Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het iij. Capittel.

Vermaen tot bewaringe vande geboden der wijsheyt, vers 1, etc item, tot vertrouwen op Godt, ende sijnen raedt, met waerschouwinge voor eygen wijsheyt, 5. tot des Heeren vreese, 7. tot mildadicheyt aen des Heeren dienaers, ende armen, 9, 27. tot gedult in castijdinge, 11. van de gelucksalicheyt, die de wijsheyt mede brengt, hare dierbaerheyt, hoochweerdicheyt, ende groote nutticheyt, 13. quade practijcken, 29. twistgiericheyt, 30. onverduldicheyt, 31. den vervloeckten toestant der godtloosen, spotteren, ende sotten, 33.

1

MIjn soon, en vergeet mijne Ga naar margenoot1 wet niet: maer u herte beware mijne geboden.

2

Ga naar margenoota Want Ga naar margenoot2 lanckheyt van dagen, ende jaren van leven, ende Ga naar margenoot3 vrede sullen sy u Ga naar margenoot4 vermeerderen:

3

Ga naar margenoot5 Dat de goedertierenheyt, ende de trouwe u niet en verlaten; Ga naar margenootb Ga naar margenoot6 bindtse Ga naar margenoot7 aen uwen hals, Ga naar margenoot8 schrijftse op de tafel uwes herten.

4

Ende Ga naar margenoot9 vindt Ga naar margenoot10 gunste, ende goet Ga naar margenoot11 verstant in de oogen Godts, ende der menschen.

5

Vertrouwt op den HEERE Ga naar margenoot12 met u gantsch herte: ende en steunt op u verstant niet.

6

Ga naar margenootc Kent hem Ga naar margenoot13 in alle uwe wegen: ende hy sal uwe paden Ga naar margenoot14 recht maken.

7

Ga naar margenootd En zijt niet wijs Ga naar margenoot15 in uwe oogen: vreest den HEERE, ende wijckt van het quade:

8

Het sal eene medicijne Ga naar margenoot16 voor uwen navel zijn: ende eene Ga naar margenoot17 bevochtinge voor uwe beenderen.

9

Ga naar margenoote Vereert Ga naar margenoot18 den HEERE van u goet; ende van de Ga naar margenoot19 eerstelingen aller uwer inkomste.

10

Ga naar margenootf So sullen uwe schueren met Ga naar margenoot20 overvloet vervullet worden; ende uwe pers-cuypen van most Ga naar margenoot21 overloopen.

11

Ga naar margenootg Mijn soon, en verwerpt Ga naar margenoot22 de tucht des HEEREN niet: ende en weest niet verdrietich over sijne Ga naar margenoot23 castijdinge:

12

Ga naar margenooth Want de HEERE castijdt den genen die hy lief heeft; ja gelijck een vader den sone [in den welcken] hy een Ga naar margenoot24 wel-behagen heeft.

13

Wel gelucksalich is de mensche [die] wijsheyt Ga naar margenoot25 vindt; ende de mensche [die] verstandicheyt Ga naar margenoot26 voort-brengt.

14

Ga naar margenooti Want haren Ga naar margenoot27 coop-handel is beter dan den coop-handel van silver; ende hare inkomste dan het Ga naar margenoot28 uyt-gegraven gout.

15

Ga naar margenootk Sy is kostelicker dan Ga naar margenoot29 robijnen; ende Ga naar margenoot30 al wat u lusten mach en is met haer niet te vergelijcken.

16

Ga naar margenoot31 Lanckheyt der dagen Ga naar margenoot32 is in hare rechterhant; in hare slincker hant, rijckdom, ende eere.

17

Hare Ga naar margenoot33 wegen zijn wegen der lieflickheyt, ende alle hare paden Ga naar margenoot34 vrede.

18

Ga naar margenoot35 Sy Ga naar margenoot36 is een boom des levens, den genen diese aengrijpen; ende elck een diese vasthoudt, wort wel gelucksalich.

19

De HEERE heeft de aerde door wijsheyt gegrondt, de hemelen door ver-

[Folio 2v]
[fol. 2v]

standicheyt Ga naar margenoot37 bereydt.

20

Door sijne wetenschap zijn de Ga naar margenoot38 afgronden Ga naar margenootl gecloven, ende de wolcken druppen dauw.

21

Mijn soon, Ga naar margenoot39 laetse niet afwijcken van uwen oogen: bewaert Ga naar margenoot40 de bestendige wijsheyt, ende Ga naar margenoot41 bedachtsaemheyt.

22

Want sy Ga naar margenoot42 sullen het leven voor uwe ziele zijn; ende een Ga naar margenoot43 aengenaemheyt voor uwen halse.

23

Dan sult ghy Ga naar margenoot44 uwen wech Ga naar margenootm seker wandelen: ende ghy en sult Ga naar margenoot45 uwen voet niet stooten.

24

Ga naar margenootn So ghy Ga naar margenoot46 nederligt, en sult ghy niet schricken; maer ghy sult nederliggen, ende uwe slaep sal soet wesen.

25

Ga naar margenoot47 Vreest niet Ga naar margenoot48 van haestigen schrick, nochte vande Ga naar margenoot49 verwoestinge Ga naar margenoot50 der godtloosen, alsse komt.

26

Want de HEERE Ga naar margenoot51 sal met uwe Ga naar margenoot52 hope wesen: ende hy sal uwen voet bewaren, Ga naar margenoot53 van gevangen te worden.

27

Ga naar margenoot54 En onthoudt Ga naar margenoot55 het goet van Ga naar margenoot56 sijne meesters niet, Ga naar margenoot57 alst in’t vermogen uwer hant is te doen.

28

En segt niet tot uwen naesten; Gaet henen, ende komt weder, ende morgen sal Ga naar margenoot58 ick geven; dewijl het by u is.

29

En Ga naar margenoot59 smeedt geen quaet tegens uwen naesten, aengesien hy Ga naar margenoot60 met vertrouwen by u woont.

30

Ga naar margenoot61 En twist met een mensche niet, sonder oorsake; Ga naar margenoot62 so hy u geen quaet gedaen en heeft.

31

Ga naar margenooto En Ga naar margenoot63 zijt niet nijdich over een Ga naar margenoot64 man des gewelts: ende en verkiest Ga naar margenoot65 geene van sijne wegen.

32

Want de Ga naar margenoot66 afwijcker Ga naar margenoot67 is den HEERE een grouwel: maer sijne Ga naar margenootp Ga naar margenoot68 verborgentheyt is met de oprechte.

33

Ga naar margenootq De vloeck des HEEREN is in het huys des godtloosen: maer de wooninge der rechtveerdigen sal hy segenen.

34

Ga naar margenoot69 Sekerlick Ga naar margenootr de spotters sal hy bespotten: maer den Ga naar margenoot70 sachtmoedigen sal hy genade geven.

35

De wijse sullen eere be-erven: maer elck een der sotten Ga naar margenoot71 neemt schande op sich.

margenoot1
Ofte leere: T.w. waer door ick u leere, ende onderwijse om u leven wel aen te stellen. siet bov. 1. op vers 8.
margenoota
Deut. 8.1. ende 30.20.
margenoot2
D. eenen grooten ouderdom, ende een veeljarich leven. also Deut. 30.20. Iob 12.12. Psal. 21.5. ende 91.16. ond. vers 16. ende 4.10. ende 9.11.
margenoot3
D. welstant nae ziele ende lichame. siet Gen. 37. op vers 14.
margenoot4
Alsoo ond. 9.11. Hebr. eyg. Toedoen. ’t welck hier soo veel is als vermenichvuldigen.
margenoot5
Dit kanmen verstaen vande goedertierenheyt, ende trouwe Godts, sulcx dattet soude zijn een bevel vermanende den mensche daer aen vast te hangen, met eene belofte, dat hyse behouden soude. siet ond. op vers 25. Andere verstaen dit van de weldadicheyt, ende trouwe, die een yeder tegen sijnen naesten bewijsen moet.
margenootb
Exod. 13.9. Deut. 6.8.
margenoot6
T.w. de geboden Godts, daer van in’t eerste vers gesproken is. Ofte, de goedertierentheyt, ende trouwe, dat is, de beloften Godts daer van.
margenoot7
T.w. als een cieraet, ofte keten, als bov. 1.9. ende om die altijt voor oogen te hebben. Siet ond. vers 21. ende 6.21. ende vergel. Exod. 13.9. Deut. 6.8.
margenoot8
D. drucktse diepe in’t binnenste uwes verstants, op datse nemmermeer uyt uwe memorie en vergaen. alsoo ond. 7.3. Ier. 17.1. 2.Cor. cap. 3.3.
margenoot9
’T is weder een bevel begrijpende eene stercke belofte, gelijck int begin van het voorgaende vers Het bevel is, poocht genade te vinden, etc. De belofte is, Ghy sult Gode, ende den vromen menschen aengenaem zijn, ende eene gesonde kennisse hebben van wel te leven.
margenoot10
Ofte, genade, D. aengenaemheyt, waer door men yemant behagelick is; alsoo Genes. 39.21. Psal. 46.3. bov. 1.9. ond. 11.16. ende 22. vers 11. Eccl. 10.12. Luce 2.52.
margenoot11
Siet bov. 1. op vers 3.
margenoot12
Verg. Deut. 6.5. ende 1.Reg. 2.4. ende de aenteeck.
margenootc
1.Chron. 28.9.
margenoot13
D. in al het gene, dat ghy voorneemt, aengrijpt, spreeckt, doet, ende laet. Siet Gen. 6. op vers 12. Inden selven sin is terstont in dit vers het woort paden genomen.
margenoot14
D. stieren nae sijne wet, ende u recht daer nae leyden, op dat ghy tot het gewenschte eynde uwes levens moocht geraken. Vergel. ond. 11.5. ende 15.21.
margenootd
Rom. 12.16.
margenoot15
D. in u eygen gevoelen, ende oordeel. Siet Lev. 13. op vers 3. en Iob 18. op vers 3.
margenoot16
’T is eene maniere van spreken by gelijckenisse genomen van de kinderkens, welckers navels met groote voorsichticheyt moeten gehandelt ende versorcht worden; ende oock van de volwassenen, die aldaer weeck ende swack zijn, ende dickwijls medicijne van noode hebben. De sin is, datmen de vreese Godts hebbende, ten aensiene van het geestelicke leven der ziele, gantsch welvaren ende in goede sterckte wesen sal.
margenoot17
Eene andere gelijckenisse genomen van de beenderen des lichaems, de welcke moeten met goet merch vervult worden tot onderhoudinge van de krachten des menschen. Alsoo heeft oock de ziele hare sterckte van de kennisse, ende vreese des Heeren. Vergel. Iob 21.24.
margenoote
Exod. 23.19. ende 34.36. Deut. 26.2, etc. Mal. 3.10. Luce 14.13.
margenoot18
T.w. in sijne Dienaren, de Priesteren, ende Leviten: item in de weduwen, weesen, ende arme, mits die van uwe middelen mede deelende. Exod. 23.19. Deut. 26. 2, 3, etc.
margenoot19
Siet van dese, Exod. c. 22. versen 29, 30. Levit. 2.12. ende 23.17.
margenootf
Deut. 28.8.
margenoot20
Hebr. versaetheyt, D. met overvloet van vruchten, daer mede de menschen versadiget konnen worden. siet Gen. 41.29. ende d’aenteeck. item Eccl. 5.11.
margenoot21
Hebr. door breken.
margenootg
Iob 5.17. Hebr. 12.5.
margenoot22
Dit woort beteeckent wel de onderwijsinge, die geschiet met woorden, maer het wort hier oock voor dadelicke straffen genomen. Siet ond. 7. op vers 22. Alsoo oock het woort tuchtigen, ond. 9.7. Siet d’aenteeck.
margenoot23
Dit woort is oock niet alleene voor woort-straffe genomen, als ond. 15.31, 32. ende 28.23. maer oock voor dadelicke straffe, als hier, ende Psal. 73.14. ende 149.7. Hos. 5.9. alsoo het woort bestraffen, Psal. 6.2.
margenooth
Apoc. 3.19.
margenoot24
Siet van de beteeckeninge des Hebr. woorts, 2.Sam. 24. op vers 23.
margenoot25
Hebr. gevonden heeft, dat is, doorgaens vindt: daerom staet oock het volgende woort nae den oorspronckelicken text, in den toekomenden tijt. Het woort vinden schijnt te sien op het soecken, ende naspeuren der wijsheyt, waer van gesproken is, bov. 2.4. siet d’aent.
margenoot26
Ofte, uythaelt, te weten, als uyt eene verborgene plaetse, ende volgens dien, die met grooten arbeyt bekomt.
margenooti
Iob 28.15. Psal. 19.10. Prov. 8.11, 19. ende 16.16.
margenoot27
D. de ware, ofte het goet, dat by de wijsheyt te vinden is: alsoo wort het Hebr. woort van eenige genomen ond. 31.18. Ies. 23.18. And. hanteringe, ofte, handelinge, dat is, naspeuringe, waer doorse gesocht, gevonden, ende gekregen wort; alsoo hanteringe van silver. dat is, handel, waer door het silver gekregen wort.
margenoot28
Verst. seer fijn gout: soo mogelick genaemt, om dat het uyt de aerde gegraven wort. De selve naem is, Psal. 68.14. ond. 8. 10, 19. ende 16.16. Zach. 9.3.
margenootk
Prov. 8.11.
margenoot29
Siet Iob 28. op vers 18.
margenoot30
Hebr. alle uwe lusten en sullen met haer niet vergeleken worden; dat is, al wat ghy soudt konnen wenschen, en is van sulcke weerde niet, dattet by haer soude mogen vergeleken worden. Alsoo ond. 8.11.
margenoot31
Siet bov. op vers 2.
margenoot32
De wijsheyt wort hier vergeleken by eene vrouwe, die in grooten overvloet allerley goederen uytdeelt den genen die haer volgen, ende gehoorsamen. Onder de tijdelicke goederen zijn oock de eeuwige begrepen.
margenoot33
D. al watse voorschrijft te gelooven, ende te doen. Verstaet oock alsoo het volgende woort paden.
margenoot34
D. welstant, ende gelucksalicheyt, nae ziele, ende lichame; als bov. vers 2. De sin is, dat dese door de wijsheyt verkregen wort.
margenoot35
T.w. de wijsheyt. siet bov. vers 13.
margenoot36
D. als een boom des levens, gevende het leven, ende de volle genoechsaemheyt den genen die van hare vruchten eten, dat is, die hare onderwijsinge ontfangen. Vergel. Genes. 2.9. ende 3.22. Item ond. 11.30. ende 13.12. ende 15.4.
margenoot37
D. cierlick opgeschickt, heerlick toegemaeckt, ende ordentlick t’samen-gepast. Alsoo is het Hebr. woort genomen, Iob 31.15.
margenoot38
Verst. zeen, ende voorts fonteynen, water-wellen, rivieren, ende allerley soorten van stroomen, die uyt de diepte der aerde, als met der selver verscheuringe uytbortelen, ende voortkomen.
margenootl
Gen. 1.9, 10.
margenoot39
T.w. de wijsheyt, verstandicheyt, ende wetenschap, van de welcke inde twee voorgaende verssen gesproken is. And. de wet ende geboden, daer van siet vers 1. deses cap.
margenoot40
Siet van het Hebr. woort Iob 5. op vers 12. ende bov. 2. op vers 7.
margenoot41
Siet bov. 1. op vers 4.
margenoot42
D. uwe ziele het leven toebrengen.
margenoot43
D. een verciersel dat u sal aengenaem maken voor Godt, ende alle vroome. Vergel. bov. 1.9. ende de aenteeck.
margenoot44
D. in u voornemen, doen, ende laten, vast gaen. alsoo ond. c. 10.9. ende vergel. ond. 28.18. Iesa. cap. 40.31.
margenootm
Psal. 37.24. ende 91.11, 12.
margenoot45
D. in’t perikel niet vallen van u selven te beschadigen. And. ende uw’ voet en sal sich niet stooten. Vergel. Psal. 91.12. Voet voor den mensche selve. alsoo Psal. 31.9. ond. 7.11. Iesa. 52.7.
margenootn
Lev. 26.6. Iob 11.19. Psal. 3.6. ende 4.9. ende 91.11, 12.
margenoot46
T.w. om te slapen.
margenoot47
’T is een bevel, inhoudende eene belofte, als bov. versen 3, 4. item ond. 4.4. ende 7.2. ende 9.6. Siet Psal. 37. op vers 3. Daerom vertalen sommige dese woorden aldus: Ghy en sult niet vreesen voor eene haestige verschrickinge, etc. maer met de oversettinge, die in den text is, komt het Hebr. woordeken al, beter over een. De sin is, dat de liefhebbers der wijsheyt niet en sullen behoeven te vreesen voor, etc.
margenoot48
Hebr. van schrick haestelick, D. die haestich is, ofte onverwacht komt. alsoo ond. 15.24. van de helle, ofte het graf onder, ofte beneden, D. dat onder ofte nederwaerts is.
margenoot49
Siet Psal. 35. op vers 8. ende bov. 1. op vers 27.
margenoot50
D. die de godtloose onder de vrome soecken aen te rechten: ofte liever, die den godtloosen door Godts rechtveerdich oordeel over-komen sal.
margenoot51
D. hy sal hem by u, als ghy op hem hoopt, vinden laten, om uwe hope, waer door ghy op sijne hulpe wacht, niet te laten ydel wesen. And. sal u tot hope wesen.
margenoot52
Siet het Hebr. woort soo genomen, Iob 4.6. ende de aenteeck.
margenoot53
Hebr. van den vang, T.w. waer door ghy in ’t gewelt der godtloosen soudt mogen komen, ende van die verdruckt worden.
margenoot54
Dit is eene algemeyne spreucke, verbiedende het wel doen aen yemant na te laten, ofte te verhinderen.
margenoot55
Verst. het lichamelicke, ofte geestelicke goet.
margenoot56
Verst. door dese, diemen eenich goet schuldich is, ofte nae de burgerlicke, ofte nae de Goddelicke, ende Naturelicke wet. De burgerlicke wet is, datmen een ander moet geven dat hem toekomt uyt kracht van t’samenhandelinge. De goddelicke, ende naturelicke, datmen geven moet uyt plicht van de gemeyne liefde, ende mededoogentheyt. Volgens zijn hier door het woort Meesters oock de arme te verstaen, overmits de rijcke hen als Rentmeesters, ende Dispensateurs, van Godt gegeven zijn, om den selven van hare middelen mede te deelen. Ten welcken aensiene de aelmoesse gerechticheyt genaemt wort, Dan. 4.24.
margenoot57
D. als Godt u den middel heeft gegeven, ofte in het burgerlicke, om uwen naesten te voldoen, ofte in het goddelicke, ende natuerlicke om de arme wel te doen. De sin is, dat beyde die plichten in sulcke gelegentheyt niet en moeten uytgestelt worden. And. Oft schoon in het vermogen uwer hant ware dat te doen, te weten, yemant het gene dat hem toekomt, te onthouden.
margenoot58
N. dat ghy hem eenichsins schuldich zijt, ende dat hy van u begeert, ende gantsch van doene heeft. Levit. 19.13. Deut. 24.14. item Galat. 6.10. Iac. 2.15, 16.
margenoot59
Het Hebr. woort beteeckent hier yet stilswijgens, ende heymelick bedencken, voor hebben, ende practiseren; het welcke ofte in’t quade, ofte in’t goede kan geseyt worden. Hier ist te nemen in’t quade, als oock ond. 6.14, 18. elders oock in’t goede, als ond. c. 14. vers 22.
margenoot60
D. gerustelick, ende sonder eenich quaet nadencken van u te hebben. And. op trouwe.
margenoot61
T.w. noch in’t gerichte, noch buyten het selve.
margenoot62
Want so hy dat gedaen heeft, ist geoorloft sijn recht te vervolgen door middel der Overicheyt, ofte hem tot schult-bekentenisse te brengen door den Kercken-raet, ofte andere private vermaninge, ende dat sonder wraeckgiericheyt, ende lasteringe. Exod. 22. vers 8. Matth. 18.15, 16, 17. 1.Cor. 6.4. Eph. 4 26.
margenooto
Psal. 37.1. ende 73.3. Prov. 23.17.
margenoot63
Siet Psal. 37. op vers 1.
margenoot64
D. die met gewelt omgaet, ende overlast pleecht, ende daer door groot, rijck, ende verheven wort. Siet van dese maniere van spreken, 2.Sam. 22.49. Iob 11. op vers 11. ende Psal. 5. op vers 7.
margenoot65
Hebr. niet alle sijne wegen, dat is, geene der selver. Siet 1.Reg. 11. op vers 34.
margenoot66
Dat is, die afwijckt van den rechten wech.
margenoot67
Hebr. is des Heeren grouwel. dat is, dien Godt voor eenen grouwel houdt, alsoo ond. 11. 1, 20. ende 12.22. ende 15.9. ende 16.5, etc. Siet Deut. 17 op vers 1. Elders wort yet geseyt te zijn eenen grouwel voor het aengesichte des Heeren, Deut. 24.4. Ofte, eenen grouwel den Heere, Iesa. 1. vers 13. De sin is eenderley: alsoo een grouwel is den mensche. ond. 24.9.
margenootp
Psal. 25. vers 14.
margenoot68
D. sijne alderdiepste genade, ende goetwillicheyt in den Messia. siet Psal. 25. op vers 14.
margenootq
Lev. 26.14, etc. Deut. 28.15, etc. Mal. 2.2.
margenoot69
And. so hy de spotters bespot, hy sal oock den sachtmoedigen genade geven.
margenootr
Iaco. 4.6. 1.Petr. 5.5.
margenoot70
Siet Psal. 22. op vers 27.
margenoot71
D. neemt de schande voor sijn deel mede. ofte de schande neemt de dwase wech; D. maeckt haer, ende alle hare verwachtinge te niete. ofte, schande verhoocht de sotten.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken