Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxvj. Capittel.

Iob hebbende Bildad beschuldigt, om dat hy hem meer verschrickt dan vertroost hadde, vers 1, etc. bekent ende beschrijft de wercken der onbegrijpelicker Majesteyt Godts, daer van Bildad begonnen hadde te spreken, 5. ende toont, dat wy maer een weynich daer van weten te verhalen, 14.

1

MAer Iob antwoordde, ende seyde;

2

Hoe hebt Ga naar margenoot1 ghy geholpen, Ga naar margenoot2 dien die Ga naar margenoot3 sonder kracht is? Ga naar margenoot4 [ende] behouden den arm, [die] sonder sterckte is?

3

Hoe hebt ghy hem Ga naar margenoot5 geraden, Ga naar margenoot6 die geene wijsheyt en heeft, ende Ga naar margenoot7 de sake alsoose is, Ga naar margenoot8 ten vollen bekent gemaeckt?

4

Aen wien hebt ghy Ga naar margenoot9 [die] woorden verhaelt? ende Ga naar margenoot10 wiens geest is van u uytgegaen?

5

Ga naar margenoot11 De Ga naar margenoot12 doode sullen Ga naar margenoot13 geboren worden Ga naar margenoot14 van onder de wateren, ende Ga naar margenoot15 hare inwoonderen.

6

De Ga naar margenoot16 helle is Ga naar margenoota naeckt Ga naar margenoot17 voor hem: ende geen decksel en isser voor het Ga naar margenoot18 verderf.

7

Ga naar margenootb Ga naar margenoot19 Hy breydt Ga naar margenoot20 het Noorden uyt over Ga naar margenoot21 het woeste: hy hangt de aerde Ga naar margenoot22 aen een niet.

[Folio 242v]
[fol. 242v]

8

Ga naar margenoot23 Hy bindt de wateren in sijne wolcken: nochtans Ga naar margenoot24 en scheurt de wolcke Ga naar margenoot25 daer onder niet.

9

Ga naar margenootc Hy houdt Ga naar margenoot26 het vlacke [sijnes] Ga naar margenoot27 throons vast: hy spreydt sijn wolcke daer over.

10

Ga naar margenootd Hy heeft een Ga naar margenoot28 geset perck over het vlacke der wateren rontom afgeteeckent, Ga naar margenoote Ga naar margenoot29 tot aen de voleyndinge toe des lichts met de duysternisse.

11

Ga naar margenoot30 De pilaren des hemels tzitteren, ende Ga naar margenoot31 ontsetten sich voor sijn schelden.

12

Door sijne kracht Ga naar margenootf Ga naar margenoot32 klieft hy de zee: ende door sijn verstant verslaet hy [hare] Ga naar margenoot33 verheffinge.

13

Ga naar margenootg Door sijnen Geest Ga naar margenoot34 heeft hy de hemelen verciert: sijne hant heeft Ga naar margenoot35 de lanck-wemelende slange geschapen.

14

Siet, Ga naar margenoot36 dit zijn [maer] Ga naar margenoot37 uyterste eynden sijner wegen: ende wat een Ga naar margenoot38 kleyn stuxken der sake hebben wy van hem gehoort? wie soude dan Ga naar margenoot39 den donder sijner mogentheden verstaen?

margenoot1
N. ghy Bildad.
margenoot2
D. my. alsoo in't volgende.
margenoot3
T.w. niet alleen door d'ongesontheyt, ende smerten sijns lichaems, maer oock door de verslagentheyt sijns gemoets.
margenoot4
Dese vragen loochenen sterckelick. Hy wil seggen, dat Bildad hem niet geholpen, nochte behouden en hadde: want in de plaetse van hem te vertroosten met Gods vriendelicke genade, hadde hy hem gesocht te verschricken met Godts vreeselicke Majesteyt.
margenoot5
T.w. op dat hy wijser zy in't verstant, voorsichtiger in spreken, geduldiger in lijden, gestadiger in hopen.
margenoot6
Hy spreeckt spotscher wijse van hem selven, om dat sijne vrienden hem voor eenen onverstandigen swetser hielden. Siet bov. 11.2, 3.
margenoot7
Siet van de beteeckeninge des Hebr. woorts, bov. 5. op vers 12. Iob veracht, ende bespot hier dat van Bildad was voortgebracht niet ten aensien vande leere selve, maer vande toe-eygeninge daer van.
margenoot8
Hebr. in menichte.
margenoot9
Dat is, de voorgaende propoosten gebruyckt? Hy wil seggen, Zijn my die dingen niet soo wel bekent als u? Vergel. bov. 12.3, 4. ende 13.2.
margenoot10
D. door wiens geest hebt ghy dit gesproken? Ten is niet eene extraordinare ingevinge van Godts geest: want ghy en hebt niet dan gemeene dingen voortgebracht, die een yeder bekent zijn. 'T is dan van de drijvinge uwes eygenen geestes, die door sijn onverstant quade toe-eygeningen, ende besluyten maeckt. Siet ond. 32.8.
margenoot11
Na dat Iob Bildads in-rede verworpen heeft, spreeckt hy breeder van de volmaeckte eygenschappen, ende wercken Godts, daer van Bildad gehandelt hadde, om te toonen, dat de dingen van hem verhaelt, hem wel bekent waren, ende volgens, dat sijn verhael was onnoodich, ende ontijdich geweest, ende niet wel passende op haer geschil.
margenoot12
Verst. de gestorvene menschen. Alsoo is het Hebr. woort rephaim dickwils in de H. Schrift genomen. siet Psal. 88.11. Prov. 2.18. ende 9.18. Ies. 14.9. ende 26.14. Andere verstaen de doode dingen, die in de aerde, ende wateren van Godt geformeert worden, als gout, silver, kostelick gesteente, koper, stael, yser, etc. Sommige verstaen de Reusen, gelijck 't Hebr. woort dese oock beteeckent, Deut. 2.20. ende 3.13.
margenoot13
D. wedergeboren, ofte weder levendich worden door de opstandinge, de welcke eene weder-geboorte genaemt wort, Mat. 19.28. Het Hebr. woort is voor geboren worden genomen, Psal. 51.7. Prov. 8.24, 25.
margenoot14
D. uyt de aerde, die het onderste element is.
margenoot15
Verst. der wateren; dat is, de doode lichamen, die inde zee, ende andere wateren liggen. Siet Apoc. 20.13. daerom sommige het woordeken ende hier nemen voor, dat is.
margenoot16
Verst. alle diepe, ende verborgene plaetsen, ja oock de helle, tot de welcke het gesichte der menschen niet geraken en kan. Alsoo is het woort Scheol genomen Psal. 139.8. Siet oock Gen. 37. op vers 35.
margenoota
Psal. 139.8, 11. Prov. 15.11. Hebr. 4.13.
margenoot17
D. voor Godt, die alles door sijne voorsichticheyt doorsiet, ende regeert.
margenoot18
Verst. de plaetsen, daer in alle dingen verdorven worden, ende verloren gaen, ende daer onder, de plaetse der verdoemden: vergel. Prov. 15.11. ende 27.20.
margenootb
Psal. 104.2.
margenoot19
Namelick, Godt.
margenoot20
D. den hemel; die hier alsoo van een deel genaemt wort, om dat het lant, daer in Iob, ende sijne vrienden woonden, het Noordtsche deel over sich gehadt heeft, zijnde de hemel door den Equinoctiael in twee gelijcke deelen gedeelt, het Noordtsche, ende het Zuydtsche.
margenoot21
Verst. de geheele ruymte, die tusschen den hemel ende de aerde is.
margenoot22
So dat de aerde geen ondersteunsel en heeft, dan Godts overgroote macht. siet Psal. 24. op't 2. ende 104.5. ende 136.6.
margenoot23
Godt maeckt de wolcken uyt de dampen der aerde opwaerts stijgende, ende door sijne voorsichticheyt in de lucht soo t'samen-clonteren, datse schijnen in sacken gebonden te zijn. Verg. Gen. 2.6. ende 2.Sam. 22.12. ende de aent.
margenoot24
D. en ontsluyt, noch en berst niet, vallende geheel op de aerde, niet tegenstaende datse bestaet uyt water 't welcke van nature neder-waerts loopt, maer druypt alleen hier, ende daer, als, ende nae dattet den Heere belieft.
margenoot25
D. in het onderste deel der wateren, die in de wolcken, als in een sack gesloten zijn.
margenootc
Iob. 9.8. Psal. 104.2, 3.
margenoot26
D. het middelste deel van de lucht. Dit maeckt Godt vast, op dattet hem diene, als eene werck-plaetse, daer uyt hy ons sijne goederen mede deele; ende die hy tot cieraet met wolcken bestroyt.
margenoot27
D. des hemels, ofte der lucht. Van welcke 3 hemelen wort gewach gemaeckt, Gen. 2. in d'aenteeck. op vers 1.
margenootd
Iob 38.8. Psal. 33.7. ende 104.9. Ierem. 5.22.
margenoot28
Eene gestelde pale in't ronde, daer over de wateren der zee niet en konnen geraken, om het drooge te overstelpen, ende bedecken. Siet de volgende schriftuer-plaetsen.
margenoote
Genes. 1.9. Iob 38.8. Psal. 33.7. ende 104.9. Prov. 8.29. Ierem. 5.22.
margenoot29
D. soo lange als het licht, ende de duysternisse op der aerde sullen wesen; ofte, soo lange als de werelt staen sal.
margenoot30
Vergelijckt 2.Sam. 22.8. Psal. 18.8. Verstaet door de pilaren des hemels, de krachten des selven, Luc. 21.26. dewelcke zijn de nature, eygenschappen, ende werckingen des hemels, die uyt haren stel schijnen gebracht te zijn, niet alleen door ongewoonelicke blixemen, donderslagen, winden, tempeesten, regenen, etc. maer oock door vele teeckenen in de sonne, mane, sterren, cometen, ende vyeren in den hemel, etc.
margenoot31
Hebr. verwonderen sich.
margenootf
Iesa. 51.15.
margenoot32
Als hy onweder, ende tempeesten laet komen over de zee, die de baren, ende golven so verheffen, dat de zee schijnt te splijten, ende vol kloven te zijn. Psal. 107.25, 26.
margenoot33
D. hare onstuymige, ende hooch-loopende baren, Psal. 104.7. ende 107.29. Hebr. Rahab, 't welck eenige inden text behouden, verstaende daer by Egypten, soo genoemt, om den hoochmoet, ende hooveerdicheyt der Egyptenaren. Psal. 89.11. Ies. 51.9.
margenootg
Psal. 33.6.
margenoot34
And. heeft de hemel schoonheyt.
margenoot35
Door dese kanmen verstaen sekere groote slange 't zy in de zee, ofte op het lant. Sy wort hier ende Iesa. 27.1. genaemt met een bywoort, beteeckenende vluchtich, wech-vliedende, wech-wemelende. sommige willen't verstaen van het teecken des hemels, de slange genoemt.
margenoot36
Dese dingen, die wy van Godes wercken, ende eygenschappen verhaelt hebben.
margenoot37
Kleyne uyterste deelkens, ende gelijck afsnijdselen der seer groote, ende wijt uytgebreyde leeringe, die daer is van de ordinaire werckingen sijner wonderlicker kracht, ende regeringe.
margenoot38
D. hoe weynich ist, dat wy weten, ende begrijpen van Godts wercken, by het gene, datter van is.
margenoot39
D. sijne seer groote, ende schrickelicke macht.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken