Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxiij. Capittel.

Iob klaecht dat hy van wederspannicheyt beschuldicht wort, vers 1, etc. wenscht dat sijne sake voor Godt gebracht mochte worden, 3. steunende op sijne goede conscientie, 10. maer is verschrickt over Godts onveranderlick besluyt, ende hooge Majesteyt, 13.

1

MAer Iob antwoordde ende seyde:

2

Ga naar margenoot1 Oock heden is mijne Ga naar margenoot2 clachte Ga naar margenoot3 wederspannicheyt. Ga naar margenoot4 mijne plage is Ga naar margenoot5 swaer boven mijn suchten.

[Folio 241v]
[fol. 241v]

3

Ga naar margenoot6 Och of ick wiste, dat ick Ga naar margenoot7 hem vinden soude! ick soude tot sijnen stoel Ga naar margenoot8 komen:

4

Ick soude Ga naar margenoot9 het recht voor sijn aengesichte Ga naar margenoot10 ordentlick voorstellen: ende mijnen mont soude ick Ga naar margenoot11 met verdedingen vervullen.

5

Ick soude de redenen weten, [die] Ga naar margenoot12 hy my antwoorden soude; ende verstaen wat hy my seggen soude.

6

Soude hy nae Ga naar margenoot13 de grootheyt [sijner] macht met my twisten? neen: maer hy soude Ga naar margenoot14 acht op my slaen.

7

Ga naar margenoot15 Daer soude de oprechte met hem pleyten: ende ick soude my in eeuwicheyt Ga naar margenoot16 van mijnen Richter vry maken.

8

Ga naar margenoot17 Siet, gae ick voorwaert, so en is hy daer niet, ofte achterwaert, so en verneme ick hem niet.

9

Ga naar margenoot18 Als hy ter slincker-hant werckt, so en aenschouwe ick [hem] niet: bedeckt hy sich ter rechterhant, so en sie ick [hem] niet.

10

Doch hy kent den Ga naar margenoot19 wech, [die] by my is; hy Ga naar margenoot20 beproeve my; Ga naar margenoot21 als gout sal ick uytkomen.

11

Ga naar margenoot22 Aen sijnen Ga naar margenoot23 ganck heeft mijn voet Ga naar margenoot24 vast gehouden; sijnen Ga naar margenoot25 wech Ga naar margenoota hebb' ick bewaert, ende en ben niet afgeweken.

12

Het gebodt Ga naar margenoot26 sijner lippen en hebb' ick oock niet wech gedaen: de redenen sijnes monts hebb' ick meer dan mijn Ga naar margenoot27 bescheyden deel Ga naar margenoot28 wechgeleyt.

13

Ga naar margenoot29 Maer is hy tegen Ga naar margenoot30 yemant, wie sal dan hem afkeeren? Ga naar margenootb wat Ga naar margenoot31 sijne ziele begeert, dat sal hy doen.

14

Want hy sal volbrengen Ga naar margenoot32 dat over my bescheyden is: ende diergelijcke Ga naar margenoot33 dingen zijnder vele by hem.

15

Hierom worde ick voor sijn aengesichte beroert: Ga naar margenoot34 aenmercke't, ende vreese voor hem:

16

Want Godt heeft mijn herte Ga naar margenoot35 weeck gemaeckt; ende de Almachtige heeft my beroert:

17

Om dat ick niet Ga naar margenoot36 uytgedelcht en ben Ga naar margenoot37 voor de duysternisse; ende dat Ga naar margenoot38 hy Ga naar margenoot39 van mijn aengesichte Ga naar margenoot40 de donckerheyt bedeckt heeft.

margenoot1
Te weten, na so vele verdedingen, die ick tot bewijs van mijn onschult, ende oprechticheyt, voor desen gedaen hebbe. Ofte men kan dese woorden vraechs-wijse nemen: sal oock heden mijne klachte wederspannicheyt zijn?
margenoot2
Te weten, die ick doe over mijne groote elende.
margenoot3
Dat is, sy wort voor wedersporicheyt tegen Godt gehouden. Dit seyt Iob, om dat sijne verantwoordingen daer voor van sijne vrienden veroordeelt wierden. Vergel. bov. 4.5. ende 5.1. ende 8.2, 3. ende 11.2, 3. ende 15.4. ende 22.4, 5.
margenoot4
Hebr. mijne hant: dat is, de hant Godts, daermede ick alsnu geplaecht, ende geslagen worde: want de hant Godts is voor Godts straffe genomen, die oock Iobs hant, ende straffe genaemt wort, om dat hyse dragen, ende lijden moeste. Siet boven 13.21. ende de aenteeck.
margenoot5
D. swaerder dan ick met mijn suchten, ende klagen uytdrucken kan. Alsoo is het Hebr. woordeken hal oock gebruyckt, Psal. 89.8.
margenoot6
Hebr. Wie sal geven, ick hebbe geweten, ende ick sal hem vinden. Siet van dese maniere van wenschen, bov. 6. op vers 8.
margenoot7
T.w. Godt.
margenoot8
Te weten, niet sijner strenger gerechticheyt, maer sijner vriendelicker genade in het vertrouwen, niet van eenige volmaecktheyt voor Godt, maer van onschult voor de menschen.
margenoot9
D. mijne recht-sake, vergelijckt Num. 27.5. ende 1.Reg. 8.45.
margenoot10
D. ordentlick aendienen, beleyden, ende verweeren.
margenoot11
D. met redenen, om mijne sake te verdedigen; te weten, om te toonen, ende waer te maken, dat ick geen huychelaer en zy, daer voor ick van dese mijne vrienden gehouden worde. siet van het Hebreeusch woort boven 13. op vers 6.
margenoot12
Naeml. Godt.
margenoot13
D. nae de volheyt sijns vermogens, ende de strengte sijner gerechticheyt.
margenoot14
De volle maniere van spreken is boven 1.8. siet d'aent. De sin is, dat Godt bereyt soude zijn, om Iob te hooren, ende kennisse van de beschuldingen tegens hem gedaen, te nemen. And. hy soude [kracht] in my leggen; te weten, om voor sijne Majesteyt te bestaen: verre van daer, dat hy my door die verdrucken soude, ofte ten hardsten met my handelen. Iesa. 27.4, 8.
margenoot15
Te weten, alwaer Godt sijn volle recht, ende absolute macht niet en soude in't werck stellen. Hy spreeckt ten aensien van het geschil, dat hy met sijne vrienden uytstaende hadde.
margenoot16
T.w. vry verklaert zijnde van den selven over de beschuldingen, daer mede mijne vrienden my beswaren.
margenoot17
Hy siet op 't gene, dat hy geseyt hadde, bov. vers 3. Och, of ick wiste, waer ick hem vinden soude! als of hy seyde, Ick en kan dat niet weten: hoe soude ick dan met hem handelen? want hy is onsienelick, ende onbegrijpelick, ende een vrywillich Werck-meester, niet zijnde gehouden sich aen yemant te openbaren tot sijnen gevalle. Vergel. bov. 9. vers 11.
margenoot18
De sin is, dat de oordeelen Godts ons verstant te boven gaen, ende waermen sich keert, datmense niet en kan doorgronden.
margenoot19
D. mijne genegentheyt, wille, bewegingen, voornemen, woorden, wercken, ende gantsche leven. Siet Genes. 6. op vers 12.
margenoot20
Vergel. bov. 7.18. ende d'aenteeck.
margenoot21
D. ick sal reyn ende suyver bevonden worden over het gene, dat mijne vrienden my optijgen; even gelijck het gout suyver uyt den vyere komt, als het daer in geloutert is geweest.
margenoot22
Hy geeft reden van 'tgene hy geseyt hadde in't voorgaende vers; ende wederleyt de beschuldingen van Eliphaz, bov. 22.5.
margenoot23
Siet op het volgende woort wech.
margenoot24
D. ick hebbe sijnen wech, dat is, sijne geboden gestadelick gevolcht. Vergel. bov. 17.9.
margenoot25
Siet Gen. 18. op vers 19.
margenoota
Iob 31.4, etc.
margenoot26
D. door sijne lippen, ofte mont uytgesproken, dat is, door hem selven, ofte door sijne dienaren.
margenoot27
Verst. het dagelicks gesett, ende verordent onderhout mijnes lichaems: D. soo veel my daer toe noodich, ofte van Godt bescheyden is. Alsoo Gen. 47.22. Prov. 30.8. ende 31.15.
margenoot28
D. in goede bewaernisse der memorie gehouden, ende als eenen weerdigen schat in't binnenste mijnes herten opgesloten, om daer aen te gedencken in al mijn doen, ende laten. Alsoo Psal. 119.11. Prov. 2.1, 7. ende 7.1.
margenoot29
Als of hy seyde, Of ick schoon eene goede conscientie hebbe, nochtans dewijle het hem belieft my aldus te besoecken, wie kander tegen? wie sal daer over rekenschap van hem eyschen? Siet bov. 9.12. ende 11.10. Rom. 9.19.
margenoot30
Hebr. eenen. ofte, als sommige: heeft hy eenich dinck voor.
margenootb
Psal. 115.3.
margenoot31
D. hy selve, te weten, Godt, Alsoo Levit. 26.30. Iesa. 1.14.
margenoot32
Hebr. mijn besluyt: ofte, bescheyden deel, te weten, der straffen, die hy voorgenomen heeft over my te senden.
margenoot33
Dat is, verborgene, ende doch rechtveerdige oordeelen.
margenoot34
D. als ick betrachte dese sijne groote macht, oneyndelicke wijsheyt, ende vreesselicke strengicheyt.
margenoot35
Dat is, bloode, swack, teer, ende als gebroken door al mijn lijden, ende door de vreese, die my de grootheyt sijner macht, ende Majesteyt indruckt. Siet deselve maniere van spreken, Deut. 20.3.
margenoot36
D. niet wech genomen en ben uyt dese werelt door de doot.
margenoot37
Hebr. van, ofte voor het aengesichte der duysternisse, dat is, eer de duysternisse over my quam: ofte, van wegen, dat is, uyt oorsake der duysternisse. Verstaet door dese, het lijden ende de elende, daer in hy stack. Siet Genes. 15. op vers 12. Hy is verwondert, dat hy door de grootheyt sijnes lijdens noch niet en was gestorven.
margenoot38
Namel. Godt.
margenoot39
D. van mijne kennisse, ende wetenschap; ten eynde dat ick dit mijn verdriet niet meer sien, nochte gevoelen en soude.
margenoot40
Verst. de donckerheyt des doots, die den stervenden overkomt. Dese wort van yemants aengesichte bedeckt, soo lange hyse niet en siet, dat is, niet en sterft, maer in't leven behouden wort; waer van Iob een afschouw hadde, bov. 3.23. ende 6.8, 9. And. ende dat hy van mijn aengesichte de donckerheyt [niet] bedeckt en heeft. Dat is, dat hy van my dit lijden niet wech genomen en heeft, te weten door de doot, op dat ick het selve niet langer aenschouwen, nochte lijden en soude. Aldus is het woordeken niet uyt het voorgaende lidt van dit vers hier weder ingevoecht; ende het woort donckerheyt inden selven sin, als het voorgaende duysternisse genomen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken