Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxviij. Capittel.

Iob vertoont hebbende de kloeckheyt des menschelicken vernufts inde dingen deser werelt, vers 1, etc. verklaert datse niet te vergelijcken en is met de hooge wijsheyt Godts, die onweerdeerlick, ende nieuwers te vinden en is, 12. dan by Godt, diese heeft, ende gebruyckt, 23. voegt daer by waer in de rechte wijsheyt des menschen gelegen zy, 28.

1

Ga naar margenoot1 GEwisselick daer is voor het silver een Ga naar margenoot2 uytganck, ende een plaetse voor het gout Ga naar margenoot3 datse smelten.

2

Het yser wort uyt Ga naar margenoot4 stof genomen: ende [uyt] Ga naar margenoot5 steen wort koper gegoten.

3

Ga naar margenoot6 Het eynde Ga naar margenoot7 [dat Godt] gestelt heeft voor de Ga naar margenoot8 duysternisse, ende Ga naar margenoot9 al het uyterste ondersoeckt Ga naar margenoot10 hy; het gesteente der Ga naar margenoot11 donckerheyt, ende der schaduwe des doots.

4

Ga naar margenoot12 Breeckter een beke door, by den genen die daer woont; Ga naar margenoot13 [de wateren] Ga naar margenoot14 vergeten zijnde vanden voet, worden vanden mensche uytgeputtet, [ende] gaen wech.

5

Uyt de aerde, komt Ga naar margenoot15 het broot voort: ende onder haer Ga naar margenoot16 wortse verandert als ofse vyer ware.

6

Ga naar margenoot17 Hare steenen Ga naar margenoot18 zijn de plaetse van den Saphyr: ende Ga naar margenoot19 sy heeft Ga naar margenoot20 stofkens van gout.

7

De Ga naar margenoot21 roof-vogel en heeft het Ga naar margenoot22 padt niet gekent; ende de ooge der Ga naar margenoot23 kraye en heeft het niet gesien.

8

De Ga naar margenoot24 jonge hoochmoedige dieren en hebben Ga naar margenoot25 het niet betreden: de felle leeuw en heeft daer over niet henen gegaen.

9

Ga naar margenoot26 Hy lecht sijne hant aen de Ga naar margenoot27 key-achtige [rotze]: Ga naar margenoot28 hy keert de bergen van den wortel om.

10

Inde rotz-steenen Ga naar margenoot29 houwt hy stroomen uyt: ende sijne ooge siet al Ga naar margenoot30 het kostelicke.

11

Hy bindt de Ga naar margenoot31 rivieren toe, dat niet een Ga naar margenoot32 traen uyt en komt, ende het verborgene brengt hy uyt in't licht.

12

Ga naar margenoot33 Maer de wijsheyt, van waer salse gevonden worden? ende waer is de plaetse des verstants?

13

De mensche en weet hare weerde niet: ende sy en wort niet gevonden in't lant Ga naar margenoot34 der levendigen.

14

Ga naar margenoota De Ga naar margenoot35 afgront seyt, Sy en is in my niet: ende Ga naar margenoot36 de zee seyt, Sy en is niet by my.

15

Ga naar margenootb Het Ga naar margenoot37 gesloten-gout en kan voor haer niet gegeven worden: ende met silver en kan haren prijs niet worden opgewogen.

16

Sy en kan niet geschatt worden tegen fijn gout van Ga naar margenoot38 Ophir, tegen den kostelicken Ga naar margenoot39 Schoham, ofte den Ga naar margenoot40 Saphyr.

17

Men kan het gout, ofte het Ga naar margenoot41 cristal haer niet gelijck weerderen: oock en isse [niet] te verwisselen voor een Ga naar margenoot42 kleynoot van Ga naar margenoot43 dicht-gout.

18

Ga naar margenoot44 De Ramoth, ende Ga naar margenoot45 Gabisch en sal Ga naar margenoot46 niet gedacht worden: want de treck der wijsheyt is meerder dan der Ga naar margenoot47 Robijnen.

19

Men kan den Ga naar margenoot48 Topaz van Mooren-lant haer niet gelijck weerderen: ende by het fijn louter gout en kanse niet geschatt worden.

20

Ga naar margenootc Die wijsheyt dan, van waer komtse? ende waer is de plaetse des verstants?

21

Want sy is verholen voor de oogen aller levendigen; ende Ga naar margenoot49 voor 't gevogelte des hemels isse verborgen.

22

Ga naar margenootd Ga naar margenoot50 Het verderf, ende de doot seggen; Ga naar margenoot51 Haer geruchte hebben wy met onse ooren gehoort.

23

Ga naar margenoot52 Godt verstaet haren Ga naar margenoot53 wech: ende hy weet Ga naar margenoot54 hare plaetse.

24

Want hy schouwt Ga naar margenoot55 tot aen de eynden der aerde: hy siet onder alle de hemelen.

25

Ga naar margenoot56 Als hy Ga naar margenoot57 den wint het gewichte maeckte; ende Ga naar margenoote de wateren opwoeg in mate:

26

Als hy den regen een gesette Ga naar margenoot58 order maeckte; ende Ga naar margenoot59 eenen wech voor het weerlicht Ga naar margenoot60 der donderen;

27

Doe Ga naar margenoot61 sach hy Ga naar margenoot62 haer, ende Ga naar margenoot63 verteldese; hy Ga naar margenoot64 schicktese, ende oock Ga naar margenoot65 doorsocht hyse.

28

Maer tot den mensche heeft hy geseyt; Siet, Ga naar margenootf Ga naar margenoot66 de vreese des Heeren is de wijsheyt: ende van het quade te wijcken, is 't verstant.

margenoot1
Iob vertoont hebbende, dat Godt oock eenige boose in dit leven straft, hoewel niet alle, ende merckende dat sijne vrienden dit niet verstaen en konden, wil nu leeren, dat de oordeelen Godts voor ons onbegrijpelick zijn, ende dat de mensche wel vernuftich is, om vele aerdsche dingen uyt te vinden ende te begrijpen, hier vers 1, 2, etc. maer niet om de redenen der wonderbare regeringe Godts te doorgronden, ond. vers 12, etc.
margenoot2
Dat is, plaetsen inde aerde, daer het uyt-gegraven wort. Om dese uyt te vinden, ende het silver van aerde, steen, ende de andere metallen te onderscheyden, heeft de mensche wetenschap genoech: ende alsoo in het volgende.
margenoot3
Te weten, de konstenaers, ofte, daer het gesmolten wort. Siet boven 4. op vers 19.
margenoot4
Dat is, uyt de aerde.
margenoot5
Den welcken sommige Cadmiam noemen: voegende daer by den steen Chalcitem, uyt welcke men meynt, dat het koper gemaeckt wort. Plinius natural. Historiae lib. 34. capit. 1. ende 2. Andere vertalen dese woorden; De steen wort [tot] koper gegoten. ofte, de steen giet het koper uyt. ofte, [uyt] gegoten steen [komt] koper.
margenoot6
D. de uytterste palen van alle groeven, kuylen, holen, ende speloncken der aerde.
margenoot7
Andere voegen hier in het woort mensche, ende vertalen dit vers aldus: [De mensche] stelt een eynde voor de duysternisse, ende voor alle voleyndinge, die hy ondersoeckt: als het gesteente der donckerheyt, ende des doots schaduwe.
margenoot8
Verstaet de dingen, die in het alder diepste, ende duysterste der aerde verborgen liggen, als metallen, gesteenten, etc. gelijck blijckt uyt de volgende woorden.
margenoot9
Ofte, alle volmaecktheyt. D. al wat dienstich is, om eenige wercken daer uyt, ofte, daer mede te maken.
margenoot10
T.w. de mensche.
margenoot11
D. 'twelck in het doncker is. Van des doots schaduwe, siet bov. 3. op vers 5.
margenoot12
D. soo 't gebeurt, dat het hol der mijne, daermen eenige metallen, ofte gesteenten uytgraeft, vol water wort, het welcke daer in sackt, ende inbreeckt van eenige nabuerige plaetse, verlatende alsoo sijne oude groeve, ende de gene, die daer by woonden.
margenoot13
Te weten, der beke.
margenoot14
Dat is, welcke wateren de voet des menschen niet doorgaen en kan van wegen de groote diepte. De sin is, hoe wel de wateren, die uyt den voorgemelden vloet in de mijne vallen, soo diepe zijn, datse van den voet des menschen vergeten zijn, dat is, niet en konnen doorgaen worden, nochtans wordense door de konste, ende den arbeyt des menschen uytgeputtet, datse wech geraken. ofte aldus: [Daer de wateren] van den voet vergeten waren. Dat is, daer te vooren geen water en was geweest, ofte eenich van den voet gevoelt.
margenoot15
Dat is, het koorn, daer uyt het broot gebacken wort.
margenoot16
Dat is, heeft binnen in haer aderen, ende lagen van sulfer, ende vyerige materie, die de menschen weten uyt te vinden.
margenoot17
T.w. der aerde.
margenoot18
D. hebben by sich Saphyr-steenen, die de Mijn-werckers uytgraven. Siet van dit gesteente oock ond. vers 16. item Exod. 24.10. ende 28.18. Cant. 5.14.
margenoot19
Te weten, die plaetse.
margenoot20
D. sandekens van gout, die onder de aerde gemengt zijn, ende daer uyt door het vernuft, ende werck des menschen, gesamelt, ende gescheyden worden.
margenoot21
Verst. eene soorte van een vogel, die gierich tot rooven zijnde, seer naeuwe de verborgene plaetsen doorsoeckt.
margenoot22
T.w. om tot de voorgemelde plaetse te geraken.
margenoot23
Van de welcke men schrijft, datse een seer scherp gesichte heeft. siet Lev. 11. op vers 14.
margenoot24
Hebr. de sonen van het, etc. Vergel. ond. 41.25.
margenoot25
D. het padt, ofte stege, dewelcke leydt nae de plaetse des gouts, ende der edel gesteenten. Verst. hier by: Hoewel geene dieren tot die plaetse konnen indringen, door eenige uytnementheyt, die in haer is, dat nochtans de mensche sulcks doen kan door sijn vernuft, ende arbeyt.
margenoot26
T.w. de mensche.
margenoot27
D. de alderhardste steen-rotzsen.
margenoot28
T.w. met die te verdeelen, te effenen, uyt te hollen, etc. om metallen, ende gesteenten daer uyt te halen, ofte om vloeden, beken, ende fonteynen daer uyt te trecken, ofte om het lant tot de bouwinge bequaem te maken.
margenoot29
Hebr. splijt, ofte, klieft hy rivieren; D. hy maeckt groeven in de rotsen, om het water daer in te locken, die dan tot rivieren, ende beken, ofte andere gebruycken dienen souden.
margenoot30
Als gout, silver, ende edele gesteenten, die in de aerde verborgen liggende, door het graven van den mensche ontdecket worden.
margenoot31
Te weten, die onder de aerde verborgen zijn.
margenoot32
Hebr. van het geween, ofte getraen; dat is, datter geen water daer van en kan opbreken, ende uytvloeyen in de mijnen. Verstaet, dat de mensche de rivieren toedamt ende opdroocht, waer door het kostelicke, dat daer in verborgen was, ontdeckt wort.
margenoot33
Als of hy seyde: De mensche kan wel kostelicke dingen, die inde aerde verborgen zijn, door sijne wetenschap, ende arbeyt uytvinden, maer die verborgene wijsheyt, waer door de redenen van Godts oordeelen ten vollen verstaen worden, en kan hy niet bekomen.
margenoot34
D. onder de menschen, die op der aerde leven. Vergel. Psal. 27.13. ende 142.6. Iesa. 38.11. ende 53.8.
margenoota
Iob 28.22.
margenoot35
Verstaet de diepte der wateren, die onder de aerde, ja in het onderste der selver zijn. Siet Gen. 1. op vers 2.
margenoot36
Verstaet het deel der zee, dat boven op de aerde drijft. Vergel. Genes. 1. op vers 10.
margenootb
Prov. 3.14. ende 8.11, 19. ende 16.16.
margenoot37
Siet 1.Reg. 6. op vers 20.
margenoot38
Siet 1.Reg. 9. op vers 28.
margenoot39
Siet Gen. 2. op vers 12. Vele houden desen steen voor den Onichsteen, ofte Sardonix. wiens koleur is uyt den witten, ende rooden in een gemengt, gelijck de nagelen des menschen.
margenoot40
Een edel gesteente, van hemelsch koleur, blinckende met goudene stipkens.
margenoot41
And. seer blinckende peerle, ofte, den diamant.
margenoot42
Hebr. vat. Siet Genes. 24.53. Num. 31.50. 1.Sam. 6.8. 2.Reg. 20.13. Esth. 1.7.
margenoot43
Siet 1.Reg. 10. op vers 18.
margenoot44
Eenige verstaen door dit woort Corael. And. een edel gesteente, genaemt Sandastros, ofte Garamantites.
margenoot45
De name (nae eeniger gevoelen) van een peerle groeyende inde schelpe van eenen visch, by den Latijnen genaemt Unio, om dat geene twee onverscheyden en wassen. Andre verstaen daer door een seker edel gesteente.
margenoot46
T.w. alsmen gewach maeckt van de weerde der wijsheyt.
margenoot47
Het woort beteeckent een gesteente, dat root van koleur geweest is, uyt het gene, dat verhaelt wort Thren. 4.7.
margenoot48
Een edel gesteente van groen koleur. siet van 't selve Exod. 28.17. ende 39.10.
margenootc
Iob 28.12.
margenoot49
Hy noemt de vogelen, om datse hooge vliegen, ende verre sien, ende nochtans niet geraken en konnen tot de plaetse, daer de wijsheyt verborgen is: want de volmaeckte wijsheyt alleene te vinden is in Godt, die daer van de redelicke creaturen soo vele mede-deelt, als 't hem belieft.
margenootd
Iob 28.14.
margenoot50
Hy bedeelt alle plaetsen in drie, inde middelste, daer in de levendige menschen zijn, in de hoochste, daer in de vogelen vliegen; ende inde onderste, daer in de doode zijn, ende al wat vergaen is. Vergel. hier mede bov. cap. 26. de aenteeck. op vers 6.
margenoot51
T.w. der verborgener wijsheyt. De sin is, datse van dese geene kennisse en hebben, maer alleen een geruchte, datse in wesen zy. Vergel. bov. vers 14.
margenoot52
Dat is, niemant anders dan Godt.
margenoot53
D. de wijse, hoemen de wijsheyt vinden kan, hoedanich sy is, ende wat werckingen datse heeft, ende wat beleydt, ende eynde daer in.
margenoot54
T.w. daerse te vinden is, namelick alleen in hem selven. Matth. 11.27.
margenoot55
De sin is, dat Godts wijsheyt oneyndelick, ende onbepaelt is. 1.Cor. 2.10. Hebr. 4.13.
margenoot56
Hy wil seggen, dat de wijsheyt, die in Godt verborgen is, haer eenichsins geopenbaert heeft door de scheppinge der werelt.
margenoot57
De sin is, dat Godt allen schepselen nae sijne wijsheyt niet alleen het wesen heeft gegeven, maer dat hyse oock heeft gestelt in order, gewichte, ende mate, ende de selve ingestort hare eygenschappen, ende manieren van werckingen.
margenoote
Prov. 8.29.
margenoot58
T.w. hoe, waer, wanneer, ende waer toe hy den regen, donder, blixem, etc. soude laten vallen.
margenoot59
Vergel. ond. 38.25
margenoot60
Hebr. der stemmen. Alsoo Exod. 9.21. 1.Sam. 7.10. onder 37.4, 5. Psal. 29.3.
margenoot61
Vergel. Genes. 1.31.
margenoot62
T.w. de wijsheyt, van de welcke hier gesproken wort.
margenoot63
D. openbaerdese, ende gaf den menschen stoffe, om die te vertellen, ende te verkondigen.
margenoot64
D. hy ordineerdese tot het eynde, daer toe hyse geopenbaert hadde.
margenoot65
D. hy toonde, dat hyse met de aldervolmaecktste doorsoeckinge, ende alderwijste bedenckinge den menschen voorgestelt hadde, op datse die met eerbiedinge nasoecken, ende met ootmoet vereeren souden.
margenootf
Psal. 111.10. Prov. 1.7. ende 9.10.
margenoot66
Als of hy seyde; De verborgene wijsheyt, waer door ick de werelt, ende daer in de menschen regere, is voor my; maer de wijsheyt, die ick voor den menschen behouden hebbe, is dat sy my vreesen nae het voorschrift van mijnen geopenbaerden wille. siet Deut. 29. op vers 29.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken