Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het iij. Capittel.

De Bruyt vertelt, hoe neerstelick dat sy haren Bruydegom gesocht heeft, doch te vergeefs, vers 1, 2, 3. eyndelick vindt sy hem, ende houdt hem vaste, 4. hy en wil niet datmen sijne Bruyt sal opwecken, 5. de cieraet der Bruyt, na datse gekomen was uyt de verdruckinge, 6. het bedde, of de koetse des Bruydegoms,

[Folio 24v]
[fol. 24v]

onder de figuere van Salomons bedde ende koetse, 7. De geloovige worden genoodicht, onder verbloemde woorden van Salomons bruyloft met sijne bruyt, tot het Rijcke der heerlickheyt, 11.

1

ICk socht Ga naar margenoot1 des nachts op mijn leger hem, Ga naar margenoot2 dien mijne ziele lief heeft: ick socht hem, maer Ga naar margenoot3 ick en vondt hem niet, [ick seyde],

2

Ick sal nu opstaen, ende Ga naar margenoot4 in de stadt ommegaen, in de Ga naar margenoot5 wijcken ende in de straten, ick sal hem soecken die mijne ziele lief heeft: ick socht hem, maer ick en vondt hem niet.

3

Ga naar margenoot6 De wachters die in de Stadt ommegingen, vonden my: [ick seyde,] Ga naar margenoot7 Hebt ghy dien gesien, dien mijne ziele lief heeft?

4

Doe ick Ga naar margenoot8 een weynichsken van hen wech gegaen was, Ga naar margenoot9 vondt ick hem dien mijne ziele lief heeft: Ga naar margenoot10 ick hieldt hem vaste, ende en liet hem niet gaen, Ga naar margenoot11 tot dat ick hem in mijnes moeders huys gebracht hadde, ende in de binnenste kamer van de gene Ga naar margenoot12 die my gebaert heeft.

5

Ga naar margenoot13 Ick besweere u, ghy dochteren Ierusalems, die by de reen, ofte by de hinden des velts zijt, dat ghy de liefde niet op en weckt, nochte wacker en maeckt, tot dat het [haer] luste.

6

Ga naar margenoota Ga naar margenoot14 Wie is sy, die daer opkomt uyt Ga naar margenoot15 de woestijne, Ga naar margenoot16 als roock-pilaren, beroockt met Ga naar margenoot17 myrrhe, ende wieroock, [ende] met allerley Ga naar margenoot18 poeder Ga naar margenoot19 des kruydeniers?

7

Ga naar margenoot20 Siet, Ga naar margenoot21 het bedde Ga naar margenoot22 dat Salomo heeft, daer zijn tsestich helden rontom Ga naar margenoot23 van de helden Israëls,

8

Ga naar margenoot24 Die altemael sweerden houden, Ga naar margenoot25 geleert ter oorloge, elck Ga naar margenoot26 hebbende sijn sweert aen sijne heupe, Ga naar margenoot27 van wegen den schrick des nachts.

9

De Coninck Salomo heeft sich Ga naar margenootb een Ga naar margenoot28 Koetse gemaeckt van Ga naar margenoot29 den houte Libanons.

10

Ga naar margenoot30 De pilaren der selve maeckte hy [van] silver, haren Ga naar margenoot31 vloer [van] gout: haer Ga naar margenoot32 gehemelte [van] purper: het binnenste was Ga naar margenoot33 bespreydt met de liefde van de dochteren Ierusalems.

11

Ga naar margenoot34 Gaet uyt, ende aenschouwt, Ga naar margenoot35 ghy dochteren Zions, den Coninck Salomo, met de Kroone Ga naar margenoot36 daer mede hem sijne moeder kroonde op den dach Ga naar margenoot37 sijner bruyloft, ende op den dach der vreuchde sijnes herten.

margenoot1
Hebr. in de nachten. Hier door worden te kennen gegeven de groote aenvechtingen ende bekoringen der kercke, als Ies. 21.12. ende 26.9. Amos 5.18. Ende te gelijcke wort hier aengewesen, dat de kercke ten tyde van aenvechtinge ende vervolginge, als het schijnt datse verlaten is, Christum soeckt door ’t gebedt. Siet Deut. 4.29. Ier. 50.4. Hos. c. 3.5. ende 5.15. Zeph. 2. vers 3. Matth. c. 7. vers 7.
margenoot2
Te weten, mijnen Bruydegom Iesum Christum, sijne genade ende goedertierenheyt. die van ons gevonden wort, als wy sijne genade in ons herte gevoelen tot onser vertroostinge.
margenoot3
Dit en strijdt niet tegen de belofte Christi. Matt. 7.7. Want die en stelt geenen precisen tijt van vinden, maer die staet alleene in Godes hant, hy alleene weet den bequamen tijt der hulpe, Hebr. 4.16. onder vers 4. staet, dat de Bruyt, na een weynich tijts, haren liefsten gevonden heeft.
margenoot4
D. inde Gemeynte Godes, Psal. 87. vers 3. ofte in’t geestelicke Ierusalem. siet Hebr. 12.22.
margenoot5
Ofte, merckten, breede plaetsen. Siet Luce 14.21, 22, 23.
margenoot6
Verstaet hier onder den name van wachters, sodanige Leeraers, als die waren, vande welcke Iesaias seyt, c. 56. vers 10. Sy zijn stomme honden, sy en kunnen niet bassen, ofte, men kan hier door de wachters verstaen, de Groote ende wyse deser werelt, dewelcke, ofmense schoon vraecht waer Christus zy te vinden, sulcks niet en weten te seggen. Siet Matth. 2. versen 3, 4. Vergel. ond. 5. vers 7.
margenoot7
De sin is, Weet ghy my mijnen Vrient, ofte Bruydegom niet te wysen?
margenoot8
T.w. een weynich tijts, of plaetse. Hebr. Een weynich dat ick van hen was voorby gegaen, tot dat ick vondt, etc.
margenoot9
Hier is vervult de belofte onses Heeren Iesu Christi, Matth. 7.7. Soeckt, ende ghy sult vinden, etc.
margenoot10
T.w. met de hant des geloofs. Siet Prov. 4.13. Ephes. 3.18. Col. 1.23. Siet oock Genes. 32.26.
margenoot11
De kercke geeft hier te kennen, datse, de genade Christi weder gevoelende, in sijne gemeenschap volstandichlick wil blyven.
margenoot12
Of, die my ontfangen heeft.
margenoot13
Dit geheele versken is verklaert c. 2. vers 7.
margenoota
Cant. 8.5.
margenoot14
Dit is eene verwonderinge der swack-geloovigen, sprekende van de kercke, als van het volck van Israel, dat uyt de woestijne opginck nae het beloofde lant, haer verwonderende over de vrymoedicheyt ende heerlickheyt der kercke, na datse ontworstelt was uyt de verdruckinge ende sware aenvechtinge, daer van bov. c. 2. gesproken is, als oock in het begin van dit capittel.
margenoot15
By de woestijne wort hier verstaen, de verwoestinge van de uyterlicke gedaente der kercke, soo door tyrannie, als door ketterye, scheuringe, ende sware ergernissen: Gelijck het woort woestijne, oock genomen wort Iesa. cap. 32. vers 15. ende Apoc. 12.6.
margenoot16
Als eenen stercken roock, die recht op gaet, als een pilaer, of, palm-boom, welcke beteeckenisse het Hebr. woort oock heeft. Dit beteeckent de vrymoedicheyt der kercke in’t oeffenen van den waren Godts-dienst, sonder dien na te laten uyt vreese der booser menschen, ofte andre insichten. Hebr. 12.1.
margenoot17
Door Myrrhe ende Wieroock, moetmen verstaen de verdiensten Iesu Christi, die Godt den Vader eene welrieckende reucke zijn, Ephes. 5.2. Apoc. 8. versen 3, 4, 5.
margenoot18
Men kan by dit poeder verstaen de vruchten der weder-geboorte, Als oock, ende insonderheyt, de gebeden ende danck-seggingen der geloovigen, Malach. 1.11.
margenoot19
Of, der droguisten. And. Des Apotekers, der parfuym-bereyders.
margenoot20
Dit schijnen woorden van de Bruyt te zijn.
margenoot21
And. Sijn bedde is als het bedde Salomons.
margenoot22
Hier door wort afgebeeldt, dat de kercke Godes van Christo bewaert wort, maer noch veel beter ende treffelicker, als de Coninck Salomon van alle sijne trauwanten is bewaert geworden: Want de Engelen Godes, die dienstbare geesten zijn, worden van Christo uytgesonden, om haer te beschutten ende beschermen. Siet Hebr. 1.14. De geloovige Kinderen Godes aldus bewaert ende bewaeckt zijnde, en vreesen niet voor den schrick des nachts, noch voor den pijl die ’s daechs vliecht, Psal. 91. vers 5. Hier by kan men oock verstaen de Herders ende Leeraers die de kercke Godts moeten bewaken ende bewaren.
margenoot23
Wat al kloecke dappere helden datter in Israel geweest zijn, is te sien 1.Chron. 11. versen 10, 11, .....47. ende cap. 12. versen 1, 2, ....38.
margenoot24
Alsoo zijn oock de H. Engelen gewapent, met Godes rechtveerdige wrake, als met sweerden, om de goede te beschermen, ende om de quade te straffen, 1.Chron. c. 21. vers 16. Alle getrouwe Herders der Kercke, zijn gewapent met het woort Godes, ende Christelicke discipline, hebbende bereyde wrake tegen alle ongehoorsaemheyt, 2.Corint. c. 10.6. Psal. 149.7. Hoewel oock andersins, alle Christenen gewapent zijn met het sweert des Geests, Ephes. 6.17.
margenoot25
Te weten, van Godt, die de handen sijnes volcks leert stryden, 2.Sam. 22.35. Ende sijne Engelen ende Leeraers kracht geeft om de kercke te bewaken ende te bewaren. And. ervaren, geschickt, geoeffent.
margenoot26
T.w. gereedt ende veerdich staende om te vechten, als Exod. 32.27.
margenoot27
Des nachts ismen meer perikels onderworpen, dan des daechs, het zy van dieverye, moorderye, verraderye, ofte dergelijcke ongemack, het welck meest by nachte geschiet, so datmen als dan moet goede wacht houden, Matth. c. 24. versen 43, 44. Alsoo moet elck Christelick Ridder gewapent staen, gelijck d’Apostel ons leert Ephes. 6. versen 12, 13, 14. Insonderheyt ten tyde van vervolginge.
margenootb
Cant. 6.12.
margenoot28
Het Hebr. woort beteeckent eygentlick eene bruyt-koetse, of, bedde-stede. Doch het beteeckent oock eenen Koetswagen. ’T schijnt dat hier gesproken wort van dien triumph-wagen daer van Psal. 45.5 geschreven staet, daer by den wagen verstaen wort, het woort der waerheyt, of, de predicatie des H. Euangelij. Andere verstaen door het Hebr. woort, een cierlick gebouw.
margenoot29
D. van cederen houte, ’twelck op den berch Libanon overvloedelick pleech te wassen. Siet de aenteeck. Iud. 9. op vers 15. Dit houdt en verrott niet. so dat de Leere des H. Euangelij bequamelick by het selve mach vergeleken worden. Want het is een eeuwich Euangelium, Apoc. 14.6. siet Cant. 1.17.
margenoot30
Door de pilaren ofte colomnen wort de stantvasticheyt beteeckent, Apoc. 3.12. Ende door de pilaren van silver, kanmen hier verstaen de getrouwe Herders der kercke, doch insonderheyt de Propheten ende Apostelen. Siet Gal. 2.9.
margenoot31
Of, bodem, gront, onderlage, And. stoel, T.w. daer Salomon op satt in sijn Koetse. Christus die de grontslach, ofte het fondament sijner Kercke is, wort ten rechten by gout vergeleken, maer de pilaren by silver. Siet 1.Cor. 3.9. Apoc. 21.21.
margenoot32
Verstaet by dit gehemelte, de Conincklicke bescherminge Godes over sijne Kercke.
margenoot33
Of, geplaveyt, gevloert, of, beset met lieflickheyt, of, geplaveyt met liefde, D. lieflick gewrocht, T.w. met lieflicke beelden, of, schoone figueren geborduert, of konstelick met de naelde gewrocht van de dochteren Ierusalems. And. ontsteken. Nae de geestelicke beduydinge, kanmen hier door de liefde verstaen, die innerlicke liefde die Godt sijnen kinderen toedraecht, gevende sijnen Sone voor het leven der selve, mitsgaders die liefde, die wy Godt, ende onsen naesten toedragen: want wy kunnen Godt niet lief hebben, of hy moet ons eerst sijne liefde bewijsen, 1.Ioh. 4.10. sommige verstaen het 9 ende 10 vers, als een beschrijvinge van de hemelsche heerlickheyt.
margenoot34
In dit vers wort onder den name ende heerlickheyt Salomons, die een voorbeelt op Christum geweest is, beschreven de glorie die alle kinderen Godes sullen aenschouwen op de bruyloft des Lams die voor de uytverkorene kinderen Godes bereyt is. Als wy vermaent worden uyt te gaen, daer mede wort te kennen gegeven dat het de pijne weert is, datmen wat moeyte daerom doe, gelijckmen doet om eenen Coninck in sijne triumphe te aenschouwen.
margenoot35
De dochteren Zions beteeckenen hier de Christenen, ofte de Kercke Christi, als Ies. 49.14, 22. dese worden hier vermaent, dat sy Christum (den rechten Salomon) sullen aenschouwen ende aennemen, met sijne Croone, D. in glorie ende heerlickheyt. siet Psal. 149.2. Matth. 21.5. Apoc. 6.1, 3, 5, 7.
margenoot36
Het schijnt uyt dese woorden, dat Bathseba haren sone Salomon met eene seer schoone ende cierlicke kroone vereert heeft op sijnen Bruylofts dach: ende door dese Kroone wort afgebeeldt de heerlickheyt Christi, daer toe hy verheven is door sijne Hemel-vaert, ende die hy sijne Kercke sal laten aenschouwen in den Hemel. Siet Luce 24.26. Ioh. 17.24. Phil. 2.9.
margenoot37
And. sijner onder-trouwe. T.w. doe Salomon trouwde met sijne Bruyt. Geestelicker wyse machmen hier verstaen het houwelick Christi met sijne Kercke, ’t welck geschiet als sy de predicatie des H. Euangelij met waren geloove aen-neemt, alsdan wort sy geseyt aen Christum te hylicken, 2.Cor. 11.2. Gelijck hem een Bruydegom over sijne Bruyt verheucht, alsoo verheucht hem Godt over sijn volck, siet Ies. 62.1, 5.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken