Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Psalm Lxxiiij.

De kercke Godts klaecht over de grouwelicke verwoestingen, die de vyanden overal, bysonderlick in den Tempel ende Synagogen, hadden aengerecht: ende hem voordragende des vyants wreetheyt ende Godts-lasteringen, het tegenwoordich gebreck van Godts gewoonlicke genaden-teeckenen, sijne voorgaende wonderen ende weldaden, den elendigen staet sijner beminde ende weerloose kercke, ende de vasticheyt sijns verbonts, bidt om verlossinge, tot sijner eere, ende der vyanden beschaemtheyt.

1

EEn’ Ga naar margenoot1 onderwijsinge, Ga naar margenoot2 voor Asaph. o Godt, waerom verstoot ghy in Ga naar margenoot3 eeuwicheyt? [waerom] soude uwen Ga naar margenoot4 toorn roocken tegen de Ga naar margenoot5 schapen uwer weyde?

2

Gedenckt aen uwe Ga naar margenoot6 Vergaderinge, [die] ghy van outs verworven hebt; de Ga naar margenoot7 roede uwer erffenisse, [die] ghy verlost hebt; den berch Zion, daer op ghy gewoont hebt.

3

Heft uwe Ga naar margenoot8 voeten op, tot de Ga naar margenoot9 eeuwige verwoestingen: de vyant heeft alles in het Heylichdom Ga naar margenoot10 verdorven.

4

Uwe wederpartijders hebben in’t midden van uwe Ga naar margenoot11 vergaderplaetsen Ga naar margenoot12 gebrult: sy hebben Ga naar margenoot13 hare teeckenen tot teeckenen gestelt.

5

Een yeder werter Ga naar margenoot14 bekent, Ga naar margenoot15 als een die de bijlen om hooge aenbrengt in de dichticheyt van een Ga naar margenoot16 geboomte.

6

Alsoo hebben sy nu Ga naar margenoot17 der selver graveerselen t’samen met Ga naar margenoot18 houweelen ende beuck-hamers in stucken geslagen.

7

Ga naar margenoota Sy hebben uwe heylichdommen in’t vyer Ga naar margenoot19 gesett: Ga naar margenoot20 ter aerden toe, hebben sy de wooninge uwes Naems ontheylicht.

8

Sy hebben in haer herte geseyt; Laetse ons te samen Ga naar margenoot21 uytplunderen: sy hebben alle Godts Ga naar margenoot22 vergader-plaetsen in den lande verbrandt.

9

Wy en sien onse Ga naar margenoot23 teeckenen niet; Daer en is geen Ga naar margenoot24 Prophete meer: nochte yemant by ons, die wete Ga naar margenoot25 hoe lange.

10

Hoe lange, o Godt, sal de wederpartijder smaden? sal de vyant uwen Naem Ga naar margenoot26 in eeuwicheyt lasteren?

11

Waerom treckt ghy uwe hant, ja uwe Ga naar margenoot27 rechterhant, af? [trecktse] uyt het midden van uwen Ga naar margenoot28 boesem, Ga naar margenoot29 maeckt een eynde.

12

Evenwel is Godt mijn Coninck van outs af; die verlossingen werckt in’t midden der aerden.

13

Ga naar margenootb Ghy hebt door uwe sterckte de Ga naar margenoot30 zee gespleten; Ghy hebt de koppen der Ga naar margenoot31 Draken inde wateren verbroken.

14

Ghy hebt de Ga naar margenoot32 koppen des Ga naar margenoot33 Leviathans verplettert: Ghy hebt hem tot spijse gegeven Ga naar margenoot34 den volcke in dorre plaetsen.

15

Ga naar margenootc Ghy hebt eene fonteyne ende beke Ga naar margenoot35 gekloven: Ga naar margenootd ghy hebt Ga naar margenoot36 stercke Ga naar margenoot37 rivieren uytgedroocht.

16

De dach is uwe, oock is de nacht uwe: Ga naar margenoote ghy hebt het Ga naar margenoot38 licht ende de Sonne bereydt.

17

Ghy hebt alle de palen der aerde gestelt: somer ende winter, die hebt ghy geformeert.

18

Gedenckt hier aen: Ga naar margenoot39 De vyant heeft den HEERE gesmaedt: ende een dwaes volck heeft uwen Name gelastert.

19

En geeft Ga naar margenoot40 aen het wilt gedierte de Ga naar margenoot41 ziele uwer tortelduyve niet over: den hoop Ga naar margenoot42 uwer elendigen en vergeet niet Ga naar margenoot43 in eeuwicheyt.

20

Aenschouwt het Ga naar margenoot44 verbont: want de Ga naar margenoot45 duystere plaetsen des lants zijn vol wooningen van gewelt.

21

Laet den verdruckten niet beschaemt wederkeeren: Laet den elendigen ende nootdurftigen uwen Name prijsen.

22

Staet op, o Godt, Ga naar margenoot46 twist uwe twist-sake: gedenckt der Ga naar margenoot47 smaetheyt, [die] u vanden dwasen [wedervaert] den gantschen dach.

23

Vergeet niet Ga naar margenoot48 des geroeps uwer wederpartijders; het getier der gener die tegen u opstaen Ga naar margenoot49 klimt geduerichlick op.

margenoot1
Siet Psal. 32. op vers 1.
margenoot2
Ofte, Asaphs, het welcke men kan verstaen van Asaph selfs, ofte sijne nakomelingen. siet Psal. 50. op vers 1. sommige meynen dat Asaph selfs door den prophetischen Geest desen Psalm gemaeckt heeft van toekomende tijden, om gebruyckt te worden, als dese swaricheden Godts volck souden overkomen.
margenoot3
Ofte, voor altoos, gantslick, teenemael. Siet van het Hebr. woort, Psal. 13. op vers 2.
margenoot4
Ofte, uwe neuse. Vergel. 2.Sam. 22.16. Anders is roockende toorn soo veel, als brandende toorn, gelijck Godts toorn dickwijls by vyer vergeleken wort, waer van de roock opgaet. Siet Psal. 80.5. ende Deut. 29.20.
margenoot5
Siet Psal. 100.3.
margenoot6
Uwe gemeente, u volck Israel.
margenoot7
D. Israel, die u erfdeel is, dat ghy u selven als met roeden hebt toegemeten. alsoo Ierem. 10.16. Vergel. Deut. 32. op vers 9. ende Psal. 16.5, 6.
margenoot8
Ofte, gangen, treden. D. haest u, treet hardt aen, om dese langduerige verwoestingen te aenschouwen, ende daer in te versien: menschelick van Godt gesproken.
margenoot9
Hebr. verwoestingen der eeuwicheyt. Dat is, lanckduerige.
margenoot10
Ofte, geschendt. Hebr. eygentl. quaet gemaeckt.
margenoot11
Daermen op gesette tijden vergadert, om den Godtsdienst te verrichten, ende het woort des Heeren te hooren; als te dier tijt waren, de Tempel, ende de Synagogen, van de welcke ond. vers 8.
margenoot12
Als leeuwen.
margenoot13
Met hare afgodische teeckenen, ofte krijchs-banieren, hebben sy het overal vervult, tot een teecken datse meester over ons zijn.
margenoot14
Hebr. hy wert bekent. D. een yeder vande vyanden wert bekent. D. vermaert ende beroemt, als hebbende een manlick feyt bedreven. Vergel. Prov. 31.23. ende bov. Psal. 9.17.
margenoot15
D. sy hebben niet anders gehouwen ende gekerft als ofse in een bosch doende waren met hout houwen.
margenoot16
Ofte, hout. want men kan ’t oock nemen van het dicht gewrochte hout-werck des heylichdoms, den sin op een uytkomende. dan soude de oversettinge aldus staen: als de bijlen om hooge, ofte, boven aen brengende, ofte, als die de bijlen om hooge aenbracht, aendreef, aenvoerde. Dat is, een yeder wert bekent, als op sulcke wijse te werck gaende, ofte, daer door, dat hy soo dede. om dat, als, ofte, gelijck, niet altoos siet op eenige gelijckheyt, maer oock somtijts op de daet ende waerheyt. Siet Nehem. 7. op vers 2. ende Genes. 27. op vers 12.
margenoot17
D. het gegraveerde ofte gesneden werck des heylichdoms, (waer van vers 2.) daer de gemeente plach te vergaderen, op de welcke het woordeken hare, schijnt te sien. Hebr. hare openingen. siet van dit selve woort, Exod. 28.11.
margenoot18
Het Hebr. woort komt van aenstooten, vallen, nedervellen, beteeckenende alsoo een instrument, waermede men yets, afscheurt, ofte aftreckt om neder te vellen, als houweelen, haken, hellebaerden.
margenoota
2. Reg. 25.9.
margenoot19
Hebr. gesonden.
margenoot20
D. tot den gront toe, ofte, sy hebbense ontheylicht, afbrekende ende slechtende die ter aerden.
margenoot21
Ofte, onderdrucken. van’t Hebr. woort komt een ander dat eene duyve beteeckent, om datse als elck mans roof is. And. hare kinderen seggen in haer herte: sy hebben alle, etc.
margenoot22
Dat is, alle Synagogen ende Scholen der Propheten, daer Godts woort gelesen, ende verklaert ofte geleert wierdt.
margenoot23
De ordinare ende extraordinare teeckenen van Godts genadige tegenwoordicheyt ende gunste.
margenoot24
Vergel. Ezech. 7. vers 26. dewyle nochtans d’autheur deses Psalms een man Godts ende Prophete geweest is, schijnt het gevoelen der gener soo vreemt niet te zijn, die meynen dat desen Psalm van Asaph ofte eenich ander Propheet van dien naem (gelijck diergelijcke prophetische voorschriften elders in Godts woort gevonden worden) gemaeckt zy, al eer dese swaricheden Godts volck zijn overgekomen, ende als de openbare Godts-dienst noch in swanck was, als afgenomen wort uyt vers 1. om Godts kercke te dienen in verscheydene volgende tijden, eensdeels in de Babylonische gevanckenisse, na dat Ezechiel heeft opgehouden te propheteren, anderdeels onder de grouwelicke Tyrannye van Antiochus, waer van sommige dit bysonderlick verstaen: dewijle de tijt der verlossinge uyt de Babylonische gevanckenisse van Ieremia uytdruckelick was gepropheteert. Sommige verstaen, dat desen Psalm (als oock diergelijcke andere) ten tijde van Antiochus gemaeckt zij, van eenen man Godts ofte Prophete, D. leeraer, die wel door ingeven des H. Geests Godts volck geleert ende desen Psalm gedicht hebbe, maer geen sulck Prophete geweest zy, als d’andere, die bysonderlick alsoo genoemt zijn, om datse Godtlicke openbaringen van toekomende dingen gehadt hebben, van welcken Malachias de laetste geweest zy.
margenoot25
D. hoe lange dese elenden ende verwoestingen sullen dueren.
margenoot26
Dat is, altoos, steedts. siet op vers 1.
margenoot27
Met de welcke ghyy ons soo krachtelick pleecht te beschutten ende te verlossen, menschelick van Godt gesproken.
margenoot28
D. steltse te werck: het contrarye wort geseyt van dien, dien’t verdriet te wercken. Prov. 26.15.
margenoot29
T.w. van dese verwoestingen des vyants, ende onse elenden ofte, verteert. T.w. dese vyanden. And. steecktse ten vollen uyt het midden uwes boesems.
margenootb
Exod. 14.21. etc.
margenoot30
Verstaet het roode meer, ofte de Schelfzee.
margenoot31
D. der trotze Oversten van Pharao.
margenoot32
D. den grooten kop, die in plaets van velen is: gelijck den Elephant Behemoth. D. beesten genoemt wort, om dat het een seer groot beest is, Iob 40.10, etc. ofte, verstaet door de koppen, Pharaos overste.
margenoot33
D. des grooten vreeslicken zee-gediertes, ofte, zee-draecks, waer by Pharao hier vergeleken wort, ende andere groote Tyrannen. Iesa. 27.1. Vergel. oock Ezech. 29.3, 4, 5. ende 32.2. Siet van Leviathan Iob 40.20, etc.
margenoot34
Dat is, den vogelen ende wilde dieren, die de doode lichamen der verdronckene Egyptenaren, aen lant ofte aen den oever gedreven zijnde (Exod. 14.30.) hebben opgegeten. alsoo worden mieren, sprinckhanen, konijnkens, etc. een volck ende natie genoemt. Prov. 30.25, 26. Ioel 1.6. anders kanmen’t oock alsoo verstaen, dat Godt sijnen volcke der Egyptenaren roof in de woestijne tot haer onderhoudt gegeven heeft. Vergel. Deut. 31.17. ende Num. 14.9. met d’aenteeck.
margenootc
Exod. 17.5, 6. Num. 20.11. Psal. 105.41. Iesa. 48.21.
margenoot35
Dat is, den rotzsteen gekloven, datter er eene fonteyne ende beke uyt voortquam.
margenootd
Iosu. 3.13, etc.
margenoot36
Hebr. rivieren der sterckte.
margenoot37
Als de wateren der Iordane, daer de kinderen Israels op het drooge zijn doorgegaen. hy wil seggen: ghy brengt water voort, daer’t niet en is, ende droocht het wech, daer’t is.
margenoote
Gen. 1.14, etc.
margenoot38
D. een licht-gevende lichaem, waer door men hier de Mane ende sterren kan verstaen, om des nachts te lichten, gelijck de Sonne by dage. siet Gen. 1. vers 16. Psal. 136.7, 8. ende vergel. Iob 31.26. alwaer door het licht, de Sonne schijnt verstaen te worden, maer de Mane uytdruckelick genoemt wort.
margenoot39
And. de vyant heeft gesmaedt, ofte, gehoont, ô HEERE, etc.
margenoot40
Ofte, desen wilden hoop. siet van ’t Hebr. woort Psal. 68. op vers 11.
margenoot41
D. het leven uwer kercke; die soo machteloos ende weerloos is om desen wreeden hoop tegen te staen, als eene tortel-duyve is tegen het gewelt van wilt gedierte; behelpende haer voorts in stilte met weenen ende klagen tot Godt, ende blijvende geestelick ende inwendichlick schoon, eenvoudig, sachtmoedich, ende haren Godt getrouw. In welck aensien de gelijckenisse van Duyven dickwijls in de H. Schrift gebruyckt wort. siet bov. Psal. 55.7. ende 56.1. ende 68.14. Cant. 1.15. ende 2.14. ende 4.1. ende 5.12. ende 6.9. Iesa. 38.14. ende 59.11. Ezech. 7.16. Hos. 11.11. Mat. 10.16.
margenoot42
Die u toebehooren ende om uwes naems wille lijden. Vergel. Psal. 27.34. ende 72.2.
margenoot43
D. voor altoos. als bov. vers 1.
margenoot44
Dat ghy met Abraham ende sijn zaet gemaeckt hebt, gegrondt in den Messia.
margenoot45
D. alle hoecken des lants zijn gelijck moort-kuylen, daer de vyant alle gewelt uyt bedrijft.
margenoot46
Siet Psal. 35.1.
margenoot47
Hebr. uwer smaetheyt van eenen dwases.
margenoot48
Hebr. der stemme.
margenoot49
D. neemt steets toe. Vergel. 1.Reg. 22.35. ofte, klimt op nae den Hemel tot u. Als Ion. 1.2.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken