Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxiiij. Capittel.

Alsoo Eliphaz gedreven hadde, dat Godt t'allen tijden alle godtloose gestraft hadde, wort hy van Iob wederleyt met de algemeyne ervarentheyt der vroomen, vers 1. Iob verhaelt de boose wercken der godtloosen, 2. mitsgaders hare gemackelicke doot, 19. hoewelse geweldigers zijn, 21. maer dat Godt gerechtich is, die haer doen siet, ende straft, 23. Dit al wil hy houden staende, 25.

1

Ga naar margenoot1 WAerom en souden vanden Almachtigen Ga naar margenoot2 de tijden niet Ga naar margenoot3 verborgen zijn, dewijle sy, Ga naar margenoot4 die hem kennen, Ga naar margenoot5 sijne dagen niet en sien?

2

Ga naar margenoot6 Sy Ga naar margenoota tasten Ga naar margenoot7 de lant-palen aen; de kudde roovense, ende Ga naar margenoot8 weydense.

3

Den ezel der weesen drijvense wech, den osse eener weduwe Ga naar margenoot9 nemen sy te pande.

4

Sy doen de nootdurftigen Ga naar margenoot10 wijcken vanden wech: t'samen Ga naar margenootb versteken sich de elendige des lants.

5

Siet, sy zijn Ga naar margenoot11 wout-ezelen in de woestijne; sy gaen uyt tot haer werck, makende hen vroech op ten roove: Ga naar margenoot12 't vlacke velt is Ga naar margenoot13 hem tot Ga naar margenoot14 spijse, [ende] den Ga naar margenoot15 jongeren.

6

Op den velde Ga naar margenoot16 maeyense Ga naar margenoot17 sijn voeder: ende den wijn-berch des Ga naar margenoot18 godtloosen lesen sy af.

7

Den Ga naar margenoot19 naeckten laten sy vernachten sonder kleedinge; die geen decksel en [heeft] tegen de koude.

8

Vanden stroom Ga naar margenoot20 der bergen Ga naar margenoot21 wordense nat, ende Ga naar margenoot22 sonder toevlucht zijnde, Ga naar margenoot23 omhelsense de steen-rotzsen.

9

Ga naar margenoot24 Sy rucken het weesken Ga naar margenoot25 vande borst, ende Ga naar margenoot26 [dat] over den armen is, nemen sy te pande.

10

Ga naar margenootc Den Ga naar margenoot27 naeckten doen sy wechgaen sonder kleet; Ga naar margenoot28 ende hongerich [die] garven dragen.

11

Tusschen Ga naar margenoot29 hare Ga naar margenoot30 mueren perssen Ga naar margenoot31 sy olye uyt; treden de wijn-perssen, ende Ga naar margenootd zijn dorstich.

12

Uyt de stadt Ga naar margenoot32 suchten de lieden, ende de ziele der verwondden schreeuwt uyt: nochtans en beschickt Godt niet Ga naar margenoot33 ongerijmts.

13

Sy zijn onder de wederstrevers des Ga naar margenoot34 lichts; sy en kennen Ga naar margenoot35 sijne wegen niet: ende sy en blijven niet op sijne paden.

14

Met Ga naar margenoot36 het licht staet de moorder op, Ga naar margenoote doodt den armen, ende den nootdurftigen: ende des nachts is hy als een dief.

15

Ga naar margenootf Oock neemt de ooge des overspeel-

[Folio 242r]
[fol. 242r]

ders de Ga naar margenoot37 schemeringe waer, Ga naar margenoot38 seggende; Ga naar margenootg Geen ooge en sal my sien: ende Ga naar margenoot39 hy legt een Ga naar margenoot40 decksel op het aengesichte.

16

In de duysternisse doorgraeft Ga naar margenoot41 hy de huysen, [die] Ga naar margenoot42 sy hen 's daechs Ga naar margenoot43 afgeteeckent hadden: Ga naar margenooth sy Ga naar margenoot44 en kennen het licht niet.

17

Want de morgenstont is Ga naar margenoot45 hen t'samen Ga naar margenoot46 de schaduwe des doots: alsmense kent, zijnse [in] de Ga naar margenoot47 schricken van des doots schaduwe.

18

Ga naar margenoot48 Hy is Ga naar margenoot49 licht op het vlacke der wateren; Ga naar margenoot50 vervloeckt is Ga naar margenoot51 haer deel op der aerde: hy en wendt sich niet tot Ga naar margenoot52 den wech der wijngaerden.

19

Ga naar margenoot53 De droochte, mitsgaders de hitte, nemen de sneeuw-wateren wech; [alsoo] het graf [de gene die] gesondiget hebben.

20

De Ga naar margenoot54 baer-moeder vergeet sijner, Ga naar margenoot55 het gewormte is hem soet, Ga naar margenoot56 sijns en wort niet meer gedacht: ende Ga naar margenoot57 het onrecht wort gebroken als een hout.

21

De onvruchtbare [die] niet en baert, Ga naar margenoot58 teert hy af: ende de weduwe en doet hy niet goets.

22

Oock Ga naar margenoot59 treckt hy Ga naar margenoot60 de machtige door sijne kracht: Ga naar margenoot61 staet hy op, so en Ga naar margenoot62 ismen des levens niet seker.

23

Ga naar margenoot63 Stelt Ga naar margenoot64 hem [Godt] Ga naar margenoot65 in gerusticheyt, so steunt hy daer op: nochtans zijn sijne Ga naar margenoot66 oogen op Ga naar margenoot67 hare wegen.

24

Ga naar margenoot68 Sy zijn een weynich [tijts] verheven, daerna en isser niemant van hen; sy worden nedergedrucket, gelijck alle [andere] wordense Ga naar margenoot69 besloten: ende gelijck Ga naar margenoot70 de top eener are wordense Ga naar margenoot71 afgesneden.

25

Ga naar margenoot27[72] Indien't nu soo niet en is, wie sal my leugenachtich maken, ende mijne reden tot niet brengen?

margenoot1
De sin is, so Godt van het beginsel der werelt af de boose hier altijt heeft gestraft, gelijck Eliphaz boven 22. versen 15, 16. geseyt heeft, dat soude openbaerlick gebleken hebben: maer 't en heeft niet gebleken: want het belieft Godt de tijden sijner straffen te verbergen. So is dan het seggen van Eliphaz onvast.
margenoot2
D. de straffen, die op sekere tijden van Godt bestemt over de boose, gesonden worden.
margenoot3
Te weten, voor de menschen. Siet Act. 1.7.
margenoot4
Dewelcke zijn de ware geloovige, ende godtvreesende.
margenoot5
T.w. in de welcke Godt hier de godtloose straft. Soo wort de dach des Heeren genomen voor den dach in den welcken hy sijne oordeelen uytvoert. Ies. 2.12. ende 13.6. Ierem. 46.10. Ioel 2.11. Vergel. boven 20.28. Proverb. 6.34. ende 11.4. alwaer sy genoemt zijn dagen van Godts toorn, wrake, ende verbolgentheyt. sommige nemen't in het gemeyn van de dagen der vergeldinge over goede ende quade.
margenoot6
T.w. de godtloose. Iob geeft reden, waerom hy geseyt hadde, dat de tijden van de straffen des Almachtigen verborgen zijn, die hy tegen de boose in den tijt, die hem alleen bekent is, uytvoert.
margenoota
Deut. 19.14. ende 27.17. Prov. 22.28. ende 23.10.
margenoot7
T.w. de lantpalen van hare naesten, die sy met gewelt innemen, om hare erven wijder uyt te breyden. Siet Deuter. 19.14. ende 27.17. Prov. 22.28.
margenoot8
T.w. openbaerlick in haer eygen lant, ofte selfs in het lant datse haren naesten ontnomen hebben, ende dat, sonder van yemant vreese te hebben, ofte gestraffet te worden.
margenoot9
'T welck Godt verbiedt, Exod. 22.26. Deut. 24.6, 10, 12, 13, 17.
margenoot10
Te weten, door haren hoochmoet, wrevel, ende het gewelt datse over al plegen, ende dat de elendige ontsien.
margenootb
Prov. 28.28.
margenoot11
Dat is, als wout-ezelen, die onder het wilt gedierte seer wilt, ontemmelick, ende wreet zijn. Vergel. Genes. 16.12. ond. 35.8. Ierem. 2.24. Hos. 8.9.
margenoot12
And. wildernisse.
margenoot13
T.w. den boosen, ende geweldigen.
margenoot14
Hebr. broot.
margenoot15
Dat is, sijne kinderen, huysvolck, ende knechten, die hen in't rooven ten dienste staen.
margenoot16
T.w. sijne jongers, ofte arbeyts-lieden.
margenoot17
T.w. des godtloosen; D. daermede hy hem voedet.
margenoot18
Die hen onbeloont laet. Anders kan dit vers aldus vertaelt worden: op het velt, te weten, dat hen niet toe en komt; maeyen sy elck sijn voeder, ofte, des selven, te weten, ackers voeder: ende, ofte ja den wijnberch des godtloosen lesen sy af, te weten, dien sy voor godtloos houden, ofte, soodanich inder waerheyt is, maer dien sy niet meer, dan de vroome, sparen en willen. ofte hy naemt den wijnberch des godtloosen, den welcken de godtloose berooft, ende sijnen naesten ontweldicht. And. aldus: ende de godtloose leset den wijnberch af, T.w. van andere.
margenoot19
T.w. dach-looner, ofte dach-wercker, dien sy loon schuldich zijn.
margenoot20
D. die van de bergen afloopt.
margenoot21
T.w. de voorgemelde dach-looners, ende arbeyds-luyden.
margenoot22
D. sonder vertreck-plaetse, daerse in den tijt des regens, ende onweders sich souden mogen bergen.
margenoot23
Dat is, om vry te zijn van het ongemack der lucht, van koude, wint, ende vochticheyt, kruypense in de speloncken, die hier ende daer in de steenrotzsen zijn.
margenoot24
Te weten, de godtloose.
margenoot25
T.w. om de moeder tot haer slavisch werck voort te jagen: ofte, om het weesken tot een slave te maken, ende daer na selve te gebruycken, ofte, daer voor te verkoopen.
margenoot26
D. sijne kleedinge, ofte sijn decksel.
margenootc
Levit. 19.13.
margenoot27
T.w. arbeyder, ofte dach-wercker, gelijck het blijckt uyt het volgende. Vergel. bov. vers 7.
margenoot28
and. ende sy zijn hongerich, [die] garven ofte schooven dragen, te weten, de schooven der godtloose tyrannen.
margenoot29
T.w. der boosen.
margenoot30
D. woon-plaetsen.
margenoot31
T.w. de arme, ende nootdurftige wercklieden, van de welcke siet bov. vers 5, 7, 10.
margenootd
Deut. 25.4. Iac. 5.4.
margenoot32
Het hebreeusch woort beteeckent eygentlick het suchten, ende kermen der gener, die verdruckt zijn. siet Exod. 2.24. ende 6.4. Ezech. 30.24.
margenoot33
Siet bov. 1. op vers 22. De sin is, hoe wel Godt dese ongerechticheden laet geschieden, so en doet hy nochtans niet onbetamelicks, ende dat eenige berispinge onderworpen zy.
margenoot34
Soo wel van het gene, dat aengeboren is, als van het gene dat gekregen wort uyt Godes woort, ende de aenschouwinge sijner wercken.
margenoot35
Siet Gen. 18. op vers 19.
margenoot36
T.w. des daechs. Siet bov. 17.12. ende de aenteeckeninge.
margenoote
Psal. 10.8, 9.
margenootf
Prov. 7.8, 9.
margenoot37
Verst. de avont-schemeringe, van de welcke siet, 2.Reg. 7. op vers 5.
margenoot38
T.w. by hem selven, dat is, denckende in sijn herte. Siet Genes. 20. op vers 11.
margenootg
Psal. 10.11.
margenoot39
D. hy vermomt sijn aengesichte, om niet gekent te worden.
margenoot40
Hebr. eygentlick, verberginge.
margenoot41
T.w. de moorder, van de welcke gesproken is vers 14.
margenoot42
T.w. de moorder met sijne metgesellen.
margenoot43
D. die sy loerende op hares naesten goet, gemerckt hadden, om de selve des nachts te doorbreken, ende te overweldigen.
margenooth
Iob 38.15. Iohan. 3.20.
margenoot44
Niet kennen, heet hier niet begeeren, nochte soecken, maer haten, ende vlieden, om niet betrapt, ende ontdeckt te worden. Vergel. Ierem. 8.7. Rom. 3.17.
margenoot45
D. hen allen.
margenoot46
Verstaet als de schaduwe des doots, de welcke seer schrickelick, ende vreeselick is, ja als de doot selve. Soo in't volgende. Vergel. bov. 3. op vers 5. ende 10. op vers 21.
margenoot47
Dat is, sulcke schricken, als uyt des doots schaduwe voortkomen.
margenoot48
Naeml. de boose.
margenoot49
D. wacker, rap, snel, te weten, om ter zeewaert in met schepen de vlucht te nemen, so hy in sijne diefte betrapt is, ofte om daer in op roof te leven. ofte, nae sommiger gevoelen, datse in't verrichten harer dieverye soo snel ende wacker zijn, als de schepen te water.
margenoot50
De wooningen, die de straetschenders te lande hebben, zijn gemeenlick onvruchtbare, woeste, wilde ende ongebouwde plaetsen. Soodanich lant wort vervloeckt geheten, Genes. 3.17. daer en tegen een wel bearbeydt, ende vruchtbaer lant gesegent, Genes. 27.27. ofte, verstaet in't gemeen, datse van Godt en alle menschen, met al datse hebben, vervloeckt zijn.
margenoot51
Verst. het deel der boosen: van de welcke hy hier spreeckt in't veelvoudich getal, daer hy nochtans van de selve in't voorgaende, ende volgende deses vers maer het eenvoudige gebruyckt. 'T is eene veranderinge des getals. Alsoo onder vers 23. ende 32.8. Vergel. bov. 21. op vers 10.
margenoot52
Verst. den gemeenen wech, die door het gebouwde, ende bewoonde lant gaet, ende van velen betreden wort.
margenoot53
D. gelijck de sneeu-wateren, die scherp, ende doordringende zijn, op eene dorre aerde gevallen zijnde, door de hitte des daechs lichtelick indrincken, ende verteert worden; alsoo gaen vele sondaren soetkens uyt, wanneer haren sterfdach gekomen is, sonder lange onder vele smerten te quelen. Hy beschrijft aldus de uyterlicke geluckicheyt, die de godtloose in haer sterven, nae des werelts aensien hebben.
margenoot54
Dat is, sijne moeder, die hem, namelick, den godtloosen in haren lijve gedragen, ende ter werelt gebracht heeft, sal sijns niet meer gedencken: soo wel om de groote sonden, die hy in sijn leven heeft bedreven, als oock om dat hy daer om van de vroome sal ongeacht blijven.
margenoot55
Dat is, de doodt, die de wormen in de lichamen voortbrengt, is hem gemackelick, ende als een soeten slaep, om datse den lichamen, voor het toekomende gerichte, geene smerte aen en doet. Vergel. bov. 21.33.
margenoot56
D. men laet hem daer hy is, sonder op hem meer te dencken, so dat sijn lichaem in den grave neffens andere met vrede gelaten wort.
margenoot57
D. de ongerechtige. Alsoo Psal. 107.42. item Prov. 13.6. sonde, voor sondaer. Prov. 14.1. dwaesheyt, voor dwase. siet oock ond. 35. op vers 13. De sin is, dat de gene, die verkeertheyt, ende boosheyt plegen, dickwils gemackelick sterven, gelijck wanneer een dorre hout haestelick, ende lichtelick in stucken gebroken wort, sonder groote moeyte, ofte arbeyt.
margenoot58
In sulcken sin is het hebreeusch woort gevonden, Psal. 49.15. ende 80.14. Ier. 2.16. ende 6.3. ende 11.6. afteeren, is hier genomen voor quellen, moeyelick vallen, beleedigen, quaet doen, ofte vermorselen: gelijck oock het woort van andere vertaelt wort.
margenoot59
T.w. onder sijn gewelt. Hy spreeckt van den godtloosen gewelt-drijver.
margenoot60
D. die vermogen hebben, ofte door staet, ofte door rijckdom, ofte door vrienden, ofte door des lichaems sterckte. Volgens de boose tast aen, niet alleen de geringe, arme, verlatene, ende swacke, maer oock die door eenich aensien macht hebben. Vergel. bov. 9.24.
margenoot61
D. van dat hy des morgens opgestaen is, gaet hy voort met sijnen moetwille, datmen schade, ja den onderganck te vreesen heeft. And. verheft hy sich, te weten, om de machtige te beschadigen.
margenoot62
Hebr. en gelooftmen niet in 't leven. Siet sulcke maniere van spreken oock Deut. 28.66. siet in d'aenteeck. aldaer.
margenoot63
And. geeft hem [Godt] dat ter gerusticheyt [dient], daer op hy steunt.
margenoot64
T.w. den godtloosen.
margenoot65
D. in welstant deses levens.
margenoot66
Verstaet Godts oogen.
margenoot67
T.w. der godtloosen, op dat hyse straffe in dit leven, ofte in het toecomende. Verstaet door dese wegen haer voornemen, woorden, ende daden.
margenoot68
Iob bekent wel, dat de macht, ende heerlickheyt der boosen niet lange en duert, overmits het leven der menschen hier kort is, maer verklaert met eenen, dat haren doot niet en verschilt uytterlick van anderer menschen doot, ja meest sonder lanckduerige quellinge hen overkomt. Vergel. Eccl. 2.16.
margenoot69
T.w. in 't graf.
margenoot70
Hebr. het hooft.
margenoot71
D. seer haest, lichtelick, ende als sonder arbeyt, ende daerom oock sonder des godtloosen groote smerte.
margenoot27[72]
D. Somen meynt, dat mijn seggen niet waerachtich en is.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken