Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxix. Capittel.

Iob wenschende in sijnen eersten staet herstelt te werden, verklaert hoe gelucksalich de selve geweest zy door des Heeren gunste, ende segen, vers 1, etc. ende hoe seer hy daer in van allen ge-eert, ende aengesien was, 7. uyt oorsake van sijne vroomicheyt, ende deuchtsaemheyt, 12. hy verhaelt oock hoedanich sijne hope daer in was, 18. mitsgaders sijnen gestadigen opganck in rijckdom, 19. item in eere, ende aensien, 20.

[Folio 243v]
[fol. 243v]

1

Ga naar margenoot1 ENde Iob ginck voort sijne spreucke op te heffen, ende seyde:

2

Ga naar margenoot2 Och of ick ware gelijck inde voorige maenden; gelijck Ga naar margenoot3 inde dagen, [doe] Godt my bewaerde.

3

Doe hy Ga naar margenoot4 sijne lampe dede schijnen over mijn hooft; [ende] ick Ga naar margenoot5 by sijn licht Ga naar margenoot6 de duysternisse doorwandelde:

4

Gelijck als ick was in de dagen mijner Ga naar margenoot7 jonckheyt, doe Godts Ga naar margenoot8 verborgentheyt over mijne tente was:

5

Doe de Almachtige noch Ga naar margenoot9 met my was, [ende] mijne Ga naar margenoot10 jongers rontom my:

6

Doe ick mijne gangen Ga naar margenoot11 wiesch in boter: ende de rotzse by my Ga naar margenoot12 oly-beken uytgoot:

7

Doe ick uytginck nae de Ga naar margenoot13 poorte door de stadt, [doe] ick mijnen Ga naar margenoot14 stoel op de Ga naar margenoot15 strate liet bereyden.

8

De jongers sagen my, ende Ga naar margenoot16 verstaken sich: ende de stock-oude Ga naar margenoot17 resen op, [ende] stonden.

9

De Overste Ga naar margenoot18 hielden de woorden in: ende Ga naar margenoot19 leyden de hant op haren mont.

10

De stemme der Vorsten verstack haer: ende Ga naar margenoot20 hare tonge kleefde aen haer gehemelte.

11

Als een oore [my] hoorde, so hielt sy my gelucksalich: als [my] een ooge sach, so getuychdese Ga naar margenoot21 van my.

12

Ga naar margenoota Want ick bevrijdde den elendigen, die riep: ende den weese, ende die geenen helper en hadde.

13

Ga naar margenoot22 De segen des genen, die Ga naar margenoot23 verloren ginck, quam op my: ende het herte der weduwe dede ick Ga naar margenoot24 vrolick singen.

14

Ga naar margenootb Ga naar margenoot25 Ick bekleedde my met gerechticheyt, ende Ga naar margenoot26 sy bekleedde my: mijn Ga naar margenoot27 oordeel was als een mantel, ende vorstelicke hoet.

15

Ga naar margenoot28 Den blinden was ick [tot] oogen: ende den kreupelen was ick [tot] voeten.

16

Ick was den nootdurftigen een vader: ende het geschil [dat] ick niet en wiste, Ga naar margenoot29 dat ondersocht ick.

17

Ende ick verbrack Ga naar margenoot30 de back-tanden des verkeerden; ende wierp den roof uyt sijne tanden.

18

Ende ick seyde; Ick sal in Ga naar margenoot31 mijnen nest Ga naar margenoot32 den geest geven: ende ick sal de dagen vermenichvuldigen, Ga naar margenoot33 als het zant.

19

Mijn Ga naar margenoot34 wortel was Ga naar margenoot35 uytgebreydt aen het water: ende dauw vernachtede op mijnen tack.

20

Mijne Ga naar margenoot36 heerlicheyt Ga naar margenoot37 was nieuwe by my: ende Ga naar margenoot38 mijn boge veranderde sich in mijne hant.

21

Sy hoorden my toe, ende wachteden; ende sweegen op mijnen raet.

22

Na mijn woort en Ga naar margenoot39 spraken sy niet weder: ende Ga naar margenoot40 mijn reden druppede op hen.

23

Want sy wachteden nae my, gelijck Ga naar margenoot41 [nae] den regen: ende sperreden haren mont op, [als] nae den Ga naar margenoot42 spaden regen.

24

Ga naar margenoot43 Lacchede ick hen toe, sy en Ga naar margenoot44 geloofden't niet: ende Ga naar margenoot45 het licht mijnes aengesichts en deden sy niet nedervallen.

25

Ga naar margenoot46 Verkoos ick haren wech, so sat ick Ga naar margenoot47 boven aen, ende woonde Ga naar margenoot48 als een Coninck onder de benden, als een die treurige vertroost.

margenoot1
Siet bov. 27. op vers 1.
margenoot2
Hebr. wie sal my geven te zijn, etc. siet bov. 6. op vers 8.
margenoot3
D. in den voorigen tijt mijnes levens. Vergel. boven 14. vers 5. ende siet de aenteeck.
margenoot4
D. my met sijne gunste, ende segen by bleef. Soo wort dit woort dickwils genomen. Siet bov. 18. op vers 6.
margenoot5
Dat is, door sijne genade, ende segen: want licht is hier evenveel, als recht te vooren lampe. Siet bov.18. op vers 5.
margenoot6
D. de elende, ende den tegenspoet deses levens door-quam, ende overwan. Duysternisse voor elende, ende tegenheyt. siet Gen. 15. op vers 12.
margenoot7
D. mijner meester kracht, ende gelucksalicheyt. Ende verstaet dese niet soo seer ten aensien van sijnen ouderdom, als vanden welstant sijnes levens, die hem te vooren als eene jeucht geweest was. And. in de dagen mijnes herfts, te weten, als ick overvloet, ende weelde gehadt hebbe, gelijck men heeft in den herft, als de vruchten rijpe zijn: ofte, inde dagen mijnes winters, dat is, als ick ruste, ende stilte gehadt hebbe, gelijck de krijschsluyden in de winter plegen te hebben, alsse in eene goede plaetse logeeren.
margenoot8
Verstaet de eeuwige voorsichticheyt Godts, waer door hy sorge voor Iob droech, om hem te geleyden, ende te bewaren, mits-gaders sijne vriendelicke bywooninge door de onderwijsinge, ende vertroostinge van sijnen heyligen Geest.
margenoot9
Siet Genes. 21. op vers 22.
margenoot10
D. knechten, ofte, sonen.
margenoot11
'T is eene overtollige maniere van spreken, beteeckenende grooten overvloet van boter, niet ongelijck de gene, die wy hebben Gen. 49.11, 12. ende die hier inde naeste woorden volgt.
margenoot12
Vergel. Deuter. 32.13. ende 33.24. ende bov. 20.17. Hebr. ende de rotze by my met beken van olye uytgegoten wert.
margenoot13
Verst. de plaetse van het gerichte, by ons genaemt de vyerschare, siet Gen. 22. op vers 17. ende bov. 5.4.
margenoot14
Richterstoel, uyt den welcken hy als eene hooge Overicheyt kennisse nam van der ondersaten geschillen, ende het recht uytede.
margenoot15
Die by de stadts-poorte was, alwaer het volck vergaderde om te pleyten, ende de uytsprake des Richters te verwachten.
margenoot16
Te weten, uyt vreese, ofte schaemte voor my wijckende.
margenoot17
T.w. tot dat ick nedergeseten was, in teecken van eerbiedinge. Vergel. Levit. 19.32. 1.Reg. 2.19.
margenoot18
D. lieten hare propoosten varen, om my te hooren spreken, ofte uyt ontsicht van mijne tegenwoordicheyt.
margenoot19
Dat is, swegen stille. Siet Iudic. 18. op vers 19.
margenoot20
Dese maniere van spreken beteeckent stil-swijgentheyt, ofte onvermogentheyt van spreken, siet de selve oock Psal. 137.6. Ezech. 3.26.
margenoot21
T.w. van mijne Godtvruchticheyt, ende vroomicheyt, die haer openbaerde, in alle mijne woorden, ende wercken.
margenoota
Psal. 72.12. Prov. 21.13.
margenoot22
D. het goet, het welcke my toe-gewenscht wiert van de gene, die ick uyt sware nooden hielp.
margenoot23
D. die in perijckel stont van verloren te moeten gaen, in dien ick hem met raet, ende daet niet geholpen en hadde.
margenoot24
D. verblijden over de weldaet, ende den bystant, dien ick haer bewees in hare verdruckinge.
margenootb
Ies. 59.17. Ephes. 6.14, etc. 1.Thes. 5.8.
margenoot25
De sin is, gelijck Iob hem vast gehouden heeft aen de gerechticheyt, als aen een kleet datmen niet af en legt, dat oock alsoo de gerechticheyt hem diende tot een cieraet, ende aensien by den menschen. Vergel. ond. 40.5. Psal. 132.9. Iesa. 52.1.
margenoot26
T.w. de gerechticheyt.
margenoot27
T.w. dat ick uytede tot bescherminge van de verdruckte.
margenoot28
Verst. dat hy de elendige geholpen hadde, niet alleen met woorden van onderwijs, waerschouwinge, raet, ende troost, maer oock met wercken, ende middelen.
margenoot29
Hy wil seggen, dat hy niet alleen recht afgehandelt en heeft, dat tot hem, als tot den ordinaren Richter aengebracht wiert, maer oock dat hy neerstelick nagespeurt hadde, dat hem niet aengebracht was, om de verdruckte by tijts te helpen.
margenoot30
D. het gewelt der onrechtveerdige menschen, die de arme, ende swacke sochten te verdrucken. Siet gelijcke maniere van spreken, Psal. 3.8. ende 57.5. ende 58.7. Pro. 30.14. Ioel 1.6.
margenoot31
D. in mijn huys, ende onder de mijne.
margenoot32
D. allencxkens, ende sachtkens uyt gaen, ende als van enckelen ouderdom sterven. Vergel. de naestvolgende woorden. 't Hebr. woort schijnt soo genomen te zijn, Genes. 25.8. ende 49.33.
margenoot33
Dat is, in groote veelheyt. Siet Genes. 41. op vers 49.
margenoot34
Dat is, mijn vermogen, ende welvaren nam toe, ende vermeerderde, gelijck de wasdom eens booms, die uyt den gront met water, ende uyt den hemel met dauw wel bevochticht wort. Vergel. bov. 18.16. ende Psal. 1.3.
margenoot35
Hebr. geopent.
margenoot36
D. de eere, ende achtinge, die ick onder de menschen hadde uyt oorsake van mijnen grooten welstant.
margenoot37
D. bleef niet alleen gelijck te vooren, maer nam oock dagelicks toe.
margenoot38
Verst. de macht, ende de middelen, die hy hadde om sijnen staet te onderhouden, ende te beschermen tegens alle schadelick gewelt. Hy verklaert van die, datse veranderden door toeneminge, ende vermeerderinge. Boge voor macht, ende middelen. Genes. 49. vers 24. 1.Sam. 2. vers 4, etc.
margenoot39
Hebr. en verdobbelden sy niet. alsoo 1.Sam. 26.8. 2.Sam. 20.10.
margenoot40
Siet Deut. 32. op vers 2.
margenoot41
Vergel. Psal. 72. op vers 6.
margenoot42
Siet Deut. 11. op vers 14.
margenoot43
Ofte, jockte ick met hen.
margenoot44
T.w. dat ick jockte; dat is, sy hadden my in sulcken aensien, ende weerde, datse mijne woorden in jock gesproken, opnamen als in rechten eernst van my voortgebracht.
margenoot45
D. mijn blijde gelaet en bedroefden, nochte en beschaemden sy niet, uyt oorsake, dat ick met mijn jocken hen soude mogen schijnen veracht te hebben.
margenoot46
D. indien ick van selfs by hen ginck, om hen te besoecken, ende met goet onderwijs, raet, ofte troost te vermaken, ende stichten.
margenoot47
Hebr. het hooft: ofte [aen't] hooft.
margenoot48
Hy wil seggen, dat hy niet alleen geducht was, als een Coninck om sijne autoriteyt, maer oock bemint, ende begeert, als een vertrooster der bedroefden, om sijne vriendelickheyt, ende weldadicheyt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken