Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Psalm Lxxxiiij.

De Prophete geeft sijnes herten droeffenisse te kennen, om dat hy by de vergaderinge der Geloovigen niet en mocht wesen, verklarende de gelucksalicheyt der gener die sulcx mochte gebeuren: Wenschende ende biddende, daer wederom te mogen verschynen.

1

VOor Ga naar margenoot1 den Opper-sang-meester, op de Ga naar margenoot1 Gittith: Een Psalm Ga naar margenoot1 voor de kinderen Korah.

2

Hoe lieflick zijn Ga naar margenoot2 uwe wooningen, ô HEERE der heyrscharen!

3

Ga naar margenoota Mijn ziele is begeerich, Ga naar margenoot3 ende beswijckt oock van verlangen, nae Ga naar margenoot4 de voorhoven des HEEREN: Ga naar margenoot5 mijn herte, ende mijn vleesch roepen uyt tot den levendigen Godt.

4

Selfs vindt de mussche een huys, ende de swaluwe een nest voor haer, daerse hare jongskens legt, Ga naar margenoot6 by uwe altaren, HEERE der heyrscharen, mijn Coninck, ende mijn Godt.

5

Welgelucksalich zijnse die in u huys Ga naar margenoot7 woonen: sy prijsen u Ga naar margenoot8 gestadelick, Ga naar margenoot9 Sela!

6

Welgelucksalich is de mensche wiens sterckte in u is, Ga naar margenoot10 in welcker herte de gebaende wegen zijn.

7

Als sy door Ga naar margenoot11 het dal Ga naar margenoot12 der moerbesye-boomen doorgaen, Ga naar margenoot13 stellen sy hem tot een fonteyne, oock sal de regen haer Ga naar margenoot14 gantsch rijckelick overdecken.

8

Ga naar margenoot15 Sy gaen van kracht tot kracht, een yegelick [van haer] sal verschijnen voor Godt Ga naar margenoot16 in Zion.

9

HEERE Godt der heyrscharen, hoort mijn gebedt: neemt’et ter oore, ô Godt Iacobs, Sela!

10

O Godt, Ga naar margenoot17 onse schilt, Ga naar margenoot18 siet: ende aenschouwt Ga naar margenoot19 het aengesichte Ga naar margenoot20 uwes Gesalfden.

11

Want een dach in uwe Ga naar margenoot21 voor-hoven, is beter dan duysent Ga naar margenoot22 [elders]: Ick

[Folio 273r]
[fol. 273r]

koos liever Ga naar margenoot23 aen den dorpel in het Huys mijnes Godts te wesen, dan lange te woonen in Ga naar margenoot24 de tenten der godtloosheyt.

12

Want Godt de HEERE Ga naar margenoot25 is een Sonne ende schilt, de HEERE sal genade ende eere geven: Ga naar margenoot26 hy en sal het goede niet onthouden den genen die in oprechticheyt wandelen.

13

HEERE der heyrscharen, Ga naar margenootb welgelucksalich is de mensche, die op u vertrouwt.

margenoot1
Siet Ps. 42.1. de aenteeck. van Opper-sang-meester. ende Psal. 8.1. van Gittith. Van de psalmen voor de kinderen van Korah, siet Psal. 47.1.
margenoot1
Siet Ps. 42.1. de aenteeck. van Opper-sang-meester. ende Psal. 8.1. van Gittith. Van de psalmen voor de kinderen van Korah, siet Psal. 47.1.
margenoot1
Siet Ps. 42.1. de aenteeck. van Opper-sang-meester. ende Psal. 8.1. van Gittith. Van de psalmen voor de kinderen van Korah, siet Psal. 47.1.
margenoot2
Of, uwe Tarbernakelen, in dewelcke uwen dienst gepleecht wort: welcke de Psalmist wooningen noemt in ’t getal van vele, omdat de Tabernakel verscheydene afdeylingen ofte quartieren hadde. Siet. Psal. 43. op vers 3.
margenoota
Psal. 42.2. ende 63.2.
margenoot3
D. sy beswijckt ende verdwijnt schier van groot ende geduerich verlangen, om in des Heeren huys, ofte Tabernakel te mogen komen. siet d’aenteeck. Iob 19.27.
margenoot4
Verstaet hier de voorhoven die by den Tabernakel waren.
margenoot5
D. lijf en ziele verlangen seer, als ick dencke, dat my Godt die genade noch mochte doen, dat ick in den heyligen Tabernakel by sijnen godtsdienst met Godts volck mochte verschijnen.
margenoot6
Als of hy seyde, uwe altaren zijn het huys ende nest daer ic nae verlange, daer hebbe ick eenen grooten lust toe, ende ’t is immers een onweerdige sake, dat ick van de selve verbannen ben ende blijve, door ’t gewelt mijner vyanden, daer de swaluwen selve hare nesten ontrent hebben. And. nae uwe altaren. T.w. schreyen mijn herte ende mijn vleesch. vers 3.
margenoot7
D. dagelicx verkeeren, T.w. de Priesters ende Leviten, mitsgaders andre godtsalige persoonen.
margenoot8
Of, voortaen.
margenoot9
Siet Psal. 3. op vers 3.
margenoot10
D. die met hertelicke begeerte verlangen te gaen op de wegen, de welcke nae den Tabernakel leyden, die van de vrome veel betreden worden: ofte, die den wech der geboden Godes met lust voor oogen hebben.
margenoot11
Verscheydene uytleggers schrijven, dat dit een seer dorre valleye was, door de welcke eenige Israëliten, die nae den Tabernakel trocken, passeren mosten: Ende verstaet hier door, alle drooge plaetsen, die geen water en hebben.
margenoot12
Van dese plaetse, daer veel moer-besye-boomen stonden, Siet 2.Sam. 5.23. Eenige Oversetters houden hier het Hebr. woort Bacha. ende verduytschent het dal der tranen, gelijck de Griecksche Oversetters: ofte, het jammerdal.
margenoot13
D. Sy houden den Heere voor hare spring-ader, met de welcke sy overvloedelick verquickt ende gelaeft worden, ende hier door overkomen sy de moeyelickheyt deser kommerlicker reyse. And. Sy stellen het. T.w. dal, tot een fonteyne, als of de Psalmist seyde, Sy en vragen nae de dorricheyt ende moeyelickheyt van’t voorseyde dal niet, maer sy passeren daer door met vreucht ende goet genoegen, niet anders, dan of het vol lustige fonteynen ware.
margenoot14
Hebr. In, of, met segeninge, D. rijckelick, overvloedelick overdecken. Ezech. 34.26. worden oock de overvloedige regenen genoemt regenen der segeninge: Ende 2.Cor. 9.6. staet, Wie in segeninge saeyt, D. mildelick.
margenoot15
Of, van sterckte tot sterckte, D. om seerst, ende hoe sy meer gaen hoe sy lustiger worden, tot dat sy eyndelick ten huyse Godes in Zion komen. And. van bende tot bende. D. sy gaen met onderscheydene hoopen ofte scharen, d’een hoop voor, d’ander na. Siet Psal. 42.5. Luce 2.44.
margenoot16
T.w. in den Tabernakel die op den berch Zion was, ende daer de Arke des verbonts was op de welcke Godt sat. Hier uyt is af te nemen, dat David desen Psalm gemaecht heeft, doe hy van Absalon verdreven was, want doe was de Arke des verbonts op den berch Zion, 2.Sam. 6. ende 1.Chron. 16. Maer doe David voor Saul vluchtte, was de Arke te Kiriatch-Iearim, 1.Sam. 7.1.
margenoot17
D. die ons beschutt ende beschermt.
margenoot18
Hy wil seggen, Siet ons genadelick aen.
margenoot19
D. den persoon, of, den elendigen staet.
margenoot20
Hebr. uwes Messiae, T.w. Davids, die een figure ende Vader Christi, nae den vleesche, geweest is, die oock de Messias ofte Gesalfde des Heeren genoemt wort, 2.Sam. 23.1. Ende kunnen also dese woorden van den Coninck David verstaen worden, doe hy van Absalon verdreven was. Alhoewel andre die alsoo verstaen, dat David hier dit bidt, om Christi des Messiae wille.
margenoot21
Siet bov. vers 3.
margenoot22
T.w. buyten uwe voor-hoven, waer het oock soude mogen wesen.
margenoot23
D. In een geringen staet te leven, bedienende het ampt als van poortier des Tempels.
margenoot24
D. in de huysen (hoe groot ende lustich de selve oock mogen zijn) inde welcke men godtloosheyt bedrijft.
margenoot25
D. hy verlicht ende verheucht sijne getrouwe dienaren, gelijck de sonne met haer lieflick schijnsel de menschen verquickt, na dat sy lange in eene droeve duysternisse geseten hebben. siet Iesa. 60.19. Apoc. 21.22.
margenoot26
D. hy keert alle ongeluck ende quaet van de sijne af. Siet Genes. 15.1.
margenootb
Psal. 2.12. ende 34.9.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken