Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

Ierusalem wort belegert van Rezin ende Pekah, vers 1. Godt sendt Iesaia tot Achaz, om hem te troosten, ende moet te geven, 3. voorseggende, dat sy niet uytrichten en souden, 7. maer dat sy selfs souden verdelcht worden, 8. Tot versekeringe hier van geeft Godt Achaz een teecken, ende verkondicht hem de ontfanckenisse ende geboorte Christi, 14. maer dewijle Achaz dese aengebodene genade verwerpt, laet hem de Heere aenseggen, dat het Coninkrijcke Iuda, door de Egyptenaers ende Assyriers, soude verstoort worden, 17. Elendigen staet des Ioodschen lants, 22. etc.

1

HEt geschiedde nu inde dagen Achaz Ga naar margenoot1 des Soons Iothams, Ga naar margenoot1 des Soons Uzia, Ga naar margenoot2 des Conincks Iuda, Ga naar margenoota dat Rezin de Coninck van Ga naar margenoot3 Syrien, ende Ga naar margenoot4 Pekah, de sone Remalia de Coninck Israëls optooch nae Ierusalem, ter oorloge tegen haer, maer Ga naar margenoot5 hy en vermocht met strijden niet tegen haer.

2

Als men Ga naar margenoot6 den huyse Davids bootschapte, seggende: Ga naar margenoot7 De Syriers rusten Ga naar margenoot8 op Ephraim: so beweechde hem Ga naar margenoot9 sijn herte ende het herte sijnes volcx, gelijck de boomen des wouts beweecht worden van den wint.

3

Ende de HEERE seyde tot Iesaia, Gaet nu uyt, Ga naar margenoot10 Achaz te gemoete, ghy, ende uw' sone Ga naar margenoot11 Schear-Iaschub, aen Ga naar margenoot12 het eynde van den waterganck des oppersten vyvers, aen den hoogen wech, van het velt des vollers.

4

Ende segt tot hem, Ga naar margenoot13 Wacht u, ende zijt gerust, en vreest niet, ende u herte en worde niet weeck, van wegen Ga naar margenoot14 die twee steerten deser roockender vyerbranden: van wegen de ontstekinge des toorns Rezins, ende der Syriers, ende Ga naar margenoot15 des soons Remalia:

5

Om dat Ga naar margenoot16 de Syrier quaet tegen u beraetslaecht heeft Ga naar margenoot17 [met] Ephraim, ende den sone Remalia, seggende:

6

Laett ons optrecken Ga naar margenoot18 tegen Iuda, ende Ga naar margenoot19 haer verdriet aendoen, Ga naar margenoot20 ende haer onder ons deylen: ende den sone Ga naar margenoot21 Tabeals Coninck maken in het midden van haer.

7

Aldus seyt de Heere HEERE: Ga naar margenoot22 'T en sal niet bestaen, noch 't en sal niet geschieden.

8

Maer Ga naar margenoot23 Damascus sal het hooft van Syrien zijn: ende Ga naar margenoot24 Rezin het hooft van Damacus: ende in noch vijf en tsestich jaer, Ga naar margenoot25 sal Ephraim verbroken worden, dat het geen volck en zy.

9

Ondertusschen Ga naar margenoot26 sal Samaria Ephraims hooft zijn, ende de sone Remalia Ga naar margenoot27 het hooft van Samaria: Ga naar margenoot28 indien ghylieden niet en gelooft, sekerlick ghy en sult niet bevesticht worden.

10

Ga naar margenoot29 Ende de HEERE voer voort Ga naar margenoot30 te spreken tot Achaz, seggende:

11

Eyscht Ga naar margenoot31 u Ga naar margenoot32 een teecken vanden HEERE uwen Godt: Ga naar margenoot33 eyscht beneden inde diepte, of eyscht boven uyt der hoochte.

12

Doch Achaz seyde: Ga naar margenoot34 Ick en sal't niet eyschen, noch Ga naar margenoot35 ick en sal den HEERE niet versoecken.

13

Doe seyde Ga naar margenoot36 hy, Hoort ghylieden nu, Ga naar margenoot37 ghy huys Davids, Ga naar margenoot38 ist u lieden te weynich, dat ghy de menschen moede maeckt, dat ghy oock mijnen Godt moede maeckt?

14

Ga naar margenoot39 Daerom sal de Heere selve u lie-

[Folio 4v]
[fol. 4v]

den een teecken geven: Ga naar margenootb Ga naar margenoot40 Siet Ga naar margenoot41 eene Maecht sal swanger worden, ende sy sal eenen sone baren, ende Ga naar margenoot42 sijnen name Ga naar margenoot43 IMMANUEL heeten.

15

Boter ende honich sal Ga naar margenoot44 hy eten, Ga naar margenoot45 tot dat hy wete te verwerpen het quade, ende te verkiesen het goede.

16

Sekerlick Ga naar margenoot46 eer dit knechtken weet te verwerpen het quade, ende te verkiesen het goede: Ga naar margenoot47 sal Ga naar margenoot48 dat lant, Ga naar margenoot49 daer over Ga naar margenoot50 ghy verdrietich zijt, verlaten zijn Ga naar margenoot51 van sijne twee Coningen.

17

[Doch] de HEERE sal over u, ende over u volck, ende over uwes vaders huys, dagen doen comen, Ga naar margenoot52 hoedanige niet gecomen en zijn van dien dage af, Ga naar margenoot53 dat Ephraim van Iuda is afgeweken, Ga naar margenoot54 [door] den Coninck van Assyrien.

18

Want het sal Ga naar margenoot55 te dien dage geschieden, dat de HEERE sal Ga naar margenoot56 toe-tsissen de Ga naar margenoot57 vliegen die aen 't eynde der rivieren van Egypten zijn, ende Ga naar margenoot57 de byen, die in den lande Assur zijn.

19

Ende Ga naar margenoot58 sy sullen comen, ende sy alle sullen Ga naar margenoot59 rusten in de woeste dalen, ende inde clooven der steen-rotsen, ende in alle de doorn-hagen: ende in alle Ga naar margenoot60 gepresene plaetsen.

20

Te dien dage sal de Heere door Ga naar margenoot61 een gehuert scheer-mes, ['t welck] aen gene zyde Ga naar margenoot62 der Riviere is, Ga naar margenoot63 door den Coninck van Assyrien, afscheeren Ga naar margenoot64 het hooft, ende het hayr der voeten: ja het sal oock Ga naar margenoot65 den baert gantsch wechnemen.

21

Ende 'tsal geschieden te dien dage, dat yemant Ga naar margenoot66 een koeyken Ga naar margenoot67 in't leven sal behouden hebben, ende Ga naar margenoot68 twee schapen.

22

Ende 't sal geschieden, dat hy van wegen de veelheyt des melcks die sy Ga naar margenoot69 geven sullen, Ga naar margenoot70 boter sal eten: ja een yeder Ga naar margenoot71 die overgebleven sal zijn Ga naar margenoot72 in't midden des lants, die sal Ga naar margenoot73 boter ende honich eten.

23

Oock sal het te dien selven dage geschieden, dat Ga naar margenoot74 yeder plaetse alwaer Ga naar margenoot75 duysent wijn-stocken geweest zijn, Ga naar margenoot76 van duysent silverlingen, Ga naar margenootc die sal tot doornen ende distelen zijn:

24

Datmen met pylen ende met den boge aldaer Ga naar margenoot77 sal moeten gaen: want Ga naar margenoot78 het gantsche lant sal doornen ende distelen zijn.

25

Oock Ga naar margenoot79 alle de bergen diemen met houweelen Ga naar margenoot80 pleecht om te hacken, daer en salmen niet comen [uyt] vreese der doornen ende der distelen: maer Ga naar margenoot81 die sullen wesen Ga naar margenoot82 tot insendinge des osses, ende tot vertredinge van't cleyne vee.

margenoot1
D. welcke Iotham was de sone van Uzia.
margenoot1
D. welcke Iotham was de sone van Uzia.
margenoot2
Dit siet op Achaz.
margenoota
2.Reg. 16.5. ende 2.Chron. 28.5.
margenoot3
Hebr. Aram, die een van de sonen Sems geweest is, Gen. 10.22. uyt hem zijn de Syriers gesproten.
margenoot4
Hy is een godloos Afgoden-dienaer geweest, die sijnen Coninck Pekaia heeft omgebracht, 2.Reg. 15.25, 28.
margenoot5
T.w. de Coninck van Syrien, die den krijch voerde, ende den Coninck van Israël te hulpe gekomen was, ende, nae sommiger gevoelen, principael autheur deses crijchs was, alhoewel het den name hadde, dat hy den Coninck van Israël te hulpe quam.
margenoot6
D. den Coninck Achaz, ende den voornaemsten Heeren des Rijcx. of, sijnen bloet-verwanten.
margenoot7
D. de Syriers verlaten haer op de hulpe der Ephraimiten, sy zijn 't eens geworden, om gelijckerhant u te overvallen. Hebr. Aram, D. Syrien, rustet op, etc.
margenoot8
D. op de tien stammen der Israëliten, als Psa. 78.9. ende 80.6. ende onder vers 17. onder de welcke de stamme Ephraims de voornaemste was, by de welcke oock de Coningen van Israël haer hof hielden, T.w. binnen Samaria.
margenoot9
T.w. het herte des Conincks Achaz. Dese vreese is gesproten uyt een quade conscientie, ongeloove, ende misvertrouwen.
margenoot10
Daerom wort de Prophete eygentlick tot Achaz gesonden, om dat hy insonderheyt bevreest was, ende om dat dit den welstant des Rijcx betrefte.
margenoot11
Dit is te seggen, het overblijfsel sal wederkeeren. T.w. uyt eenen gemeenen onderganck, ofte, gevanckenisse. ofte, sal sich bekeeren. Hier uyt blijckt, dat desen sone, uyt Godes bevel, dien name gegeven is, prophetischer wijse, om 'tvolck in gedachtenisse te brengen de beloften Godes, aengaende de wederkeeringe van eenige uyt den volcke. Siet ond. 10.21. ende Verg. ond. cap. 8.3. ende Hos. 3.4, 6, 9.
margenoot12
Siet vande reste deses vers de aenteeck. 2.Reg. c. 18. op vers 17.
margenoot13
T.w. van te vreesen.
margenoot14
Aldus noemt de Prophete verachtsaemlick den Coninck van Syrien, ende den Coninck van Israël, ende hy geeft te kennen, dat haren toorn (die als een brandende vyer scheen te zijn, ende als of sy de geheele werelt souden in brant gebracht hebben) weynich te achten was, ende haest vergaen, ofte geene cracht meer hebben en soude, haer vergelijckende by een hout, dat schier verbrant was, ende weynich ofte geen vyer meer en hadde, maer alleenlick noch roock van sich gaf. De Coninck van Syrien was by nae uytgebrant, of t'ondergebracht door Ioas den sone Ioahas, 2.Reg. 13.25. De Coninck van Israël was schier te niete gekomen door inlantsche muyterie ende krijch, 2.Reg. 15. versen 10, 14, 16. ende sy alle beyde door Pul, den Coninck in Assyrien, 2.Reg. 15.19. ende 1.Chro. 5.26.
margenoot15
De Prophete en weerdicht hem niet by sijnen name te noemen, ofte den titel van Coninck te geven, beteeckenende nochtans Pekah, den Coninck van Israël sone van Remalia.
margenoot16
Aldus noemt de Prophete verachtelick Rezin den Coninck van Syrien.
margenoot17
D. met de tien stammen van Israël.
margenoot18
T.w. tot in het lant Iuda.
margenoot19
T.w. door lange belegeringe der stadt van Ierusalem, alsoo dat sy veroorsaeckt worden haer eyndelick in onse handen over te geven. And. verdrietich maken, of moede maken.
margenoot20
Sy geven te kennen, dat haer voornemen was het lant van Iuda in tween te scheuren, ende onder haer beyden te deylen: ende in harer beyder name den sone Tabeals daer in Stadthouder te maken.
margenoot21
Wie desen Tabeal, of sijn sone geweest zy, is onseker, 't is geloovelick dat hy een Syrier van treffelicken huyse, ende een vermaert crijchsman geweest zy.
margenoot22
T.w. het quaet dat die beyde Coningen voor hebben. Ten sal niet in 't werck gestelt worden. Siet Iob 22. vers 28. gelijcke maniere van spreken.
margenoot23
D. Damascus sal de hooft-stadt des Coninckrijcks van Syrien zijn.
margenoot24
De sin is, Rezin sal hooft, of Regent zijn ende blyven alleen te Damasco, maer niet te Ierusalem, gelijck hy, ende sijne geconfedereerde haer inbeelden: haer voornemen en sal niet gelucken, elck een sal binnen de bepalinge sijnes lants blyven.
margenoot25
D. sy en sullen geen eygen Coninckrijcke noch staet, of lants-regeringe op hare eygene hant meer hebben, soo verre ist van daer, dat sy haer Rijcke souden vermeerderen met den aenwas des lants van Iudea, ofte eenich deel daer van. Dese verwoestinge is ten deele geschiet door Salmanassar 2.Reg. 17.3. maer ten vollen door Esar-haddon, 2.Reg. 17.24. den sone Sanheribs, 2.Reg. 19.37.
margenoot26
D. Samaria sal de hooftstadt zijn van Ephraim, dat is, van het Coninckrijcke der tien stammen, ende die daer in het opperste gebiet heeft, is Pekah de sone van Remalia.
margenoot27
D. Coninck, of Regent.
margenoot28
De sin is, Indien ghylieden die belofte Godes die ick u verkondicht hebbe, T.w. dat dese twee Coningen u niet en sullen overweldigen, niet en gelooft, so en sult ghy niet bevesticht worden, of ghy en kont geen versekeringe hebben tegen de groote vreese die ghy hebt van wegen uwe vyanden, maer ghy sult altijts ongerust van herten zijn. And. Indien ghylieden [dit] niet en gelooft, dat geschiet [daerom] om dat ghy niet vaste en zijt, T.w. in 't geloove. And. Gelooft ghylieden [dit] niet, om dat ghy niet versekert noch in u geloove versterckt en wort? T.w. door een teecken, of mirakel?
margenoot29
And. daerom.
margenoot30
T.w. door my sijnen Prophete, om dat hy sach, dat Achaz dese beloften geen geloove en gaf, noch oock sijn volck, 't welck genoechsaem bleeck aen haer zitteren ende beven.
margenoot31
D. Tot uwen besten, namelick tot versterckinge uwes geloofs in't gene dat u stracks belooft is.
margenoot32
Daer uyt ghy kont vernemen, dat Godt eenen Prophete tot u gesonden heeft die de waerheyt spreeckt.
margenoot33
D. biddet, dat u Godt een wonder-teecken geve, of op der aerde, of aen den hemel. Hebr. maeckt den eysch diep, of maeckt [hem] hooge nae boven.
margenoot34
T.w. een teecken van den Heere.
margenoot35
Dit spreeckt Achaz huychelscher wyse, als een hypocrijt, quansuys ick en wil niet doen tegen Godes gebodt, Deut. 6.16. op dat ick Godt niet en vertoorne. Godt verbiet, datmen niet uyt ongeloove, ofte met een quaet voornemen, een teecken van hem versoecken en sal: Maer hy en verbiet niet, datmen uyt gehoorsaemheyt, ende nae Godts bysonder bevel, tot versterckinge des geloofs een teecken begeere. Siet de aenteeck. Deut. 6.16.
margenoot36
T.w. de Prophete Iesaia.
margenoot37
T.w. ghylieden die ontaerdet zijt, niet volgende de godsalige voetstappen van David. Hier uyt is af te nemen, dat de naeste by den Coninck Achaz soo wel ongeloovige waren, ende het teecken soo wel verwierpen, als hy selve.
margenoot38
De sin is, Tot noch toe hebt ghy my, ende andre Propheten des Heeren kleyn geacht, ja verachtt, onse vermaningen niet geloovende noch aennemende: Maer nu zijt ghy Godt den Heere selfs lastich, of moeyelick, dewijle ghy de genade, die hy u aenbiet, verachtt.
margenoot39
T.w. dewijle ghylieden het gepresenteerde teecken versmaet, ende evenwel de geloovige versterckinge in't geloove van doen hebben: so sal Godt een miraculeus teecken geven.
margenootb
Mat. 1.21. Luc. 1.31.
margenoot40
Dit woort vermaent tot neerstige op-merckinge van 'tgene datter geseyt sal worden: ende dit is de sin: Godt sal sekerlick die belofte van het senden sijnes Soons, die in de volheyt des tijts, uyt den stamme Iuda van eene Maecht sal geboren worden, volbrengen: Daerom sal hy oock die belofte noch veel meer cunnen en willen voltrecken, die hy doet belangende de verlossinge uyt de handen ende macht der vyanden: Die gaet de geestelicke ende eeuwige verlossinge aen, dese alleen de lichamelicke ende tydelicke verlossinge.
margenoot41
Of, die Maecht.
margenoot42
And. ende ghy [ô Maecht] sult sijnen name Immanuël heeten: hier mede beduydende, dat Christus nae den vleesche geenen Vader hebben en soude, die hem den name geven soude, gelijck de Vaders haren kinderen te doen plegen. Luc. 1.63.
margenoot43
D. Godt met ons, ware Godt, ende ware mensche, die de menschen weder met Godt versoenen, ja als vereenigen sal.
margenoot44
T.w. de sone der Maecht. De sin is, hy sal opgevoedet worden in sijne kintsche jaren, gelijck andre kinderen, op datmen sie, ende daer uyt mercke, dat hy van de selve natuere is, daer andre kinderen van zijn.
margenoot45
D. tot dat hy kome tot de jaren sijnes verstants, ende der discretie, dat hy 't goede van het quade wete te onderscheyden.
margenoot46
Dese woorden en zijn, nae veler gevoelen, geen continuatie van de naest-voorgaende woorden, sprekende van de menschwerdinge des Soons Godes, maer de Prophete spreeckt hier weder van de verlossinge die hy Achaz belooft heeft, aengaende de bescherminge der Israeliten tegen hare vyanden. Ende door het jonge knechtken, kan men hier verstaen des Propheten soonken Schear-Iaschub, 't welck hy uyt bevel Godes met sich genomen hadde, vers 3. Of, eenich ander kint, alreede geboren, ofte corts geboren te worden: Want op Christum en kunnen dese woorden niet soo wel passen: de Prophete hier sprekende van eenen corten tijt in welcken die beyde Coningen souden omcomen, daer Christus vele jaren hier na eerst geboren ende in deser werelt verschenen is. Sommige nochtans duyden dit versken oock op den Heere Christum, in sulcken sin, dat dese prophetye in soo korten tijt soude vervult worden, alsser soude wesen tusschen de geboorte Christi ende de jaren sijns onderscheyts.
margenoot47
De sin is, die twee Coningen en sullen niet alleen het lant van Iuda niet in-nemen: maer sy sullen op een korts selfs omkomen.
margenoot48
T.w. het lant van Israël ende van Syria, van waer den Coninck Achaz alle elende ende verderf was over-komende.
margenoot49
Of, daer ghy eenen afkeer van hebt. Om de reden stracx verhaelt.
margenoot50
ô Coninck Achaz.
margenoot51
Hebr. van't aengesichte sijner twee Coningen. T.w. Pekah ende Rezin. Dese beyde Coningen zijn korts na dese prophetye, als sommige rekenen, met eene geweldige doot omgekomen, als te sien is, 2.Reg. 15.30. ende 16.9. eer Achaz vier volle jaren was Coninck geweest.
margenoot52
T.w. sware, bedroefde, jammerlicke dagen.
margenoot53
D. van dier tijt af, dat de tien stammen gescheurt zijn van de stamme Iuda, ten tijde Rehabeams, ende Ierobeams, daer van te lesen is 1.Reg. 12. ende hier wort Ephraim alleen genoemt, maer de tien stammen Israëls gemeynt, niet alleen om dat Ephraim geweest is de voornaemste der tien stammen, maer oock daerom, om dat die scheuringe uyt de stamme Ephraims eerst haren oorspronck genomen heeft, ende om dat Ierobeam uyt die stamme afkomstich was, die de eerste Coninck over Ephraim ende d'ander negen stammen geweest is. 1.Reg. 12.
margenoot54
T.w. sal de Heere sulcx doen. De Ioden verlieten haer seer op de Coningen van Assyrien, ende by namen Achaz, als te sien is 2.Reg. 16.7. Maer hier dreycht haer Godt, dat hyse aldermeest door den Coninck van Assyrien soude straffen ende verderven laten, namelick (soo eenige meynen) door Nebucadnezar, die doe oock Assyrien onder sijne Heerschappye gebracht hadde. Siet onder vers 20. Doch eenige verstaen hier Tiglath Pilneser, daer van te lesen is 2.Chro. 28.20. Andre Sanherib, daer van gesproken wort, 2.Reg. 18.13. etc.
margenoot55
T.w. In welcken hy besloten heeft u ende uwe nakomelingen te straffen.
margenoot56
D. hy salse met tsissen, schuyffelen, of fluyten tot sich doen komen. Siet boven 5.26.
margenoot57
Aldus noemt hy de Philistinen, Idumeen, ende Mooren, die aen de frontieren of grensen van Egypten hare woonplaetsen hadden. Siet de vervullinge deser prophetye 2.Reg. 19.9. ende 2.Chro. 28.17. De Prophete noemt dat volck Vliegen, ten aensien van hare groote menichte: Byen, soo van wegen het steken met den angel, ende haer groot getal, als van wegen hare ervarentheyt inden crijch, ende konste van een heyr in ordre te stellen. Verg. Deut. 1.44. Psa. 118.12.
margenoot57
Aldus noemt hy de Philistinen, Idumeen, ende Mooren, die aen de frontieren of grensen van Egypten hare woonplaetsen hadden. Siet de vervullinge deser prophetye 2.Reg. 19.9. ende 2.Chro. 28.17. De Prophete noemt dat volck Vliegen, ten aensien van hare groote menichte: Byen, soo van wegen het steken met den angel, ende haer groot getal, als van wegen hare ervarentheyt inden crijch, ende konste van een heyr in ordre te stellen. Verg. Deut. 1.44. Psa. 118.12.
margenoot58
T.w. die Vliegen, ende die Byen.
margenoot59
Of, neder-liggen. De sin is, de legers der vyanden sullen haer nederleggen in alle plaetsen des gantschen Ioodschen lants, soo inde bequame als inde onbequame plaetsen, sy zijn diepe, of hooge, vruchtbaer of onvruchtbaer.
margenoot60
And. lofweerdige, dat is, Vruchtbare.
margenoot61
T.w. vanden Coninck Achaz gehuert, om hem te beschermen tegen de Syriers ende Israeliten. Siet 2.Reg. 16.7, 8. De sin is, Ghy hebt gesondicht, stellende u vertrouwen op den Coninck van Assyrien, maer ick sal u door den selven straffen.
margenoot62
Verstaet de Riviere Euphrates.
margenoot63
Niet juyst door den selven Coninck van Assyrien, dien Achaz gehuert hadde, T.w. Tiglat-Pilneser: want of hy wel geseyt wort Achaz benauwt te hebben, 2.Chron. 28.20. ende 21. nochtans en heeft hy het Ioodsche volck soo groote schade niet aengedaen, als haer Godt hier dreycht. derhalven is dit te verstaen van eenen anderen Coninck van Assyrien. Eenige verstaen dat hier gesproken wort van verscheydene Coningen van Assyrien, die d'een voor d' ander na, het Ioodsche volck jammerlick geplaecht hebben. als gedaen heeft Sanherib, Esar-haddon, ende eyndelick Nebucadnezar. Siet 2.Reg. 18. ende 19. ende 2.Chron. 33. 2.Reg. 24. ende 25. Doch die over-groote schade ende elende daer van hier gesproken wort, schijnt op niemant anders, immers op niemant volcomentlicker te passen, als op Nebucadnezar, die een machtich leger in het Ioodsche lant gebracht hebbende, gedaen heeft 'twelck de Prophete hier dreycht: siet 2.Reg. 24. ende 25. Desen Coninck Nebucadnezar, Coninck van Babylonien, wort hier genoemt de Coninck van Assyrien, om dat hy Assyrien onder sijne heerschappye gebracht hadde.
margenoot64
T.w. het hayr des hoofts, ende der voeten, D. hy sal alle man qualick tracteren, niemant verschoonende.
margenoot65
Door den baert wort te verstaen gegeven de cieraet ende aensienlickheyt onder de Gemeynte des Ioodschen volcx. siet de volvoeringe 2.Reg. 24.25.
margenoot66
Of, een jonge koe, of, veers-calf van een runt.
margenoot67
Of, opgevoet sal hebben, namelick sonder dat de vyanden hem de selve sullen benomen, of afgeslachtt hebben.
margenoot68
Of, twee geyten. hy stelt een seker getal voor een onseker. De sin is, weynich melc-beesten sullen melck genoech geven voor die weynige menschen die daer sullen overich gebleven zijn.
margenoot69
Hebr. maken. siet bov. 5. op vers 10.
margenoot70
T.w. de volheyt, als niemant wetende aen welcken hy de melck ende boter vercoopen sal, het lant van sijne inwoonders ontblootet zijnde: ofte dewijle hy te huys niet vele mede-eters hebben en sal, want sy van de vyanden verslagen ofte verdreven sullen zijn.
margenoot71
T.w. na soo vele verwoestingen ende moorderyen.
margenoot72
T.w. des Ioodschen lants.
margenoot73
Maer van andre eetwaren en salder niet veel ten besten zijn, het geheele lant onbebouwt liggende.
margenoot74
De sin is, 'Tgantsche lant, selfs de aldervruchtbaerste plaetsen, ende die alderbest plechten gebouwt te worden, sullen woest liggen.
margenoot75
D. vele. hebr. duysent wijnstock. gelijck wy seggen, duysent man.
margenoot76
Van 1000. silverl. D. weert 1000 silverlingen.
margenootc
Levit. 26.22.
margenoot77
T.w. om sich te verweeren tegen de wilde dieren, die haer by menichten in de distelen ende doornen sullen onthouden, na dat het lant verwoest ende ledich, onbewoont ende onbebouwt sal liggen. dit ist dat Godt den overtreders sijner wet dreycht Levit. 26.22.
margenoot78
Ende volgens dien so en salder niet vele ten besten zijn aen coorn ende andre eetwaren.
margenoot79
T.w. wijnbergen, ende andre vruchtbare plaetsen die men pleecht te bezaeyen, ofte te beplanten ende te bepoten.
margenoot80
T.w; om daer na met wijn-stocken te beplanten.
margenoot81
T.w. bergen, ende de landerien, die goede ende vele vruchten plechten te dragen.
margenoot82
D. datmender ossen of cleyn vee, het zy schapen of geyten in schicke. Siet Exod. 12.5. And. aldus. Aengaende alle de bergen die met houweelen sullen omgehackt worden, daer en sal de vreese der doornen ende distelen niet comen, maer, etc. in desen sin, dat de menschen haer nergens en sullen cunnen bergen, als op hooge bergen, daer sy noch plaetse sullen bereyden om eenich vee daer in te senden.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken