Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxxv. Capittel.

Iob wort weder berispt, dat hy sich te rechtveerdich hielt, vers 1, etc. ende wort gewesen op de grootheyt der Goddelicker Majesteyt, 4. hem wort oock geleert, waerom Godt eenige menschen laet in groote elende blijven, 9. wort vermaent op Godt te hopen, 14. die hem beneden sijne verdienste strafte, 15. ende sich te vernederen, 16.

1

ELihu Ga naar margenoot1 antwoordde voorder, ende seyde:

2

Houdt ghy dat Ga naar margenoot2 voor recht, [dat] ghy geseyt hebt: Ga naar margenoot3 Mijne gerechticheyt is meerder dan Godts?

3

Want Ga naar margenoota ghy Ga naar margenoot4 hebt geseyt, Wat Ga naar margenoot5 soudese Ga naar margenoot6 u baten? wat meer profijt sal ick Ga naar margenoot7 [daer met] doen, dan met mijne sonde?

4

Ick sal u Ga naar margenoot8 antwoorde geven, ende Ga naar margenoot9 uwen vrienden met u.

5

Bemerckt den hemel, ende siet; ende aenschouwt de Ga naar margenoot10 bovenste wolcken, sy Ga naar margenoot11 zijn hooger dan ghy.

6

Indien ghy sondicht, Ga naar margenoot12 wat bedrijft ghy tegen hem? indien uwe overtredingen menichvuldich zijn, Ga naar margenoot13 wat doet ghy hem?

7

Ga naar margenootb Indien ghy rechtveerdich zijt, wat geeft ghy Ga naar margenoot14 hem? ofte wat ontfangt hy uyt uwe hant?

8

Uwe godtloosheyt soude zijn Ga naar margenoot15 tegen eenen man gelijck ghy zijt, ende uwe gerech-

[Folio 246v]
[fol. 246v]

ticheyt Ga naar margenoot16 voor eens Ga naar margenoot17 menschen kint.

9

Ga naar margenoot18 Van wegen [hare] Ga naar margenoot19 grootheyt doen Ga naar margenoot20 sy de onderdruckte roepen: Ga naar margenoot21 sy schreeuwen van wegen Ga naar margenoot22 den arm der Ga naar margenoot23 grooten.

10

Ga naar margenoot24 Maer Ga naar margenoot25 niemant en seyt, Waer is Godt, Ga naar margenoot26 mijn Maker; Ga naar margenoot27 die de Psalmen geeft in der nacht?

11

Ga naar margenoot28 Die ons geleerder maeckt, dan de beesten der aerde; ende ons wijser maeckt dan het gevogelte des hemels.

12

Ga naar margenoot29 Daer Ga naar margenoot30 roepen sy; Ga naar margenootc maer hy en antwoordt niet, van wegen den Ga naar margenoot31 hoochmoet der boosen.

13

Gewisselick en sal Godt de Ga naar margenoot32 ydelheyt niet verhooren: ende de Almachtige en sal die niet aenschouwen.

14

Ga naar margenoot33 Dat ghy oock geseyt hebt; Ghy en sult hem niet aenschouwen: Ga naar margenoot34 daer is [nochtans] gerichte voor sijn aengesichte: wacht ghy dan op hem.

15

Ga naar margenootd Maer nu, dewijle Ga naar margenoot35 het niets en is, dat Ga naar margenoot36 sijn toorn [Iob] Ga naar margenoot37 besocht heeft, ende hy Ga naar margenoot38 [hem] niet seer in overvloet doorkent en heeft;

16

So heeft Iob Ga naar margenoot39 in ydelheyt sijnen mont geopent, [ende] sonder wetenschap woorden vermenichvuldicht.

margenoot1
Siet bov. 34. op vers 1.
margenoot2
D. voor eene goede, ende billicke sake, die in't gerichte verdedicht kan worden. Siet bov. 34. de aenteeck. op vers 4.
margenoot3
Dit en hadde Iob niet formelick alsoo gesproken, maer Elihu wil het uyt sijne woorden besluyten, die hy daerom in het volgende vers voortbrengt.
margenoota
Iob 34.9.
margenoot4
Vergel. 9.20. ende 10.15.
margenoot5
T.w. uwe gerechticheyt.
margenoot6
N. uwen persoon, ô Iob.
margenoot7
D. met mijne gerechticheyt, ende vroomicheyt. Iob hadde sulcks geklaecht uyt onverduldicheyt, om dat hy vroom zijnde schrickelick geplaegt, ende wreedelick veroordeelt wiert.
margenoot8
T.w. met de welcke ick u wederleggen sal.
margenoot9
T.w. die tegen u gehandelet, doch u ten vollen niet beantwoordet en hebben. Evenwel Eliphaz hadde by nae het selve, dat hier nu van Elihu voortgebracht wort, versen 6, 7. te vooren geseyt, bov. cap. 22. versen 2, 3. Sommige duyden't op de gene die het met Iob hielden. Vergel. cap. 18.2.
margenoot10
Siet Deut. 33. op vers 26.
margenoot11
De sin is; Zijn de wolcken hooger, hoe veel te meer Godt? Is Godt hooger, wat kont ghy hem helpen met uwe vroomicheyt, ofte schaden met uwe sonde?
margenoot12
T.w. daermede ghy hem, dat is, Godt soudt mogen beschadigen.
margenoot13
T.w. wat quaet, schande, ofte nadeel.
margenootb
Iob 22.2. Psal. 16.2. Rom. 11.35.
margenoot14
Verstaet, niet met allen; dat is, hy en heeft geen profijt, nochte bate van uwe gerechticheyt. Vergel. Psal. 16. vers 2. ende 50.10, 11, 12.
margenoot15
T.w. om hem te beschadigen.
margenoot16
T.w. om hem voordeelich te zijn, ende eenige weldaet te bewijsen.
margenoot17
Siet 1.Reg. 8. op vers 39.
margenoot18
Elihu schijnt hier te sien op de woorden Iobs, bov. cap. 24. vers 12. de welcke hy t' onrechte alsoo soude duyden, als of Iob daer mede Godt van ongerechticheyt beschuldicht hadde. Want Iob hadde Godt sijne eere gegeven, vers 12. ende den verdruckten de schult opgeleyt vers 13.
margenoot19
D. groot gewelt.
margenoot20
T.w. de godtloose.
margenoot21
T.w. de verdruckte.
margenoot22
D. het gewelt, ende den overlast. Vergel. ende siet bov. 22. op vers 8.
margenoot23
D. der machtigen, ende geweldigen.
margenoot24
Elihu geeft reden waerom de verdruckte in haren noot niet geholpen en worden.
margenoot25
Te weten, der gener, die onderdrucket worden. Hebr. maer hy en seyt niet.
margenoot26
Hebr. mijne Makers, in't getal van velen. Vergel. Gen. 20. op vers 13. Item siet bov. 32. op vers 22.
margenoot27
D. die in de nacht selve, alsmen ligt om te rusten, den menschen door sijne weldaden oorsake geeft van singen. Vergel. Psal. 42.9.
margenoot28
D. die ons met reden, verstant, ende wijsheyt begaeft boven de onredelicke dieren, so dat wy hem behooren recht te kennen, ende inden noot aen te soecken.
margenoot29
T.w. in haren noot, als sy verdrucket worden.
margenoot30
T.w. tot Godt.
margenootc
Iob 27.9. Prov. 1.28. ende 15.29. Ies. 1.15. Ierem. 11.11. Ioh. 9.31.
margenoot31
D. het trotsich gewelt der gener, van de welcke sy verdrucket worden. Hoewel haer roepen niet vergeselschapt was met godtvruchticheyt. als het volgende verklaert. siet oock bov. versen 9, ende 10.
margenoot32
Dat is, de ydele menschen, die ledich zijn van het rechte geloove, ende de ware godtvruchticheyt. Alsoo snootheden, voor snoode menschen, Psal. 12.9. bedroch, voor bedriegers, Prov. 12.24. valscheyt, voor valschaert, Prov. 17.4. begeerte, voor begeerige, Prov. 21.26. Siet oock bov. 24.20. ende d'aenteeck. op het woort, onrecht.
margenoot33
Elihu keert hem tot Iob, verhalende het gene hy geseyt hadde, bov. 23. vers 8, 9. De sin is, So Godt der ydeler menschen gebeden niet en verhoort, hy en sal oock niet aensien de gene, die voorgeven, datse Godt niet en sien, ende hem niet vinden en konnen, als sy in haren noot door den gebede tot hem vlieden.
margenoot34
Dat is, hoe wel ghy meynt, dat u ongelijck geschiet, daer is nochtans oordeel, ende gerechticheyt by Godt, om met een yeder te handelen nae behooren. Hierom werpt u vertrouwen op den Heere, ende wacht op eene salige uytkomste. Psal. 37.5, 6, 7. ende 55.23.
margenootd
Iob 11.6.
margenoot35
D. eene seer geringe straffe, ten aensien van 't gene Iob verdient hadde. Elihu dit sprekende keert hem tot de omstanders.
margenoot36
D. Godts toorn.
margenoot37
Siet Genes. 21. op vers 1.
margenoot38
Te weten, Godt. Sommige setten dit versken aldus: Maer nu om dat sijn toorn [Iob] niet besocht en hadde, ende hy in grooten overvloet dien niet gekent en hadde, etc. Verstaende dit van Iobs voorgaenden voorspoedigen staet, ende dat hy derhalven uyt ongewoonte van tegenspoet onverduldich gesproken hadde.
margenoot39
D. met onverstandicheyt. Verg. bov. 27. op vers 12.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken