Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Psalm Lxxvj.

De Prophete danckt Godt voor sijne genadige tegenwoordicheyt, aen sijn volck bewesen door eene wonderbare verlossinge van trotze ende machtige vyanden, welcker trots, toorn, ende macht Godt door sijnen yver ende toorn vernieticht heeft: met vermaninge om Godt te aenbidden, ende te loven.

1

EEn Psalm, Ga naar margenoot1 een liedt Asaphs: voor den Ga naar margenoot2 Opper-sang-meester, op Neginoth.

2

Godt is bekent in Iuda: sijn Naem is groot in Israël.

3

Ende in Ga naar margenoot3 Salem is sijne Ga naar margenoot4 hutte: ende sijne wooninge in Zion.

4

Ga naar margenoot5 Aldaer heeft hy verbroken de Ga naar margenoot6 vyerige pijlen van den boge; den schilt, ende het sweert, ende den krijch, Ga naar margenoot7 Sela!

5

Ghy zijt doorluchtiger [ende] heerlicker, dan de Ga naar margenoot8 Roof-bergen.

6

De Ga naar margenoot9 stout-hertige zijn berooft geworden; sy hebben haren Ga naar margenoot10 slaep gesluymert: ende Ga naar margenoot11 geene van de dappere mannen hebben hare handen gevonden.

7

Van u Ga naar margenoot12 schelden, o Godt Iacobs, is t’samen Ga naar margenoot13 wagen ende peert in slaep gesoncken.

8

Ghy, vreeslick zijt ghy: ende wie sal voor u aengesichte bestaen, Ga naar margenoot14 van den tijt uwes toorns af?

9

Ghy Ga naar margenoot15 deedt een oordeel hooren uyt den Ga naar margenoot16 hemel: Ga naar margenoot17 de aerde vreesde, ende wert stille:

10

Als Godt opstont ten oordeel, om alle Ga naar margenoot18 sachtmoedige der aerden te verlossen, Sela!

11

Want de grimmicheyt des menschen sal u Ga naar margenoot19 loflick maken: het over-blijfsel der grimmicheden sult ghy Ga naar margenoot20 opbinden.

12

Doet Ga naar margenoot21 geloften ende betaeltse den HEERE uwen Godt, alle ghy die Ga naar margenoot22 rontom hem zijt: laetse dien, Ga naar margenoot23 die te vreesen is, Ga naar margenoot24 geschencken brengen.

13

Die den geest der Ga naar margenoot25 Vorsten als druyven Ga naar margenoot26 afsnijdt: die den Coningen der aerde vreeslick is.

margenoot1
Siet Psal. 48. op vers 1. ende 50. op vers 1.
margenoot2
Siet Psal. 4. op vers 1.
margenoot3
D. Ierusalem: als Gen. 14.18. Vergel. Psal. 48.2, 3, 4, 9. ende siet Hebr. 7.1.
margenoot4
D. Tabernakel ofte Tempel: hier uyt kanmen klaerlick sien, dat Salem ende Ierusalem hier eenderley is.
margenoot5
Vergel. Psal. 46.10.
margenoot6
Hebr. de vyerige kolen, ofte, voncken van den boge. D. de vyerige, ofte, glintzerende pijlen vanden boge, ofte, de glintzerende bogen, als sommige het nemen.
margenoot7
Siet Psal. 3. op vers 3.
margenoot8
Hier door verstaen sommige de machtige Coningen ende Coninckrijcken (by bergen somtijts inde Schriftuere vergeleken) die gewoon zijn soo wel malkanderen, als Godts volck t’samen, als wilde dieren, te rooven. And. ghy zijt doorluchtich ende heerlick van, ofte, van wegen de roof-bergen, D. ghy hebt eere ingeleyt ende uwe heerlicke macht betoont op de bergen: van waer de vyanden (als wilde beesten) ons meenden te rooven ende te verscheuren, daer hebt ghyse verdaen, ende hen ons tot eenen roof gegeven, als in ’t volgende verklaert wort.
margenoot9
Hebr. stercke van herten.
margenoot10
D. den langen slaep, den doot. Vergel. Ierem. 51.39, 57. Psal. 13.4. dit wort by sommige geduydt op de verslagene van den Engel ter tijt Hizkia. 2.Reg. 19.35.
margenoot11
Hebr. Alle mannen der dapperheyt hebben hare handen niet gevonden. D. sy zijn als handeloos geweest, hebben geenen tegen-weer konnen bieden.
margenoot12
Siet Psal. 9. op vers 6.
margenoot13
D. beyde, groote, ende gemeyne krijchs-lieden, die op wagens ende peerden reden, waer van sy gewoon waren te strijden. Siet Iud. 4.3, 13, 15. 2.Sam. 10. op vers 18. 1.Reg. 22.31, 34.
margenoot14
Hebr. van alsdan, ofte, van doe uwes toorns? D. van dier tijt af, ofte wanneer dat ghy toornich zijt, ofte, uwen toorne begint in’t werck te stellen.
margenoot15
D. als ghy een vonnis liet hooren, etc. so vreesde, etc. ofte, ghy laet hooren, ende soo in’t volgende.
margenoot16
Verg. 2.Reg. 19.32, 33, 34, 35. Iud. 5.20. 2.Sam. 22.7, 8, etc.
margenoot17
Ofte, het lant: also in’t volgende vers.
margenoot18
Siet Psal. 10. op vers 17.
margenoot19
D. sal u tot lof ende eere gedijen: de sin is: hoe de vyanden met meerder hitticheyt tegen u ende u volck ontsteken zijn ende woeden, hoe ghy meerder eere sult inleggen, in ’t beschermen van u volck ende het dempen der vyanden.
margenoot20
Ofte, aengorden. dit kanmen alsoo verstaen, dat Godt de overgeblevene grimmige vyanden oock sal bedwingen, gelijckmen yemant met een gordel ofte bant bindt ende dwingt: ofte,hysal sijn volck, dat van des vyants grimmicheyt verlost ende overgebleven is, met macht ende moet aengorden, om de vyanden tegen te staen. beyds heeft eenen goeden sin, men kan’t oock verstaen van Godt, dat hy het overige sijner grimmicheyt sal aengorden, om sijne vyanden voorts te vernielen.
margenoot21
Gelijck de vroome in swaricheyt, ende daer uyt verlost zijnde, plegen te doen. Siet Genes. 28.20, etc. Psal. 66.13, 14, 15. Ion. 1.16. Vergel. oock, bov. Psal. 61. op vers 6.
margenoot22
D. Godts volck, dat sich aen ende by hem houdt: gelijck de stammen rontom den Tabernakel gelegert waren, Num. 2.2, etc. ende de Priesters ende Leviten, als rontom Godt stonden, om hem te dienen: item de 24 Outsten rontom Godts throon. Apoc. 4.4.
margenoot23
Hebr. eygentl. der vreese. dat is, dienmen hoochlick schuldich is te vreesen, T.w. den Godt Israels. Vergel. Genes. 31.53.
margenoot24
Vergel. 2.Chron. 32.21, 23.
margenoot25
Ofte, voorgangeren, leytslieden.
margenoot26
Ofte, afpluckt, af-leest; dat is (volgens de beteeckeninge van’t Hebr. woort) die den grooten het leven, ende oock verstant ende moet, soo haest ende licht neemt, alsmen druyven in den wijn-oogst af-leest; Siet de selve gelijckenisse, Iud. 20.45. met d’aenteeck. ende Apoc. 14.18, 19, 20. ende vergel. in’t bysonder 2.Chron. 32.21.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken