verwachtinge des Ga naar margenoot21 huychelaers sal vergaen.

14

Van den welcken Ga naar margenoot22 sijne hope walgen sal: ende sijn vertrouwen sal zijn Ga naar margenoot23 een huys der spinne-koppe.

15

Ga naar margenoot24 Hy sal op sijn huys lenen, maer het en sal niet bestaen, hy sal hem daer aen vast houden, maer het en sal niet staende blijven.

16

Ga naar margenoot25 Hy is sappich Ga naar margenoot26 voor de Sonne: ende sijne scheuten Ga naar margenoot27 gaen over sijnen hof uyt.

17

Sijne wortelen worden by den Ga naar margenoot28 sprinck-ader ingevlochten: Ga naar margenoot29 hy siet Ga naar margenoot30 eene steenige plaetse.

18

[Maer] als Ga naar margenoot31 [Godt] Ga naar margenoot32 hem verslindt uyt Ga naar margenoot33 sijne plaetse, so Ga naar margenoot34 salse hem Ga naar margenoot35 loochenen, [seggende,] Ick en hebbe u niet gesien.

19

Ga naar margenoot36 Siet, dat is de vreuchde Ga naar margenoot37 sijnes weechs: ende Ga naar margenoot38 uyt het stof sullen andere voort-spruyten.

20

Siet, Ga naar margenoot39 Godt en sal den oprechten niet verwerpen: Ga naar margenoot40 hy en vatt oock de boos-doenders niet by de hant;

21

Tot dat hy uwen mont met gelach vervulle: ende uwe lippen met Ga naar margenoot41 gejuych.

22

Ga naar margenoot42 Uwe haters sullen Ga naar margenoot43 met schaemte bekleedet worden; ende de Ga naar margenoot44 tente der godtloosen en sal niet [meer] zijn.

margenoot1
Hier worden Iobs propoosten by eenen stercken wint vergeleken, om datse uyt heftige bewegingen voort-komende, tegens de behoorlicke sedicheyt, ende de eere Godts scheenen aen te lopen.
margenoota
Deut. 32.4. 2.Chron. 19.7. Dan. 9.14.
margenoot2
Hebr. hy heeftse gesonden: dat is, hy heeftse laten vallen in't gewelt der sonden, om hare mate te vervullen, ende der straffen, om den verdienden loon daer voor te ontfangen.
margenootb
Iob 22.23.
margenoot3
'Tis so veel, als of hy seyde: uwe kinderen zijn wel om hare sonden omgekomen, maer wat u aengaet, indien ghy den Heere van herten soeckt, ende bidt om genade, ende suyver zijt van grouwelicke sonden, hy sal u wel weder te rechte helpen, ende in uwen voorgaenden welstant herstellen.
margenoot4
D. by tijts, ende neerstelick. siet bov. 7. op vers 21.
margenoot5
D. niet besmet met grove verborgene sonden, daer over ghy geen berouw en hebt.
margenoot6
Hebr. over u: dat is, om uwent wille, tot uwen besten, om u goet te doen.
margenoot7
Dat is, in welcke ghy gerechticheyt, ende deuchtsaemheyt pleecht.
margenoot8
D. weder oprechten, ende herstellen in sijnen voorigen stant. And. bevredigen, ofte voorspoedich maken.
margenoot9
D. sal u van cleyn, groot, van vernedert, verhoocht, van arm, rijck, van tegenspoedich, voorspoedich, maken, u, ende de uwe meer ende meer segenende.
margenootc
Deut. 4.32.
margenoot10
Verst. eene menichte van menschen, die in eene eeuwe, ofte sommige jaren t'samen leven. Siet Gen. 6. op vers 9. ende Psal. 12. op vers 8.
margenoot11
T.w. die in de voorige geslachten geweest zijn, ende verkregen hadden soo door de lanckheyt hares levens, ende groote ervarentheyt, als door verscheydene openbaringen Godts, groot verstant, ende wijsheyt.
margenootd
Gen. 47.9. 1.Chron. 29.15. Iob 7. versen 5, 6, 7. Psal. 39.13. ende 144.4.
margenoot12
Die met die Voor-vaderen niet te gelijcken en zijn, hebbende een korter leven, mindere ervarentheyt, ende niet soo vele openbaringe van Godt.
margenoote
Psal. 102.12. ende 144.4.
margenoot13
D. seer verganckelick, ydel, ende nietich. Vergel. de aengewesene plaetsen.
margenoot14
T.w. die Voorvaderen, tot dewelcke Iob van Bildad gewesen was. bov. vers 8. Dese maniere van vragen heeft macht om seer te versekeren. Siet Gen. 13. op vers 9.
margenoot15
T.w. van de voorsichticheyt, ende oordeelen Godts, die wonderbaer zijn, ende van de uytkomsten der goeden, die goet, ende der quaden, die quaet zijn.
margenoot16
D. niet dat hen haestelick uyt de lippen valt, maer dat sy te vooren wel rijpelick met den verstande bedacht, ende metter daet bevonden hebben.
margenoot17
De sin is, gelijck eene biese niet en kan opwassen sonder slijck, nochte het wier sonder water, maer haestelick verdroocht: alsoo en kan de mensche geen welstant hebben sonder godtvruchticheyt.
margenoot18
Anders seck, ofte, flag, ofte meyrgras. Vergel. Gen. 41.2. ende de aenteeck. daer op.
margenootf
Psal. 129.6. Ier. 17.6.
margenoot19
Siet 1.Reg. 18. op vers 5.
margenoot20
D. alsoo gaet het hen, ofte soodanich is het leven, de macht, ende de uytkomste der gener, die Godt verachten: want hoewelse voor eenen tijt lanck groenen, ende bloeyen, ende hooch op gaen, ende vast schijnen te wesen, soo lange als de tijdelicke voorspoet hen toelacht, nochtans wanneer dese ontbreeckt, vergaense seer haestelick, ja eer dan andere, Psal. 37.2, 35.
margenootg
Iob 11.20. ende 18.14. Psal. 112.10. Prov. 10.28.
margenoot21
Verst. eenen mensche, die in sijn herte godtloos is voor Godt, maer sich voor vroom uytgeeft met woorden, gebeerden, ende wercken voor de menschen, om die te bedriegen. Alsoo ond. 13.16. ende 15.34. ende 17.18. Prov. 11.9. Ies. 9.17, etc.
margenoot22
D. het goet dat hy hoopt: het welck geseyt wort een verdriet, ofte walge van den huychelaer te sullen hebben, om dattet hem niet aencomen, maer van hem vlieden sal. Vergel. Psal. 95.10. And. wiens hope sal afgesneden worden.
margenoot23
Verstaet, de webbe der spinne-koppe, die seer swack, ende teer is, ende lichtelick gebroken wort. De sin is, gelijck de spinne-koppe sich niet en kan met hare webbe tegen eenich gewelt bewaren; alsoo en kan de godtloose sich tegen de straffen Godts, met sijne tijdelicke middelen, niet beschermen.
margenoot24
T.w. de huychelaer, ende godtloose.
margenoot25
D. de godtloose is te vergelijcken by eenen groenen, ende vochtigen boom, die wel gewortelt is, maer als hy van den eygenaer afgehouwen, ende uytgeroeyt is, seer haestelick vergaet. want alsoo vergaen oock de huychelaers, alsse van Godt uytgeroeyt worden, hoewelse van groot vermogen zijn, ende door rijckdom hooch verheven.
margenoot26
D. soo vochtich, dat hy oock door de brandende hitte der sonne niet en verdroocht.
margenoot27
D. reycken uyt, ende verheffen haer over den hof door hare weeldicheyt, ende over-grooten wasdom. sommige meenen dat Bildad in dit 16 vers begint te spreken van de vroome ofte godtvruchtige, ende setten voorts het 18 vers aldus over: Sal yemant hem verslinden uyt sijne plaetse, so datse hem loochene, etc.
margenoot28
Te weten, daer de wateren haren oorspronck nemen, bobbelen, wellen, ende sich omme-wentelen, ende volgens daer geene vochticheyt en ontbreeckt. Het Hebr. woort is voor eenen sprinck-ader genomen, Cant. 4.12. gelijck oock het woort Gullat, dat van den selven oorspronck is, Ios. 15.19. Andere setten het Hebr. woort hier over eenen hoop, te weten van steenen, gelijck het oock genomen wort, Genes. 31.46. ende de sin is dan hier eenderley met den sin der volgende woorden deses vers.
margenoot29
D. hy breydt sijne wortelen soo verre, ende krachtelick uyt, dat hy oock aen den steenigen gront gerakende, evenwel sijne kracht behout. Hy wil seggen, dat de huychelaer voor eenen tijt alle beletselen, ende tegenstoot overkomt, die sijnen tijdelicken welstant scheenen te sullen verhinderen.
margenoot30
Hebr. het huys der steenen. alsoo is het woort huys by den Hebreen, voor eene plaetse, oort, ruymte, ofte wijtte genomen, 2.Sam. 15.17. And. hy siet uyt nae een steenige plaetse. T.w. om een vaste wooninge aldaer te setten.
margenoot31
Ofte de verslinder, dewelcke Godt is, die de godtloose uytroeyt.
margenoot32
T.w. den godtloosen huychelaer, die by eenen groenenden boom vergeleken wort.
margenoot33
T.w. daer de stamme des booms was. Verstaet de wooninge, den staet, heerlickheyt ende het regiment des godtloosen. Vergel. ond. 18.21. ende 27.21. ende d'aenteeck.
margenoot34
T.w. de plaetse, dat is, de inwoonderen der selver. Siet bov. 7. op vers 10.
margenoot35
D. hy sal soo uytgeroeyt worden, datmen niet en sal bekennen, nochte gedachtich wesen, dat hy daer oyt geweest was.
margenoot36
Schimpscher wijse past Bildad de voorgaende gelijckenisse op den huychelaer, ende godtloosen: als of hy seyde, dat hy wel eenen schoonen luyster heeft voor eenen tijt, maer dat hy ten laetsten elendichlick verdwijnt, ende niet meer gekent en wort.
margenoot37
D. van sijn wesen, leven, staet, ende conditie. Vergel. Genes. 6. op vers 12.
margenoot38
D. uyt de gene die vervallen, ende verarmt zijn. Ofte uyt andere daermen't niet van en verwacht, konnen andere opstaen, die vroom zijn, ende in des voorigen plaetse den segen Godts genieten.
margenoot39
Bildad troost Iob met Godts beloftenisse: maer hierentusschen dreycht hy hem oock, so hy sich van de huychelerye, ofte boosheyt, die hy meende in hem te zijn, niet en bekeerde: andersins soude hem alle goet ende vreucht overkomen.
margenoot40
D. hy en helpt de boose niet, dat hyse uyt haer verdriet, ende lijden trecken soude.
margenoot41
Verst. vreuchden-geluyt. Siet 2.Chron. 15. op vers 14.
margenoot42
Ofte, [totdat] uwe haters met schaemte bekleedet worden, ende de hutten der godtloosen niet meer zijn.
margenoot43
D. gantsch seer beschaemt worden. Siet gelijcke maniere van spreken, Psal. 35.26. ende 109.29. Ezech. 7.27. ende 26.16.
margenoot44
D. huys ende wooninge.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken