Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het iiij. Capittel.

Salomo verhaelt in dit Capittel, hoe de arme van de machtige deser werelt onderdruckt worden, vers 1, etc. hoe de voortreffelicke lieden benijdt worden, 4. Onaerdicheyt der luyaerts, 5. Dat eenige het herte niet en hebben haren arbeyt te genieten, 6. Roemt boven dese de gene die haer vergesellen met andre lieden, 7. hoe eenige roemen op hare macht, maer dat wijsheyt meer te achten is, 13. De gunste der ondersaten tegen hare overicheyt is onbestendich, 15.

1

DAer na wendde ick my, ende sach aen alle de onderdruckingen die onder de Sonne geschieden: ende siet, daer waren de tranen der verdruckten, ende Ga naar margenoot1 der gener die geenen trooster en hadden: ende Ga naar margenoot2 aen de zijde harer verdruckers was macht, sy daerentegen en hadden geenen vertrooster.

2

Ga naar margenoot3 Dies prees ick de doode, die alreede gestorven waren, boven de levendige, die tot noch toe levendich zijn.

3

Ia hy is beter dan die beyde, die Ga naar margenoot4 noch niet geweest en is, die niet gesien en heeft het boose werck dat onder de Sonne geschiet.

4

Voorder Ga naar margenoot5 sach ick al den arbeyt, ende alle geschicklickheyt des wercks, Ga naar margenoot6 dat het den mensche nijdt van sijnen naeste [aenbrengt]: Dat is oock ydelheyt, ende quellinge des geests.

5

Ga naar margenoot7 De Ga naar margenoota sot vouwt sijnen handen te samen, ende Ga naar margenoot8 eet sijn eygen vleesch:

6

Ga naar margenoot9 Een hant vol [met] ruste, is beter dan beyde de vuysten vol [met] arbeyt, ende quellinge des geestes.

7

Ick wendde my wederom, ende ick sach een ydelheyt onder de Sonne:

8

Ga naar margenoot10 Daer is eener, ende geen tweede, hy en heeft oock geen Ga naar margenoot11 kint, noch Ga naar margenoot12 broeder: nochtans en is alles sijnes arbeyts geen eynde, Ga naar margenoot13 oock en wort sijn ooge niet versadicht van den rijckdom, Ga naar margenoot14 ende [en seyt niet] Voor wien arbeyde ick doch! ende Ga naar margenoot15 doe Ga naar margenoot16 mijne ziele gebreck hebben van ’t goede! Dit is oock ydelheyt, ende ’t is een moeyelicke besicheyt.

9

Ga naar margenoot17 Twee zijn beter dan een: want Ga naar margenoot18 sy hebben eene goede belooninge van haren arbeyt:

10

Want indien Ga naar margenoot19 sy Ga naar margenoot20 vallen, d’een recht sijnen medegeselle op: maer wee den eenen die gevallen is: want daer en is geen tweede om hem op te helpen.

11

Oock, indien twee t’samen Ga naar margenoot21 liggen, so hebben sy warmte: maer hoe soude een [alleen] warm worden?

12

Ende indien yemant den eenen mochte overweldigen, so sullen de twee tegen hem bestaen: ende Ga naar margenoot22 een drie-voudich snoer en wort niet haest gebroken.

13

Ga naar margenoot23 Beter is een arm ende wijs jongelinck, dan een out ende sot Coninck, die niet en weet van meer vermaent te worden.

14

Want Ga naar margenoot24 een komt Ga naar margenoot25 uyt het gevangen-huys, om Coninck te zijn, daer Ga naar margenoot26 oock een die in sijn Coninckrijcke geboren is, Ga naar margenoot27 verarmt.

15

Ga naar margenoot28 Ick sach Ga naar margenoot29 alle de levendige

[Folio 19r]
[fol. 19r]

Ga naar margenoot30 wandelende onder de Sonne, met den jongelinck, Ga naar margenoot31 den tweeden, die Ga naar margenoot32 in deses plaetse Ga naar margenoot33 staen sal.

16

Ga naar margenoot34 Daer en is geen eynde van al het volck, van alle die Ga naar margenoot35 voor hen geweest zijn: de nacomelingen en sullen sich oock Ga naar margenoot36 over hem niet verblijden: gewisselick dat is oock ydelheyt, ende quellinge des geestes.

17

Ga naar margenoot37 Bewaert Ga naar margenoot38 uwen Ga naar margenoot39 voet als ghy ten Huyse Godes ingaet, ende zijt liever nae by Ga naar margenoot40 om te hooren, Ga naar margenoot41 dan om der sotten slacht-offer te geven: Ga naar margenoot42 want sy en weten niet dat sy quaet doen.

margenoot1
Of, ende sy en hadden geenen vertrooster.
margenoot2
Hebr. aen de hant. De sin is, Sy hebben een machtige partye tegen, die haer kan overweldigen ende verdrucken.
margenoot3
T.w. om datse bevrijt zijn van alle dese elenden ende swaricheden. Siet Iob c. 3.17, etc.
margenoot4
D. die noyt geboren en is: Dit spreeckt Salomo ten aensien van de elendicheden deses levens. Siet Iob 3. versen 11, 12, 13, 16, ende 21.
margenoot5
D. betrachtte ick.
margenoot6
De sin is, Die haer selven in haer beroep neerstelick quyten, ende kloeck in hare handelingen ende wercken zijn, die sijn den nijdt der boosen ende onachtsamen onderworpen. ’t welck dan de vrome dickwijls seer moeyt ende verdriet.
margenoot7
De Schriftuere noemt sotheyt, ofte dwaesheyt, alle het gene dat tegen Godts woort strijdt, hier is een sot soo veel te seggen, als een luyaert: Ende hier wort de aert der luyaerts ende der achteloosen, die de handen niet uyt en steken tot den arbeyt, van den Prediker gestelt tegen den aert der neerstigen ende der kloecken, van de welcke hy vers 4. gesproken heeft: Ende hy wil te verstaen geven, dat onaengesien het seer verdrietich is den haet der boosen onderworpen te zijn van wegen sijne kloeckheyt ende neersticheyt, dat het des niet te weyniger groote dwaesheyt is, luy-ledich zijn leven te verslijten.
margenoota
Prov. 6.10. ende 24.33.
margenoot8
D. (gelijck wy gemeenlick spreken) de dwaes eet hem selven op, dat is, hy verteert al wat hy heeft, ende hy vervalt eyndelick in sulcke armoede, dat hy in hert-zeer ende armoede, sijn vleesch ende bloet verteert.
margenoot9
Hebr. een palm vol. Sommige nemen dit als woorden des sots tot verschooninge sijner luyicheyt, daer van vers 5. te sien is. Als of hy seyde, Waer toe sal ick sulcke moeyte, ende arbeyt doen, gelijck vele menschen doen? Ick hebbe aen een kleyntjen genoech, ick wilt sachtjens opnemen. De woorden zijn goet, het is beter met matigen rijckdom in gerusticheyt te leven, dan grooten rijckdom te besitten met groote sorge ende bekommernisse. Siet Prov. c. 15. versen 16, 17. ende 17.1. Maer de luyaerts misbruycken de selve tot bedeckinge harer luyicheyt. Siet Ephes. 4.28. Andere verstaen dese woorden als woorden des Predikers, dienende tot vermaninge des luyaerts, dat hy vlytich behoort te arbeyden, al en soude hy maer een weynich daer van bekomen om eerlick te leven.
margenoot10
Dit wort gesproken van de vrecke gierigaerts, die haer nemmermeer en laten genoegen, maer altoos liggen en wroeten, of sy schoon niet en weten wie dat hare goederen sullen erven.
margenoot11
By de kinderen worden verstaen de descendenten (soomen die noemt) inde rechte linie: Ende by de broeders alle collaterale, ofte vrienden die ter zijden aenkomen.
margenoot12
By de kinderen worden verstaen de descendenten (soomen die noemt) inde rechte linie: Ende by de broeders alle collaterale, ofte vrienden die ter zijden aenkomen.
margenoot13
D. al besate hy al wat hy siet, so en soude hy noch niet te vreden ofte versadicht wesen.
margenoot14
De sin is, hy en denckt niet by hem selven, Ist niet een groote dwaesheyt, dat ick my selven geen goet en doe noch en gunne, maer steets voor vreemde slave? Siet Psal. 39.7, etc.
margenoot15
Als of hy seyde, Waerom en derf ick mijnen nootdruft van mijn goet niet nemen? Of, waerom tractere ick my selven dus armlick ende kommerlick?
margenoot16
D. my selven.
margenoot17
D. de staet van tween die t’samen leven, is beter dan eenes. ’t schijnt dat de gierige met dese woorden bestraft worden, die voor niemant, als voor haer selven alleen zijn, ende met geen menschen en begeeren gemeenschap te houden, uyt vreese dat de vrientschap haer wat soude kosten: daer nochtans goede vrientschap beter is, dan tijdelicken rijckdom.
margenoot18
T.w. voor so vele als sy lichtelicker haer voornemen kunnen volbrengen, dan dat sy alleen waren sonder yemants hulpe: Want dewijle sy malkanderen helpen, so gaet haren arbeyt beter voort, ende hebben beter gewin.
margenoot19
D. harer een, of, een van haer beyden. Siet Iud. 12. op vers 7.
margenoot20
T.w. in sieckte, of elende, of, sonde.
margenoot21
Of, slapen.
margenoot22
De sin is, Indien sy noch meer dan met hen tween zijn, Iae so sy vele met malkanderen verbonden zijn, so sullen sy dies te beter haren vyant, die haer wil beschadigen, kunnen wederstaen.
margenoot23
Als of hy seyde, De Conincklijcke staet wort wel seer groot geachtt in deser werelt, ende die daer toe komen, achten wel haer selven seer gelucksalich boven andre menschen: Maer daer en is geene rechte gelucksalicheyt in te vinden: Immers als een Coninck geen nootsakelicke wijsheyt en heeft (al is hy tot ouderdom gekomen) om hem selven ende sijne ondersaten wel te regeren, ende daerenboven van andre, die wijser zijn dan hy, niet en wil gestiert ofte vermaent zijn: So is van een arm man, die verstandich is (hoewel jonck zijnde van jaren), meer te houden, dan van sulcken Coninck. Van het woort jongelinck, siet Genes. 44. op vers 20.
margenoot24
T.w. een arm jongelinck, vers 13. ’T schijnt dat de Prediker hier siet op ’t gene dat Ioseph is wedervaren, Genes. 41.14, 39, 43. ende Psal. 105.18, 20, 21. Dit is oock aen Mordechai te sien, Esth. cap. 6. ende aen veel andre meer.
margenoot25
Hebr. uyt het huys der gebondenen.
margenoot26
D. die een gebooren ende Erf-koninck is, niet een gekoren Coninck.
margenoot27
Dit is den Coninck Zedekiae overkomen. 2.Reg. 25. Ende Nebucadnezar den Coninck te Babel, Dan. 4.30. Ende anderen meer. so dat het ydelheyt is op de Conincklicke hoocheyt ende macht sich te verhooveerdigen ofte te verlaten, ten aensien van de ongestadicheyt ende onvasticheyt der selver.
margenoot28
D. Ick merckte dat in ’t gemeyn al de werelt sich voecht aen de zijde des Iongelincks, D. des Conincx, die sijnen vader in’t Coninckrijcke sal nae-volgen: ende dat de Coninck oudt geworden zijnde, soo heel seer niet geacht en wort. Dit is mede een ydelheyt ende moeyelickheyt in den Conincklicken staet.
margenoot29
Verstaet hier door alle, die alle die in een Coninckrijcke ofte lant woonen.
margenoot30
D. opentlick converserende, ofte omgaende, T.w. om by tijts sijne goede gratie ofte gunste te verwerven.
margenoot31
D. die de tweede is, T.w. van den vader af te rekenen, de vader zijnde d’eerste, de oudtste sone de tweede.
margenoot32
T.w. nu regerenden Conincks plaetse.
margenoot33
D. regeren sal. Hy wil seggen, datter tot aller tijt meer geweest zijn, die de opgaende sonne hebben ge-eert ofte aengebeden, dan de ondergaende.
margenoot34
D. des volcks en is geen getal. De sin schijnt desen te zijn: het ongestadige volck sal altoos nae veranderinge verlangen, ende als hy sal Coninck geworden zijn daer sy om gewenscht hebben, dan en sullen sy sijner niet vrolick zijn, maer sy sullen haest weder nae eenen anderen verlangen. Dit is een verdrietige sake in ’t herte der Coningen: Ende derhalven en kan oock de ware gelucksalicheyt in den Conincklicken staet niet gevonden worden.
margenoot35
T.w. voor den tegenwoordigen Coninck ende sijnen sone den toekomenden Coninck, Van de welcke vers 15. gesproken is.
margenoot36
Hebr. in hem. D. over desen. Hy wil seggen, sy en sullen oock geen contentement aen de regeringe van des Conincks successeur hebben, als hy sal oudt geworden zijn.
margenoot37
Dit 17 vers voegen eenige aen het 5 cap. als sprekende van eenerley materie, als in het selve verhandelt wort.
margenoot38
De sin is, hebter acht op waer ghy gaet als ghy nae den Tempel gaet, ghy en gaet niet nae eene gemeyne plaetse, maer nae een plaetse die heylich is, ende heyligen dingen toege-eygent: So datmen daer moet verschijnen in ootmoedicheyt, ende met eerbiedinge, als voor Godes aenschijn.
margenoot39
Of, voeten, want het Hebr. woort wort tweederley gelesen.
margenoot40
T.w. Godes heylige woort, om daer door in sijne heylige kennisse onderwesen te worden.
margenoot41
D. dan om te geven dat de sotten geven, T.w. Een uyterlick slacht-offer, sonder geloove ofte boetveerdicheyt. De vroome ende ware Godts-dienstige, gaven offerhanden, sulcx deden oock de dwase, dat is, de hypocriten ende geveynsde heylige: de Godt-salige en deden sulcx niet als meynende Godt den Heere met dat uyterlicke werck te versoenen, ende voor hare sonden daer mede te betalen: maer dat meynden de dwase. Siet 1.Sam. 15.22. Psal. 50.8. Prov. 15.8. ende 21.27.
margenoot42
T.w. als sy met sulck een herte ende gemoet offerhanden doen. And. gewisselick sy en weten niet [dan] quaet te doen. And. sy en weten niet wat sy quaets doen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken