Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het iij. Capittel.

De Prediker leert hier, hoe dat alle dinck in de werelt sijnen tijt ende beloop heeft, soo als het Godt verordineert heeft, versen 1, 2, etc. daer uyt besluytende, dat de mensche niet beter doen en can, dan dat hy in dit leven de gaven Godes met vreucht geniete, doende goet aen sijnen even naesten, 12. Daer na spreeckt hy van de ongerechticheyt diemen in ’t gerichte siet plegen, 16, etc. hy wijst oock aen, dat de menschen soo wel moeten sterven, als het vee, 18, 19. als oock dat sy uyt de gemeyne conditien der stervenden niet verstaen en kunnen, of hare ziele onsterflick zy, 19, etc. besluytende vers 22. als boven.

1

Ga naar margenoot1 ALles heeft eenen bestemden tijt: ende alle Ga naar margenoot2 voornemen onder den Hemel heeft sijnen tijt.

2

Daer is een tijt om geboren te worden, ende een tijt om te sterven: een tijt om te planten, ende een tijt om ’t geplantte uyt te roeyen.

3

Een tijt Ga naar margenoot3 om te dooden, ende een tijt om Ga naar margenoot4 te genesen: een tijt om Ga naar margenoot5 af te breken, ende een tijt om te bouwen.

4

Een tijt om te weenen, ende een tijt Ga naar margenoot6 om te lacchen: een tijt Ga naar margenoot7 om te kermen, ende een tijt Ga naar margenoot8 om op te springen.

5

Een tijt Ga naar margenoot9 om steenen wech te werpen, ende een Ga naar margenoot10 tijt om steenen te vergaderen: een tijt Ga naar margenoota om te omhelsen, ende een tijt om verre te zijn van omhelsen.

6

Een tijt Ga naar margenoot11 om te soecken, ende een tijt om Ga naar margenoot12 te laten verloren gaen: een tijt om te bewaren, ende een tijt om Ga naar margenoot13 wech te werpen.

7

Een tijt Ga naar margenoot14 om te scheuren, ende een tijt om toe te naeyen: een tijt om te swijgen, ende een tijt om te spreken.

8

Een tijt om lief te hebben, ende een tijt om te haten: een tijt van oorloge, ende een tijt van vrede.

9

Ga naar margenoot15 Wat Ga naar margenootb voordeel heeft hy die werckt, van ’t gene dat hy bearbeydt? Ga naar margenoot16

10

Ick hebbe gesien de besicheyt, die Godt de kinderen der menschen gegeven heeft, om haer selven daer mede te becommeren.

11

Ga naar margenoot17 Hy heeft yeder dinck Ga naar margenoot18 schoon gemaeckt in sijnen tijt: oock heeft hy Ga naar margenoot19 de eeuwe Ga naar margenoot20 in haer herte geleyt, sonder dat een mensche ’t werck dat Godt gemaeckt heeft, Ga naar margenoot21 can uytvinden, Ga naar margenoot22 van ’t begin tot het eynde toe.

12

Ick hebbe gemerckt, datter niet beters Ga naar margenoot23 voor haerlieden en is, dan sich te verblijden, ende Ga naar margenoot24 goet te doen in sijn leven.

13

Ia oock dat yeder mensche Ga naar margenoot25 ete ende drincke, ende ’t goede Ga naar margenoot26 geniete van al sijnen arbeyt: [dit] is een gave Godts.

14

Ick weet, dat al wat Godt doet, dat sal inder eeuwicheyt Ga naar margenoot27 zijn, daer en is niet toe te doen, noch daer en is niet af te doen: ende Godt doet [dat], op datmen vreese voor sijn aengesichte.

15

’T gene dat geweest is, dat is nu, ende wat wesen sal, dat is alreede geweest: ende Ga naar margenoot28 Godt soeckt het wech-gedrevene.

[Folio 18v]
[fol. 18v]

16

Voorder Ga naar margenoot29 hebb’ ick oock gesien onder de Sonne, Ga naar margenoot30 ter plaetse des gerichts, aldaer was godtloosheyt: ende ter plaetse der gerechticheyt, aldaer was godtloosheyt.

17

Ick seyde in mijn herte, Godt sal Ga naar margenoot31 den rechtveerdigen, ende den godtloosen oordeelen: Ga naar margenoot32 want Ga naar margenoot33 aldaer is de tijt voor alle voornemen, ende over alle werck.

18

Ick seyde in mijn herte Ga naar margenoot34 van de gelegentheyt der menschen kinderen, dat Godt hen Ga naar margenoot35 sal verclaren, ende dat sy sullen sien, dat sy [als] de beesten zijn aen haer selven.

19

Want wat den kinderen der menschen wedervaert, dat wedervaert oock den beesten, ende Ga naar margenoot36 eenerley wedervaert hen [beyden]: gelijck Ga naar margenoot37 die sterft, alsoo sterft Ga naar margenoot38 dese, ende Ga naar margenoot39 sy allen hebben Ga naar margenoot40 eenerley adem, ende de uytnementheyt der menschen boven de beesten, Ga naar margenoot41 is geene: want Ga naar margenoot42 alle zijnse ydelheyt.

20

Sy gaen alle Ga naar margenoot43 nae eene plaetse: sy Ga naar margenoot44 Ga naar margenootc zijn alle uyt den stof, ende sy keeren alle weder tot den stof.

21

Wie merckt dat Ga naar margenoot45 de adem van de kinderen der menschen Ga naar margenoot46 opvaert nae boven, ende de adem der beesten Ga naar margenoot47 nederwaerts vaert in de aerde?

22

Dies ick gesien hebbe, datter niet beters en is, dan dat de mensche hem verblijde Ga naar margenoot48 van sijne wercken, want Ga naar margenoot49 dat is sijn deel: want Ga naar margenoot50 wie sal hem daer henen brengen, dat hy siet ’t gene dat na hem geschieden sal?

margenoot1
D. alle saken ende handelingen deser werelt zijn veranderlick, ende verscheydene verwisselingen over ende weder over onderworpen, die Godt alleene regeert, ende van geenen mensche vervroecht ofte verhaesticht en kunnen worden. Uyt dese veranderlickheyt blijckt klaerlick, datmen in dit wanckelbare leven de ware gelucksalicheyt niet soecken en moet.
margenoot2
Hebr. behagen, of, wille, begeerte. T.w. der menschen. Siet Psal. 27. op vers 12.
margenoot3
Het zy door den wille ofte beschickinge Godes, Exod. c. 21.13. Ofte by last, ofte bevel der Overicheyt. And. om te quetsen.
margenoot4
T.w. den gequetsten.
margenoot5
Hebr. in te breken, of, te scheuren.
margenoot6
Siet bov. 2.2.
margenoot7
Of, om misbaer te maken, of, om leet te dragen.
margenoot8
Of, om te huppelen. Te weten, van vreucht ende van blijtschap. siet 1.Chron. c. 15.29. ende Act. 3.8.
margenoot9
T.w. alsmen den hof of acker suyvert, ofte een huys af-breeckt.
margenoot10
T.w. alsmen een huys, of ander gebouw maken wil.
margenoota
1.Cor. 7.5.
margenoot11
Om te besorgen, ofte te behouden. And. om te soecken. T.w. wijsheyt, of rijckdom, ofte yet datmen verlooren heeft. Verstaet hier by, ende om te vinden, als Ies. 65.1.
margenoot12
And. om te verliesen. T.w. ter tijt alsmen daer door soude komen in perikel der ziele, ofte des levens.
margenoot13
Als by exempel, wanneermen is in perikel van schipbreucke op der zee, Ion. 1.5. Act. 27. versen 18, 19.
margenoot14
T.w. de kleederen, gelijck by de Ioden seer gebruyckelick was, om te betoonen de bedroeffenisse des herten.
margenoot15
De sin is, wanneer de uyre ende tijt niet daer en is, men doe watmen wil, men sal niet kunnen uytrechten.
margenootb
Eccles. 1.3.
margenoot16
Verstaet hier by, Geen.
margenoot17
T.w. Godt: die maeckt alle dinck alsoo, dat het schoone ende fraey is, ende alles ter bequamer tijt geschiet, alhoewel by de menschen groote veranderingen vallen.
margenoot18
Of, sijn, huys, fraey, wel gemaeckt.
margenoot19
D. eene natuerlicke genegentheyt tot d’ondersoeckinge der eeuwen ende tijden, ende wat daer in geschiet is. And. de eeuwicheyt. D. eene genegentheyt streckende tot ondersoeckinge van het gene dat eeuwich ende oneyndelick is: ofte, een genegentheyt streckende tot de eeuwicheyt.
margenoot20
T.w. in’t herte der menschen.
margenoot21
T.w. volcomelick, ende door sijn eygen vernuft ende verstant.
margenoot22
Hebr. van ’t hooft tot het eynde.
margenoot23
T.w. de menschen. of, In die. T.w. dingen.
margenoot24
D. vroomelick ende godtsalichlick te leven. siet ond. 12.13.
margenoot25
T.w. met genoechte ende vrolickheyt.
margenoot26
Hebr. sie.
margenoot27
D. bestaen. D. ’t sal altijt geschieden, gelijck hy besloten ende verordineert heeft, want het besluyt Godes is onveranderlick. Conde het schepsel de minste veranderinge maken in ’t gene dat Godt doen wil: Conde het schepsel den segen verminderen: ofte vermeerderen: het kruys verlichten ofte verswaren: so souden de menschen het schepsel eeren en vreesen, ende niet den schepper: Daerom heeft Godt alles wat hy over ons wil brengen, of wat hy van ons wil weeren, ’t zy goet ofte quaet, alsoo bepaelt, dat de schepselen niet de minste veranderinge daer in maken en kunnen, op dat wy ons alleen voor het aengesichte des scheppers vreesen, ende in alle ootmoedicheyt alleen aen sijne voorsichticheyt hangen souden.
margenoot28
Verstaet hier by, ende hy brengt weder te voorschijn, het gene dat gepasseert ofte voor-by, ofte vergaen is, vernieuwende door sijne almogentheyt ende voorsichtige regeringe de soorten der gedierten, ende anderer schepselen, hy doet de lente, somer, herfst, ende winter, elck op haer saysoen weder-komen: Van gelijcken de bloemen, kruyden, ende vruchten soo der boomen, als des aerdrijcx: Alsser menschen ende beesten sterven ende vergaen, so laet hy andre wederom inder selver stede geboren worden ende opwassen, etc.
margenoot29
T.w. een andre ydelheyt.
margenoot30
D. In ’t richthuys, ofte richtbanck, daermen behoorde ’t recht ende de Iustitie te hanthaven, daer ginck het geheel contrarie toe.
margenoot31
D. den onschuldigen, ende schuldigen. De sin is, Als ick aensach de ongerechticheyt die onder de menschen regeerde in het uytspreken der oordeelen, soo trooste ick my hier mede, gedenckende, dat Godt de opperste ende rechtveerdichste Richter, alle menschen te sijner tijt rechtveerdelick sal oordeelen, eenen yegelicken vergeldende nae sijne wercken.
margenoot32
And. maer, als of hy seyde, De godloose hebben eenen tijt alhier, maer Godt sal oock eenen tijt hebben aldaer.
margenoot33
T.w. daer Godt sijnen richter-stoel ten joncksten dage sal oprichten, daer alle menschelicke daden sullen geoordeelt worden.
margenoot34
D. aengaende of belangende het wesen, de gelegentheyt, of conditie, handel en wandel der menschen, T.w. als ick de selve te dege aensie ende door-gronde.
margenoot35
Of, klaricheyt geven sal. hy wil seggen, Overmits de ydelheden der menschen soo vele, ende soo groot zijn, ende sulck een menichte ende verscheydenheyt van bekommeringen, daer inne sy haer soo diepe, ende met sulck behagen steken, als of het met hen eeuwich werck wesen soude: So heb ick my laten voorstaen, dat Godt hen klaerlick ende oogenschijnelick wil te sien ende te verstaen geven, wat sy in haer selven, ende nae de gelegentheyt van dese beneden werelt zijn, T.w. als de beesten. Psal. 49.13, 21.
margenoot36
T.w. wanneermen op niet anders en siet, dan op het gene dat den menschen ende den beesten uyterlick wedervaert: Want de menschen trecken adem, sy eten, drincken, slapen: Sy zijn oock sieckten ende pijnen, ja oock eyndelick de doot selfs onderworpen, niet anders dan de beesten. Maer andersins is de voortreffelickheyt der menschen groot boven de beesten.
margenoot37
T.w. beeste.
margenoot38
T.w. mensche.
margenoot39
D. sy beyde, Te weten soo de menschen, als de beesten.
margenoot40
Verstaet hier door den adem, den geest des levens.
margenoot41
T.w. soo veel men aen het uyterlicke mercken kan, of, soo veel het sterven aengaet.
margenoot42
T.w. soo de menschen, als de beesten. And. Tis al ydelheyt.
margenoot43
T.w. in d’aerde. Dit is te verstaen, van het lichaem, gelijck uyt het volgende is blijckende. Hebr. een yeder, ofte, alles gaet, etc.
margenoot44
Siet Genes. 1.24. ende 2.7.
margenootc
Gen. 3.19.
margenoot45
Dat is hier te seggen de ziele, gelijck Luce 23.46. De sin is, Wie kan dit mercken ofte weten, uyt de gemeene uyterlicke toevallende gelegentheden, der gener, die sterven?
margenoot46
Ende volgens dien, in wesen blijft, na dat hy uyt het lichaem gescheyden is. Siet hier van breeder ond. 12.17. Daer seyt Salomo duydelick, dat de ziele wederkeert tot Godt diese gegeven heeft. So datmen Salomo niet en kan toedichten, dat hy hier wil leeren, dat de ziele sterffelick is.
margenoot47
Daer hy te niete gaet, niets meer zijnde, na dat hy uyt het lichaem gevaren is.
margenoot48
D. met ’t gene dat hy met sijnen arbeyt verdient.
margenoot49
D. sijne portie, die hy genieten sal, Eccles. 2.24. ende 3.12. ende 5.18. Als of hy seyde: De mensche stervende en sal niet met hem nemen: hy en sal oock na sijne doot niet weten wat hier op aerden omme-gaet: Daerom ist best, dat hy hem selven niet en quelle met onnutte sorge, hoe het na hem sal gaen, wat erfgenaem hy hebben sal, of hoe sy ’t met sijne goederen maken sullen: ofte hoe sy haer leven aenstellen sullen: maer dat hy met een gerust ende vrolick herte (in de vreese Godes) gebruycke ’t gene dat hy besitt, want hy en sal daer niet anders van hebben. Siet bov. 2.3.
margenoot50
Als of hy seyde, Niemant.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken