Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

Salomo wijst aen met sijn eygen exempel, dat de ware gelucksalicheyt niet en bestaet in de dingen die het vleesch aengename zijn, als statelicke timmeragien, plantinge van boomen, wijngaerden, hoven, versen 1, 2, etc. maer in vredige ende vrolicke genietinge der gaven, die Godt den mensche geeft, vers 24, etc.

1

ICk seyde in mijn herte, Ga naar margenoot1 Nu welaen, Ga naar margenoot2 ick sal u beproeven door vreuchde, derhalven Ga naar margenoot3 Ga naar margenoota siet het goede aen: maer siet, Ga naar margenoot4 oock dat was ydelheyt.

2

Ga naar margenoot5 Tot het lacchen seyde ick, Ghy zijt onsinnich: ende tot Ga naar margenoot6 de vreuchde, Ga naar margenoot7 Wat maeckt dese?

3

Ick hebbe Ga naar margenoot8 in mijn herte Ga naar margenoot9 nagespeurt, om Ga naar margenoot10 mijn vleesch Ga naar margenoot11 op te houden in den wijn, Ga naar margenoot12 (nochtans leydende mijn herte in wijsheyt) ende om de dwaesheyt vast te houden, tot dat ick soude sien wat den kinderen der menschen best ware, dat sy doen souden onder den hemel, [geduerende] het getal der dagen hares levens.

4

Ga naar margenoot13 Ick maeckte my groote Ga naar margenoot14 wercken, ick bouwde my huysen, ick plantede my Ga naar margenoot15 wijngaerden.

5

Ick maeckte my Ga naar margenoot16 hoven, ende Ga naar margenoot17 lusthoven, ende ick plantede boomen in de selve, van Ga naar margenoot18 allerley vrucht.

6

Ick maeckte my Ga naar margenoot19 vyvers van wateren, om daer mede te bewateren het wout, dat met boomen groende.

7

Ga naar margenoot20 Ick kreech knechten ende maechden, ende ick hadde Ga naar margenoot21 kinderen des huyses: oock hadde ick een groot besit van Ga naar margenoot22 runderen ende Ga naar margenoot22 schapen, meer dan alle die voor my te Ierusalem geweest waren.

8

Ga naar margenoot23 Ick vergaderde my oock silver ende gout, ende cleynodien Ga naar margenoot24 der Coningen, ende der lantschappen: Ga naar margenoot25 ick bestelde my sangers ende sangeressen, ende wellusticheden der menschen kinderen, Ga naar margenoot26 snaren-spel, ja allerley snaren-spel.

9

Ende ick wiert groot, ende nam toe, meer dan yemant, die voor my te Ierusalem geweest was: oock Ga naar margenoot27 bleef Ga naar margenoot28 mijne wijsheyt my by.

10

Ende al wat mijne oogen begeerden, dat en ontrock ick haer niet: ick en wederhielt mijn herte niet van eenige blijtschap, maer mijn herte was verblijt Ga naar margenoot29 van wegen al mijnen arbeyt: ende Ga naar margenoot30 dit was mijn deel van al mijnen arbeyt.

11

Doe wendde ick my tot alle mijne wercken, die mijne handen gemaeckt hadden, ende tot den arbeyt dien ick werckende gearbeydt hadde: siet ’t was al ydelheyt, ende Ga naar margenoot31 quellinge des geestes, ende daer in en was geen voordeel Ga naar margenoot32 onder de Sonne.

12

Ga naar margenoot33 Ga naar margenootb Daerna wendde ick my, Ga naar margenoot34 om te sien wijsheyt, oock onsinnicheden ende dwaesheyt, want Ga naar margenoot35 hoe soude een mensche, die Ga naar margenoot36 den Coninck nakomen sal, [doen] ’t gene dat alreede gedaen is?

13

Ga naar margenoot37 Doe sach ick, dat de wijsheyt uytnementheyt heeft boven de dwaesheyt, gelijck het licht uytnementheyt heeft boven de duysternisse.

14

Ga naar margenoot38 De oogen des wijsen zijn in sijn hooft, maer de sot Ga naar margenoot39 wandelt in de duysternisse: doe bemerckte ick oock, Ga naar margenoot40 dat eenerley geval Ga naar margenoot41 hen allen bejegent.

15

Ga naar margenoot42 Dies seyde ick in mijn herte, Gelijck ’t den dwasen bejegent, Ga naar margenoot43 sal ’t oock

[Folio 18r]
[fol. 18r]

my selve bejegenen: Ga naar margenoot44 waerom hebbe ick dan doe meer nae wijsheyt gestaen? doe sprack ick in mijn herte, dat oock ’t selve ydelheyt was.

16

Ga naar margenoot45 Want daer en sal in eeuwicheyt niet meer gedachtenisse van eenen wijsen, dan van eenen dwaes zijn: aengesien ’t gene dat nu is, dat wort in de toecomende dagen altemael vergeten: ende Ga naar margenoot46 hoe sterft de wijse Ga naar margenoot47 met den sot?

17

Daerom Ga naar margenoot48 hatede ick dit leven, want dit werck Ga naar margenoot49 docht my quaet, Ga naar margenoot50 dat onder de Sonne geschiet: want het is al ydelheyt, ende quellinge des geestes.

18

Ga naar margenoot51 Ick hatede oock al Ga naar margenoot52 mijnen arbeyt, dien ick bearbeydt hadde onder de Sonne: dat ick dien soude achter laten aen eenen mensche Ga naar margenoot53 die na my wesen sal.

19

Want Ga naar margenoot54 wie weet, of hy wijs sal zijn, ofte dwaes? evenwel sal hy heerschen Ga naar margenoot55 over al mijnen arbeyt, dien ick bearbeydt hebbe, ende dien ick wijselick beleydt hebbe onder de Sonne: Dat is oock ydelheyt.

20

Daerom Ga naar margenoot56 keerde ick my omme, om mijn herte te doen wanhopen over al den arbeyt dien ick bearbeydt hebbe onder de Sonne.

21

Want Ga naar margenoot57 daer is een mensche wiens arbeyt in wijsheyt, ende in wetenschap, ende in geschickelickheyt is: nochtans sal hy Ga naar margenoot58 dien overgeven tot sijn deel, aen eenen mensche, die daer aen niet gearbeydt en heeft: Dit is oock ydelheyt, ende een groot Ga naar margenoot59 quaet.

22

Ga naar margenootc Wat heeft doch die Ga naar margenoot60 mensche van al sijnen arbeyt, ende van de quellinge sijns herten, dien hy is bearbeydende, onder de Sonne?

23

Want alle sijne dagen Ga naar margenoot61 zijn smerten, ende sijne besicheyt is verdriet: selfs ’s nachts en rust sijn herte niet: dat selve is oock ydelheyt.

24

Ga naar margenootd Ga naar margenoot62 Isset [dan] Ga naar margenoot63 niet goet voor den mensche, Ga naar margenoot64 dat hy ete ende drincke, ende dat hy Ga naar margenoot65 sijne ziele Ga naar margenoot66 het goede doe genieten Ga naar margenoot67 in sijnen arbeyt? Ick hebbe oock gesien, Ga naar margenoot68 dat sulcx van de hant Godes is.

25

(Want Ga naar margenoot69 wie souder van eten, of wie soude sich [daer Ga naar margenoot70 toe] haesten, meer dan ick selve?)

26

Want Ga naar margenoot71 hy geeft wijsheyt, ende wetenschap, ende vreucht, den mensche die Ga naar margenoot72 goet is voor sijn aengesichte: maer Ga naar margenoot73 den sondaer geeft hy besicheyt, om Ga naar margenoot74 te versamelen ende te vergaderen, Ga naar margenoote op dat hy ’t geve dien die goet is Ga naar margenoot75 voor Godes aengesichte: Ga naar margenoot76 Dit is oock ydelheyt ende quellinge des geestes.

margenoot1
Hebr. gaet nu.
margenoot2
Hier spreeckt Salomo sijn eygen herte aen, als of hy seyde, Ick wil eens besoecken, of de wellusten ende wereltsche genoechten, het ware ende het hoochste goet zijn, die de gene die daer in baden, een recht vernoegen des geests, ende rechte gelucksalicheyt souden kunnen aenbrengen.
margenoot3
Hebr. siet in’t goede. D. versadicht u met het goede: dat hier te seggen is, met lichamelicke genoechten.
margenoota
Luce 12.19.
margenoot4
T.w. alsoo wel; als het gene dat te vooren cap. 1. verhaelt is, namelick de ondersoeckinge van wereltsche dingen.
margenoot5
Verstaet dit alsoo, dat het vele ende onmatelicke lacchen, singen, en springen, meer eenen gecken ende onwijsen, dan eenen wijsen ende verstandigen man betaemt, Prov. 20. vers 1. Maer om sekere oorsaken somtijts matelick te lacchen, en is niet te berispen.
margenoot6
Verst. hier vleeschelicke, of wereltsche vreugt.
margenoot7
Of, waerom doet ghy dit? De sin is, wat voordeel brengt dese wereltsche vreucht mede? Immers en deucht noch en dient sy niet om de ware gelucksalicheyt te erlangen.
margenoot8
D. by my selven.
margenoot9
Of, ondersocht, of gesocht, of beraetslaecht.
margenoot10
D. mijn lichaem. De sin is, Ick hebbe my beneersticht, om te gelijcke in lichamelicke genoechten, ende in wijsheyt te leven, voegende alsoo de wijsheyt ende de genoechte t’samen, want men moet hier onder den name van wijn verstaen, allerley leckere spijse, ende dranck, ja allerley wellusten.
margenoot11
Of, te trecken den wijn, dat is, tot den wijn te gewennen. And. mijn vleesch den wijne over te geven.
margenoot12
Hy wil seggen, Ick hebbe voorgenomen de wijsheyt die my Godt gegeven heeft, alsoo in mijn herte te bewaren, dat ick nochtans uyterlick de dwaesheyt (t.w. met leckerlick te eten, ende te drincken, ende met wellusten te plegen) oock plaetse geven woude, die grijpende ende vasthoudende.
margenoot13
Hebr. Ick maeckte mijne wercken groot, T.w. niet alleen ter nootdurft, maer oock tot eenen toon van mijne heerlickheyt, ende tot genoechte.
margenoot14
D. Gebouwselen, als stracx volgt, ende oock versen 5, 6.
margenoot15
T.w. in Baal-Hamon, Cant. c. 8. vers 11.
margenoot16
T.w. daer allerley kruyden ende bloemen in wiessen.
margenoot17
Hebr. pardesim, D. paradijsen. het welcke beteeckent niet alleen gemeyne hoven, maer hoven van playsier, principalick boomgaerden.
margenoot18
Hebr. alle.
margenoot19
Verstaet sodanige vyvers, in de welcke steets water was, so regen-water, als opwellende water.
margenoot20
Of, ick besat, of, veroverde.
margenoot21
D. kinderen binnens huys geboren, T.w. van mijne knechten ende maegden. Vergel. Gen. 12.5. ende Genes. 14.14. ende 15.3. ende 17. vers 12.
margenoot22
Onder dese specien worden oock andere beesten verstaen, soo groote, als kleyne.
margenoot22
Onder dese specien worden oock andere beesten verstaen, soo groote, als kleyne.
margenoot23
Siet 1.Reg. cap. 9.28. ende 10. versen 14, 21, 22, 26.
margenoot24
D. die men by eenige Coningen, ofte in vreemde lantschappen konde vinden: Ofte, ’t gene dat by de Coningen, ende in yder provintie voor het kostelickste gehouden wert.
margenoot25
Hebr. ick maeckte.
margenoot26
Of, musicael accoort, of, verscheydene melodyen van Musijck-instrumenten, of, karossen, of uytgelesene seer schoone vrouwen, inden krijch gevangen. T.w. om my te dienen in alle dingen daer toe de vrouwen bequaem zijn. Het hebr. woort en wort nergens anders gevonden als hier, daerom wort het soo verscheydelick overgesett.
margenoot27
Hebr. stont. D. bestont, of, bleef bestendich by my. De sin is, of ick schoon alle die boven verhaelde rijckdommen ende heerschappyen hadde: nochtans en liet ick daerom de wijsheyt niet varen, maer ick volherdde even wel in mijne wijse regeringe. Vergel. bov. vers 3.
margenoot28
D. de wijsheyt met de welcke my Godt boven alle andere begaeft hadde.
margenoot29
D. van wegen de goederen, die ick met mijnen arbeyt te wege gebracht hadde.
margenoot30
D. al dat ick genooten hebbe van al mijne moeyte, is geweest eene verganckelicke ende haest passerende vreucht. Siet ond. 5. op vers 17.
margenoot31
Siet bov. 1.14.
margenoot32
D. in eenige sichtbare ende verganckelicke dingen.
margenoot33
D. ick begaf my tot overlegginge van de wijsheyt ende dwaesheyt, die ick beyde beproeft hadde, om te oordeelen by my selven by welcke de uytnementheyt was.
margenootb
Eccles. 1.17. ende 7.23.
margenoot34
D. om te dege te mercken op de wijsheyt.
margenoot35
And. want wat [soude] de mensche [doen], die na den Coninck komen sal? Even ’t selve dat alreede gedaen is. De sin is: So daer yemant is, die meynt dat ick, die soo een machtich ende wijs Coninck ben, alles niet wel verstaen noch ervaren en hebbe, ende datter over sulcx eenich ander middel soude mogen zijn, om tot de gelucksalicheyt te komen, die dwaelt grovelick, hy en sal niet anders vinden, dan ’t gene dat ick daer van verklare, een yeder mach sich hier inne op mijn woort wel verlaten.
margenoot36
D. my: hy wil seggen, die soude konnen doen dat ick, die een machtich Coninck ben, gedaen hebbe.
margenoot37
Die sin is, of schoon al ons bedrijf ydelheyt is, nochtans is de wijsheyt soo veel meer dan de dwaesheyt te achten, als het licht boven de duysternisse.
margenoot38
D. de wyse is welbedacht, ende hy gaet voorsichtelick in al sijnen handel, maer een dwaes mensche is onbedachtsaem, ende onvoorsichtich in al ’tgene dat hy te doen heeft. siet Prov. 8.1. ende 17.24.
margenoot39
D. hy en weet niet hoe hy sijne saken sal aenstellen.
margenoot40
T.w. soo veel aengaet ’t gene dat hen overkomt in dit tegenwoordige leven: gelijck daer zijn verscheydene elendicheden, kranckheden, ende smerten des lichaems, als oock de doot selve. Vergel. hier mede Psal. 49.11.
margenoot41
D. hen beyde, soo wel den wijsen, als den dwasen.
margenoot42
T.w. oordeelende nae de gelegentheyt der saken, diemen dagelicks voor oogen siet gebeuren.
margenoot43
D. ick ben soo wel allerley elenden onderworpen, ende ick sal soo wel sterven, als de dwase, ja als alle andre menschen.
margenoot44
D. waerom hebbe ick my dan meer bevlijticht om wijsheyt te verkrijgen, dan andre? of, waerom soude ick dan meer nae wijsheyt staen? Als of hy seyde, Dewijle de doot my soo wel overkomen sal, als allen anderen, waer toe sal my de menschelicke wijsheyt voorderlick zijn?
margenoot45
Hebr. Daer en is geen gedachtenisse des wijsen met den dwasen in eeuwicheyt. Dit dient tot bevestinge van ’tgene dat stracx geseyt is: De sin is, Gelijck alle menschen sterffelick zijn, so vergaet oock metter tijt des eenes gedachtenisse so wel als des anderen in’t gemeen. Hoewel de memorie der gener welcker namen ende daden in Godts woort ende de historien gedacht worden, by velen overblijft.
margenoot46
Een vrage met verwonderinge, als of hy seyde, ’Tis een droevige sake, dat een treffelick wijs man soo wel, ende soo haest sterven moet, ende dickwijls, nae ’t oordeel der werelt, gelijcke uytkomste heeft, als een sot. And. Ende hoe de wijse sterft met den sot.
margenoot47
D. soo wel als de sot. siet Psal. 49. versen 11, 12.
margenoot48
D. ’t verdroot my te leven.
margenoot49
Hebr. was quaet in, by, oft over my.
margenoot50
D. alle de wercken ende hanteringen der menschen.
margenoot51
D. ick hebber een weersien in gehadt, T.w. lettende op de ydelheyt der rijckdommen, ende de vergaderinge der dingen, diemen met soo groote moeyte verkrijcht: Ende insonderheyt ten aensien van de onsekerheyt wat erfgenaem datmen hebben sal.
margenoot52
D. mijn goet, dat ick met mijnen arbeydt verkregen ende t’samen gebracht hadde.
margenoot53
D. die my in’t Rijcke sal navolgen.
margenoot54
Rehabeam de sone ende navolger Salomons, heeft door sijn dwaesheyt ende onvoorsichticheyt, het meeste deel sijnes Coninckrijcks verloren, 1.Reg. 12. Men kan eeniger mate uyt dit vers afnemen, dat Salomo wel gemerckt heeft, dat sich Rehabeam niet wel en soude aenstellen in de regeringe des Rijcx.
margenoot55
D. over alle de goederen ende voortreffelicke groote dingen, die ick met veel moeyte verworven ende vergadert hebbe.
margenoot56
Als of hy seyde, Ick ben in dese mijne gedachten eyndelick daer toe gekomen, dat ick in’t minste geen genoegen gehadt en hebbe aen al ’t gene dat ick door mijnen arbeyt verworven hadde. Siet vers 18.
margenoot57
De sin is, ’ten is geen wonder dat my dit verdriett, aengesien datter niemant soo kleyn van middelen en is, of ’ten soude hem wel verdrieten, dat sijne goederen in vremde handen souden vervallen.
margenoot58
T.w. arbeyt, D. al ’tgoet, dat hy met sijnen arbeyt vergadert ende gewonnen heeft.
margenoot59
D. verdriet, of quellinge, als Mat. 6.34.
margenootc
Eccl. 1.3. ende 3.9.
margenoot60
T.w. van den welcken vers 21. gesproken is.
margenoot61
D. vol droeffenisse ende swaricheyt. siet Iob 14. d’aent. op vers 1.
margenootd
Eccl. 3.12, 22. ende 5.18. ende 8.15.
margenoot62
And. Daer en is [dan] niet beter voor den mensche, [als] dat hy ete ende drincke. etc. And. ’Ten is niet goet voor den mensche dat hy ete ende drincke. D. dat hy in eten ende drincken al sijnen lust ende genoechte neme.
margenoot63
T.w. soo veel het tijdelicke goet, ende dit verganckelicke leven aengaet.
margenoot64
De sin is, dat hy alle onnutte sorge ende bekommernisse besijden stellende, geniete ende gebruycke ’tgene dat hem Godt gegeven heeft.
margenoot65
D. hemselven.
margenoot66
Hebr. het goede doe sien. D. welvare, wat goets geniete van sijnen arbeyt?
margenoot67
Of, van sijnen arbeyt, D. van sijne goederen.
margenoot68
D. dat het eene besondere gave Godes is, die alle man niet en heeft, T.w. datmen sich late genoegen, ende sich vrolick make met sulcx alsmen van de milde hant Godes ontfangen heeft.
margenoot69
Als of hy seyde, Indiender eenich ander beter genut uyt die tijdelicke dingen te halen ware, wie soude dat lichtelicker ende beter konnen doen, dan ick?
margenoot70
T.w. daer van te eten, ofte ’t genut daer van te nemen, namelick, met vrolickheyt.
margenoot71
T.w. Godt.
margenoot72
D. die vroom ende godtsalich is.
margenoot73
D. den godtloosen, aen den welcken hy geen welgevallen en heeft. siet Psal. 1.1. van het woort sondaer.
margenoot74
T.w. tijdelicke goederen ende rijckdommen.
margenoote
Eccl. 3.13. Iob 27.16, 17. Prov. 28.8.
margenoot75
D. voor sijn aengesichte.
margenoot76
T.w. soo seer sich te bekommeren om rijckdom te vergaderen, die ghy selfs niet en moocht genieten, oock niet nalaten dien ghy wilt, ende vermoedt, datse wel sal weten te gebruycken.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken