Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxx. Capittel.

De Heere dreycht de Ioden die by de Egyptenaren hulpe sochten, vers 1. ende voorseyt, datse van geener weerde zijn en sal, 3 etc. de Heere beveelt den Prophete, dat hy sijne prophetye soude beschrijven, 8. ende hy klaecht over sijnes volcx wederspannicheyt, 9. daerom dreycht hy haer, dat Ierusalem soude verwoest worden, 13 etc. Maer belooft dat hy sich over de boetveerdige soude ontfermen, 18. ende dat hy haer getrouwe Leeraers geven soude, 20. diese hooren souden, 21. verwerpende de Afgoden, 22. Een belofte van segeninge der vruchten, 23. ende grooter heerlickheyt ende vreucht, 25 etc. Een Prophetye van de verdelginge des Assyrischen krijchsvolcks, door den heftigen toorn des Heeren, 27 etc. ende de blijtschap des volcks Godes daer over, 29.

1

WEe Ga naar margenoot1 den kinderen die afvallen, spreeckt de HEERE, Ga naar margenoot2 om eenen raetslach te maken, Ga naar margenoot3 maer niet uyt my; ende om [haer] met Ga naar margenoot4 eene bedeckinge te bedecken, maer Ga naar margenoot5 niet [uyt] mijnen geest: Ga naar margenoot6 om sonde tot sonde te doen.

2

Ga naar margenoot7 Die gaen om af te trecken in Egypten, ende Ga naar margenoot8 en vragen mijnen mont niet: om haer te stercken met de macht van Pharao, ende om haren toevlucht te nemen Ga naar margenoot9 onder de schaduwe van Egypten.

3

Want de sterckte van Pharao sal u lieden tot schaemte zijn, ende dien toe-vlucht onder de schaduwe van Egypten tot schande.

4

Wanneer Ga naar margenoot10 sijne Vorsten sullen geweest zijn tot Ga naar margenoot11 Zoan, ende sijne Ga naar margenoot12 Gesanten sullen gekomen zijn tot nae by Ga naar margenoot11 Chanes:

5

Ga naar margenoot13 Hy salse Ga naar margenoot14 alle Ga naar margenoot15 beschaemt maken door een volck Ga naar margenoota dat haer geen nut en kan doen, noch tot hulpe, noch tot voordeel, maer tot schande, ende oock tot smaetheyt zijn sal.

6

Den Ga naar margenoot16 last der beesten, Ga naar margenoot17 van 't zuyden: Ga naar margenoot18 nae het lant des angstes, ende der benautheyt, van waer de stercke Ga naar margenoot19 Leeuw, ende de oude Leeuw is, Ga naar margenoot19 de Basiliscus, ende Ga naar margenoot19 de vyerige vliegende drake; hare goederen sullen Ga naar margenoot20 sy voeren op den rugge der veulens, ende hare schatten op de bulten der kemelen, Ga naar margenoot21 tot het volck [dat haer] geen nut en sal doen.

7

Want Ga naar margenoot22 Egypten sal ydelick, ende te vergeefs helpen: daerom hebbe ick hier over geroepen: Stil sitten sal Ga naar margenoot23 haer sterckte zijn.

8

Ga naar margenoot24 Nu [dan] gaet henen, Ga naar margenoot25 schrijft Ga naar margenoot26 voor hen op een tafel, ende teeckent het in een boeck, op dat het Ga naar margenoot27 blijve Ga naar margenoot28 tot den laetsten dach, voor altoos, tot in eeuwicheyt.

9

Want het is Ga naar margenoot29 een wederspannich volck, 't zijn leugenachtige kinderen: kinderen die des HEEREN Ga naar margenoot30 wet niet hooren en willen.

10

Die daer seggen Ga naar margenoot31 tot de Sienders, Ga naar margenoot32 En siet niet: ende tot de Ga naar margenoot33 Schouwers, en schouwt ons niet wat recht is; Ga naar margenoot34 spreeckt tot ons sachte dingen, schouwt ons Ga naar margenoot35 bedriegerijen.

11

Wijckt af Ga naar margenoot36 van den wech, maeckt u van de bane: Ga naar margenoot37 laet den Heyligen Israëls van ons ophouden.

12

Daerom, soo seyt de Heylige Israels, om dat ghylieden Ga naar margenoot38 dit woort verwerpt, ende vertrouwt Ga naar margenoot39 op onderdruckinge, ende verkeertheyt, ende steunt Ga naar margenoot40 daer op:

13

Daerom sal u lieden dese misdaet zijn Ga naar margenoot41 gelijck een vallende scheure uytwaerts gebogen in eenen hoogen muer, Ga naar margenootb diens breucke haestelick, in eenen oogenblick komen sal.

14

Ia Ga naar margenoot42 hy Ga naar margenoot43 salse verbreken, Ga naar margenoot44 gelijck een Ga naar margenootc potte-backers kruycke verbroken wort; Ga naar margenoot45 in 't brijselen en sal hy niet verschoonen: alsoo dat Ga naar margenoot46 van hare verbrijselinge niet eenen scherf en sal gevonden worden, om vyer uyt den heert te nemen, of om water te scheppen uyt eene Ga naar margenoot47 gracht.

15

Want alsoo seyt de Heere HEERE de Heylige Israels, Ga naar margenoot48 Door wederkeeringe ende ruste soudt ghylieden Ga naar margenoot49 behouden worden; in stilheyt ende in Ga naar margenoot50 vertrouwen soude uwe sterckte zijn, doch Ga naar margenoot51 ghy en hebt niet gewilt;

[Folio 16r]
[fol. 16r]

16

Ende ghy segt, Neen; maer op peerden Ga naar margenoot52 sullen wy vlieden, Ga naar margenoot53 daerom sult ghy vlieden: ende, Ga naar margenoot54 op snelle [peerden] sullen wy rijden, daerom sullen Ga naar margenoot55 uwe vervolgers [oock] snel zijn.

17

Ga naar margenoot56 Een duysent van het schelden eens eenigen, van het schelden van vyve sult ghy [alle] vlieden: Ga naar margenootd tot dat ghy over-gelaten wort gelijck Ga naar margenoot57 een mast op den top van eenen berch, ende als een baniere op eenen heuvel.

18

Ende Ga naar margenoot58 daerom sal de HEERE Ga naar margenoot59 wachten, Ga naar margenoot60 op dat hy u genadich zy, ende Ga naar margenoot61 daerom sal hy verhoocht worden, op dat hy sich over u lieden ontferme, want de HEERE is Ga naar margenoot62 een Godt des gerichtes: Ga naar margenoote welgelucksalich zijn die alle die hem verwachten.

19

Want Ga naar margenoot63 het volck sal in Zion woonen, te Ierusalem: Ga naar margenoot64 ghy en sult gantschelick niet weenen, Ga naar margenoot65 gewisselick sal hy u genadich zijn Ga naar margenoot66 op de stemme uwes geroeps, so haest als hy die hooren sal, sal hy u Ga naar margenoot67 antwoorden.

20

De Ga naar margenoot68 Heere sal ulieden [wel] broot der benautheyt, ende wateren der verdruckinge geven: maer uwe leeraers en sullen niet meer Ga naar margenoot69 als met vleugelen wech vliegen, maer uwe oogen Ga naar margenoot70 sullen uwe leeraers sien.

21

Ende uwe ooren sullen hooren het woort Ga naar margenoot71 [des genen die] achter u is, seggende, Dit is Ga naar margenoot72 de wech, wandelt in den selven, Ga naar margenoot73 als ghy soudt afwijcken ter rechter, of ter slincker-hant.

22

Ende ghylieden sult Ga naar margenoot74 voor onreyn houden Ga naar margenoot75 het decksel uwer silveren gesneden beelden, ende Ga naar margenoot76 het overtrecksel uwer gouden gegoten beelden: ghy sultse wechwerpen gelijck een maen-stondich-kleet, ende tot elcx van dien seggen, Ga naar margenoot77 Henen uyt.

23

Dan sal Ga naar margenoot78 hy Ga naar margenoot79 uwen zade, Ga naar margenoot80 daer mede ghy het lant bezaeyt hebt, regen geven, ende Ga naar margenoot81 broot van des lants inkomen, ende dat selve sal vet ende Ga naar margenoot82 smoutich zijn: U vee sal te dien dage [in] een wyde landouwe weyden.

24

Ende de ossen, ende esel-veulens, die het lant bouwen, sullen Ga naar margenoot83 suyver voeder eten, 't welcke Ga naar margenoot84 verschuddet is met den werp-schoffel, ende met den wan:

25

Ende Ga naar margenoot85 daer sullen op allen hoogen berch, ende op allen verhevenen heuvel Ga naar margenoot86 beecxkens, [ende] water-vlieten zijn, Ga naar margenoot87 in den dach der groote slachtinge, wanneer Ga naar margenoot88 de torens vallen sullen.

26

Ende Ga naar margenoot89 het licht der Mane sal zijn, als het licht der Sonne, ende het licht der Sonne sal Ga naar margenoot90 sevenvoudich zijn: als Ga naar margenoot91 het licht van seven dagen, ten dage Ga naar margenoot92 als de HEERE de breucke sijnes volcks sal verbinden, ende Ga naar margenoot93 de wonde Ga naar margenoot94 daer mede het geslagen is, genesen.

22[27]

Siet, Ga naar margenoot95 de Name des HEEREN komt Ga naar margenoot96 van verre, Ga naar margenoot97 sijn toorn brant, ende Ga naar margenoot98 de last is swaer: sijne lippen zijn vol gramschaps, ende sijne tonge als een verteerende vyer.

28

Ende Ga naar margenootf sijn Ga naar margenoot99 adem is als een overloopende beke, [die] tot aen den hals toe Ga naar margenoot100 raeckt: om de heydenen Ga naar margenoot101 te schudden Ga naar margenoot102 met een Ga naar margenoot103 schuddinge der ydelheyt, ende als een Ga naar margenoot104 misleydenden toom in de kinnebackens der volckeren.

29

Ga naar margenoot105 Daer sal een lof-sanck by u lieden zijn, gelijck inder nacht wanneer Ga naar margenoot106 het feest geheylicht wort: ende blijtschap des herten, gelijck eenes die met pypen wandelt, om te komen Ga naar margenoot107 tot den berch des HEEREN, Ga naar margenoot108 tot den rotzsteen Israëls.

30

Ende de HEERE sal Ga naar margenoot109 sijne heerlicke stemme doen hooren, ende Ga naar margenoot110 de nederlatinge sijnes arms doen sien, met grimmicheyt van toorn, ende een vlamme des verteerenden vyers, stralen, ende Ga naar margenoot111 eenen vloet, ende hagel-steenen.

31

Want Ga naar margenoot112 door de stemme des HEEREN sal Assur te morsel geslagen worden, [die] met de roede sloech.

32

Ende Ga naar margenoot113 al waer die Ga naar margenoot114 gegrontveste Ga naar margenoot115 staf doorgegaen sal zijn (op welcken de HEERE dien Ga naar margenoot116 sal hebben doen rusten), Ga naar margenoot117 [daer] sal men met trommelen ende harpen zijn: want met bewegende bestrydingen sal hy Ga naar margenoot118 tegen haer strijden. Ga naar margenoot119

33

Want Ga naar margenoot120 Tophet is van gisteren bereydt, [ja] hy is oock voor Ga naar margenoot121 den Coninck bereydt, Ga naar margenoot122 hy heeft hem diepe [ende] wijt gemaeckt: Ga naar margenoot123 sijns brandt-stapels vyer, ende hout, is veel, de adem des HEEREN sal Ga naar margenoot124 hem aensteken als eenen swevel-stroom.

margenoot1
Verstaet de boose ende onbestendige burgeren binnen Ierusalem.
margenoot2
Om een verbont op te richten met den Coninck van Egypten (als vers 2.) tegen den Coninck van Babel, na dat desen Coninck haer onder sijne heerschappye gebracht hadde.
margenoot3
My geenen raet gevraecht hebbende, maer hare eygene fantasye ofte goetduncken volgende.
margenoot4
Aldus noemt hy de beschuttinge des Conincx van Egypten.
margenoot5
D. Niet door ingeven mijns Geests.
margenoot6
Namelick de sonde des vertrouwens op menschelicke hulpe, tot de sonde der meyn-eedicheyt in het afwijcken van den Coninck te Babel. Siet Ezech. cap. 17. versen 13, 14, 15. ofte de sonde, van Godt te verlaten, ende op menschen te betrouwen. Verg. Ier. 2.13.
margenoot7
Hoe de Coningen van Iuda hare Ambassadeurs nae Egypten gesonden hebben om een verbont met den Coninck aldaer te maken, siet Ier. 2.18. ende 37.7. Ezech 17.15.
margenoot8
T.w. noch door de Propheten, noch door den hoogen-Priester.
margenoot9
Dat is, onder de bescherminge: In plaetse van dese maniere van spreken, staeter Ruth cap. 2. vers 12. onder de vleugelen.
margenoot10
T.w. des Conincks Iudae. Siet Ezech. 17.15. Anders hare Vorsten] T.w. des Ioodschen volcks.
margenoot11
Dit zijn steden in Egypten gelegen. Siet de aent. Num. 13.22. Psal. 78.12. Chanes is Daphne. Siet Ier. 2. op vers 16. ende 43. op vers 7.
margenoot12
Of, boden.
margenoot11
Dit zijn steden in Egypten gelegen. Siet de aent. Num. 13.22. Psal. 78.12. Chanes is Daphne. Siet Ier. 2. op vers 16. ende 43. op vers 7.
margenoot13
T.w. Godt, ofte, de Coninck van Egypten.
margenoot14
T.w. alle die van Ierusalem, soo de Gesanten, als de ondersaten.
margenoot15
D. Verachtsaem. And. hy salse alle stinkende maken. T.w. de Egyptenaren. siet Ier. 37.7.
margenoota
Ier. 2.36.
margenoot16
D. de Prophetie tegen de Ioden, aengaende de kemelen, of andre last-dragende beesten, welcke sy nae Egypten schickten, met geschencken beladen, om van den Coninck in Egypten hulpe te versoecken tegen de Chaldeen.
margenoot17
D. nae Egypten, aldus genoemt, om dat het den Ioodschen lande zuydelick leyt.
margenoot18
Aldus wort Egypten genoemt ofte beschreven, om dat den Ioden eertijts aldaer veel angst ende benaeutheyt was over-komen, ende noch over-komen soude den genen die daer hulpe ende troost versochten.
margenoot19
Sulcke schadelicke, veninige, verscheurendedieren, wordender in Egypten vele gevonden. Eenige verstaen by dese dieren, de krijchslieden uyt Egypten, van de welcke de Ioden niet dan schade ende verderf te verwachten en hadden.
margenoot19
Sulcke schadelicke, veninige, verscheurendedieren, wordender in Egypten vele gevonden. Eenige verstaen by dese dieren, de krijchslieden uyt Egypten, van de welcke de Ioden niet dan schade ende verderf te verwachten en hadden.
margenoot19
Sulcke schadelicke, veninige, verscheurendedieren, wordender in Egypten vele gevonden. Eenige verstaen by dese dieren, de krijchslieden uyt Egypten, van de welcke de Ioden niet dan schade ende verderf te verwachten en hadden.
margenoot20
T.w. d' Ambassadeurs der Ioden, die den Coninck in Egypten groote geschencken brochten.
margenoot21
D. Tot de Egyptenaers. als vers 5.
margenoot22
D. der Egyptenaren hulpe sal ydel ende te vergeefs zijn.
margenoot23
T.w. der Ioden. Verg. ond. vers 15. Hebr. Rahab-hem-schabet. welcke woorden andere aldus verduytschen: Rahab is ophoudinge, of, Rahab sal ophouden, D. Egypten sal stille sitten, of, ophouden, D. ten sal geen hulpe meer bewijsen. siet Ier. 37.7. Egypten wort meermaels van de Propheten Rahab genoemt, als Ies. 51.9. ende Psal. 87.4. siet de aent. aldaer.
margenoot24
Dit zijn de woorden des Heeren tot den Prophete.
margenoot25
T.w. tot een getuygenisse tegen haer. vergelijckt dit met Deut. 31.19. ende Ies. 8.1.
margenoot26
Of, by hen. T.w. de burgeren van Ierusalem.
margenoot27
Hebr. zy. siet Psal. 37. vers 18.
margenoot28
Of, tot den toekomenden dach.
margenoot29
D. een volck dat elcke reyse van den Heere afvalt, ende tegen hem rebelleert.
margenoot30
Of leere.
margenoot31
Dat is, Tot de Propheten. siet 1.Sam. 9.9.
margenoot32
D. en propheteert niet, als of sy seyden, Of u schoon Godt wat openbaert, so en verkondicht het niet, maer verswijcht het, als of ghy't niet gesien noch gehoort en hadt.
margenoot33
Of besichtigers, D. Propheten,
margenoot34
Als of sy seyden, Maer predickt ons wat lieflick ende aengenaem is.
margenoot35
Of, bespottingen.
margenoot36
D. van u ampt ende beroepinge.
margenoot37
D. en spreeckt ons niet meer van het woort ende dreygingen des Heeren.
margenoot38
D. dese Prophetye, 't gene dat ick u lieden door mijnen Prophete late verkondigen, belangende de hulpe der Egyptenaren, die hy u afraet.
margenoot39
D. op uwe quade practijcken, streckende tot onderdruckinge der armen ende onnooselen. And. op onderdruckinge, T.w. der Propheten, die u ten besten raden. siet Ier. 20.2. ende 26.11. ende 37.15, 16.
margenoot40
T.w. op de onderdruckingen.
margenoot41
De sin is, uwe sonden sullen oorsake zijn van uwen subyten onderganck, gelijck een muer die vol spleten en reten is, ende die uytgebogen is, lichtelick instort, ende neder-valt. Vergel. Psal. 62. vers 4. ende de aent. aldaer.
margenootb
Ies. 29.5.
margenoot42
T.w. de Heere, of de vyant.
margenoot43
T.w. Ierusalem ende d' andre steden van Iuda, ja oock de geheele Natie der Ioden, den Geestelicken ende den wereltlicken stant.
margenoot44
Hebr. nae de verbrekinge der vlessche eenes potte-backers.
margenootc
Ier. 19.11.
margenoot45
D. men salse geheelick verbryselen, datter niet geheels aen blijven en sal. Vergelijckt Ierem. 19.11.
margenoot46
D. uyt hare gebrokene stucken.
margenoot47
Of greppe, putt, poel.
margenoot48
D. indien ghylieden wederkeerdet, of af-stant dedet, T.w. van u godtloos leven, ende voornemen van hulpe te gaen soecken in Egypten, in geduldicheyt uwe zielen besittende, ende op Godt hopende. siet boven vers 7.
margenoot49
Of, verlost worden.
margenoot50
T.w. op Godt.
margenoot51
D. ghy en hebt desen raet niet willen gehoorsamen.
margenoot52
T.w. als de Babyloniers ons te sterck vallen. And. vlieden, D. hier en daer omme-loopen, soo lange tot dat wy hulpe vinden.
margenoot53
T.w. om dat ghy dus wederspannich zijt, ende aldus spreeckt. siet de vervullinge, 2.Reg. 25.4. Ier. 39.4. ende 52.7.
margenoot54
Of, op lichte, ras loopende [peerden].
margenoot55
T.w. de Babyloniers.
margenoot56
Vergelijckt dit met Levit. 26.8, 36. Deut. 28.25. ende 32.30.
margenootd
Ies. 17.6. ende 24.6, 13.
margenoot57
Of, mast-boom, hooge pale, gedencteecken, hooch-verheven gedenckteecken, een op-gerecht hout of hoogen boom sonder tacken of bladen. De Prophete wil hier mede te verstaen geven, dat de gene die over-blijven souden, wel dunne gezaeyt souden zijn, ende soo lichtelick om sien en tellen, als een mast-boom, of, hooge pale, op eenen berch.
margenoot58
Dit is een vertroostinge voor de geene die de Heere soude laten overblijven.
margenoot59
T.w. op uwe boete ende beterschap.
margenoot60
U verlossende uyt uwe gevanckenisse.
margenoot61
T.w. door sijne oordeelen, door de welcke ghy sult gebracht worden tot boete ende beterschap.
margenoot62
D. die geen dinck lichtveerdelick en doet, maer alles met reden, die de straffen weet te matigen: als Ier. 10.24. daer aldus staet, Castijt my, Heere, maer met mate, of, oordeel, gerichte. Godt de Heere straft het gene dat straffens weerdich is, ende bewijst genade den genen die haer bekeeren.
margenoote
Psal. 2.12. ende 34.9. Pro. 16.20. Ier. 17.7.
margenoot63
T.w. het Ioodsche volck, na dat het uyt de Babylonische gevanckenisse sal verlost zijn: 'twelck een voorbeelt geweest is der geestelicke verlossinge des volcks Godes door Christum.
margenoot64
Of, Ghy en sult niet meer soo seer, of soo vele weenen. Hebr. Ghy en sult met weenen niet weenen. T.w. niet soo veel of soo seer, als ghy te vooren hebt gedaen, doe ghy in de Babylonische gevanckenisse zijt gevoert geworden. siet Psal. 137.
margenoot65
Hebr. hy sal met genadich zijn genadich zijn. Hy] T.w. de Heere.
margenoot66
D. als ghy hem in uwe gevanckenisse om verlossinge sult aenroepen.
margenoot67
D. verhooren.
margenoot68
D. de Heere sal u lieden wel wederom in cruys en tegenspoet laten vervallen, maer uwe zielen sal hy met de spijse sijnes woorts, ende met den dranck der predicatie verquicken ende verstercken, u en sullen geen leeraers ontbreken, hy sal maken dat ghy altijt eenige by u hebben sult, T.w. na dat Christus, in de werelt sal gekomen zijn, die selfs by u lieden sal prediken, als oock sijne Apostelen ende discipulen, die hy daer na senden sal in de gantsche werelt om het Euangelium allen volcken te prediken. Mat. 28.19. And. de Heere sal u [in] droeffenisse broot, ende in verdruckinge water geven, etc. Dit is vervult ten tijde der Machabeen.
margenoot69
Of, gevleugelt zijn. D. soo haestelick als of sy vleugels hadden. Gelijck geschiet is in verscheydene voorgaende tijden, ende insonderheyt van den tijt des Propheten Malachiae, tot op Iohannem den dooper. Siet Mal. c. 4. vers 4, 5. Psal. 74.9.
margenoot70
And. [geduerichlick] sien. D. steets by u hebben, met lust en vreucht de selve aenschouwende, ende met yver hare predicatien aenhoorende.
margenoot71
D. Godt sal u als nagaen, u voeren ende leyden met sijn woort ende geest, gelijck een paedagogus of leermeester, sijne discipulen voor hem gaen laet, om te beter op haer te passen.
margenoot72
T.w. de wech die ten hemel leydt.
margenoot73
Als of hy seyde, Soo haest als ghy van den rechten wech soudet af-treden, so sal u de Heere met den staf sijnes woorts wederom op den rechten wech brengen. siet Psal. 23.
margenoot74
Of, als yet onreyns verachten, ende van u weeren. De sin is, Ghy sult d'Afgoderye t'eenemael verlaten, als strydende met den suyveren godts-dienst.
margenoot75
D. uwe gesnedene beelden, die met silver ofte gout overdeckt zijn. Hebr. der gesnedene beelden uwes silvers, D. die van u silver gemaeckt zijn. Alsoo stracx, uwes gouts.
margenoot76
D. uwe gegotene beelden met gout over-deckt ofte bekleet, of verciert. Het Hebr. woort siet op den cierlicken Ephod des hoogen-priesters, van welcken te lesen is, Exod. 28.6, etc.
margenoot77
Of, packt u wech, Hebr. gaet uyt.
margenoot78
T.w. de Heere.
margenoot79
Hebr. hy sal den regen uwes zaets geven, T.w. dien regen, dien u zaet van doene heeft, soudet wel ende vruchtbaerlick op-wassen.
margenoot80
Of, als ghy het lant bezaeyt hebt.
margenoot81
And. broot des lants voort-komste, D. coorn, dat uyt het lant her-voor-comt.
margenoot82
Of, olyeachtich.
margenoot83
Of, reyn. Hebr. gedeessemt, D. aengenaem, smakelick. Of, suyver voeder. T.w. sonder caf, of andre onreynicheyt, van wegen den grooten overvloet der vruchten die dan wassen sullen.
margenoot84
Of, verschoten, verwant is, met de schuppe, ofte werp-schoffel.
margenoot85
D. Godt sal met sijne overgroote genade ende segen alles soo overvloedelick overstelpen, dat oock die menschen haer sullen bekeeren ende vruchten dragen, die van nature hart, dorre, ende onvruchtbaer waren, gelijck de hooge bergen ende heuvelen.
margenoot86
Of, waterspruytingen. T.w. om de hooge bergen ende heuvelen te bevochtigen ende vruchtbaer te maken.
margenoot87
T.w. na dat de Babyloniers door de Persen ende Meden sullen omgebracht zijn.
margenoot88
T.w. de torens der stadt Babel, of, de geweldige Vorsten ende tyrannen die daer in zijn.
margenoot89
D. uwe vreucht sal seer groot zijn, Voor eerst als ghy wederom in u vaderlant sult wederkeeren, maer insonderheyt, als Christus verschijnen sal, alsdan sal het licht sijner kennisse, ende de heerlickheyt welcke Godt sijne kercke geven sal, seer voortreffelick zijn. Siet Ies. 24.23. ende de schriftuer-plaetsen aldaer aengeteeckent.
margenoot90
Of, sevenmael grooter.
margenoot91
Of, schijn, of, schijnsel. De sin is, De glans der sonne sal soo groot zijn, als offer seven sonnen te gelijcke schenen, ende als of het licht van seven klare dagen in een gesmolten, of t'samen vereenicht waren: Verstaet dit alles van het over-groote geestelic licht der kennisse in geestelicke saken.
margenoot92
D. als de Heere sijn volck uyt Babel verlossen, ende in het Ioodsche lant weder brengen sal: maer insonderheyt als hy hen Christum, den waren medecijn-meester der ziele, senden sal, die haer de sonden vergeven, ende door den H. Geest wederbaren sal.
margenoot93
Hebr. de wonde sijner slaginge, of plage.
margenoot94
Of, die hem geslagen is.
margenoot95
D. Godt selfs, of, sijne macht ende heerlickheyt.
margenoot96
T.w. van den hemel, van waer Godt sijnen Engel gesonden heeft, om de Assyriers in het leger van Sanherib te verslaen.
margenoot97
T.w. tegen de vyanden sijner kercke, ende by namen tegen de Assyriers.
margenoot98
Of, verheffinge, T.w. des toorns Godes. het Hebr. woort wert voor verheffinge gebruyckt Iud. 20.40. ende Ier. 6.1. ende elders.
margenootf
Ies. 8.8.
margenoot99
Of, geblaes.
margenoot100
Hebr. deylt, T.w. in twee deelen, alsoo dat het bovenste. T.w. 't hooft, uyt-steeckt, ende het onderste onder 't water is.
margenoot101
Of te wannen, te verstroyen, siften.
margenoot102
D. tot dat sy te niete comen, of, diese te niete maken sal.
margenoot103
Of, sifte, wanninge.
margenoot104
Hebr. doende dwalen. D. haer verstroyende, dat sy niet en weten waer in, of waer uyt, 'tis een gelijckenisse genomen van de beesten die men met den toom leydet waer men wil.
margenoot105
T.w. Als d' Assyriers door den Engel des Heeren sullen verslagen zijn. siet Psal. 42.9.
margenoot106
'Tschijnt dat de Prophete siet op het feest der ongesuerde brooden, 't welck de Ioden hielden des nachts als sy het paesch-lam aten, daer by sy eenen lof-sanck songen, Exo. 12.8. Mat. 26.30. Siet Psal. 42.5.
margenoot107
D. tot den Tempel, in welcken de Heere sijne wooninge heeft.
margenoot108
D. tot den Heere Christum, op welcken sich het volck van Israël hadde te verlaten.
margenoot109
Hebr. de heerlickheyt sijner stemme. D. den donder, ende andre uytwendige teeckenen sijnes toorns tegen de vyanden sijner kercke. siet Psal. 29. op vers 3.
margenoot110
T.w. als hy sijnen krachtigen arm sal nederlaten om d'Assyriers te slaen, namelick in de belegeringe der Stadt Libna, ofte, sijnen optocht nae Ierusalem. Siet 2.Reg. 19. vers 8. ende 35.
margenoot111
Als Ies. cap. 4. vers 6.
margenoot112
Als vers 30.
margenoot113
T.w. in 't Ioodsche lant. Hebr. alle doorganck des gegrontvesten stafs.
margenoot114
T.w. van Godt. D. die door Godes ordonnantie gestelt is.
margenoot115
D. vyantlicken inval der Assyriers.
margenoot116
Of, geleyt sal hebben.
margenoot117
De sin is, Na dat de Engel de Assyriers sal verslagen hebben, so salmen over al in het lant Iuda den Heere met lofsangen prijsen, men sal over al vrolick zijn van wegen dese victorie. Siet dergelijcke exempel Exod. 15.20. ende 1.Sam. 18.6. And. op welcken de Heere dien sal geleyt hebben met trommelen ende met harpen, of, sal met trommelen ende met harpen zijn.
margenoot118
T.w. tegen het krijchsvolck der Assyriers. And. tegen dien, T.w. staf. in het Hebr. is soo het een als het ander.
margenoot119
Dit 32 vers verduytschen eenige aldus: Ende het sal geschieden over al daer die gegrontveste staf, dien de Heere op hem [T.w. den Assyrier] sal doen rusten, sal gepasseert [of, door-gegaen zijn] met trommelen ende met harpen, dat [lant] sal hy bestryden met stryden der schuddinge. De sin is, Indien eenich lant dien staf, dien men wel met droeffenisse ende leetwesen mocht ontfangen, met trommelen en harpen, D. met blijtschap ontfangt, dat sal de Heere bestryden met bestrijdingen der beweginge. D. dat het alles sal schudden ende beven met een groote beweginge.
margenoot120
Hebr. Tophthe. D. Topheth, als Ier. 7.31. ende 19.6. siet 2.Reg. 23. de aent. op vers 10. Verstaet hier door Topheth, niet alleen het graf maer oock het helsche vyer, dat allen vyanden Godes, ende vervolgeren sijner kercke bereyt is.
margenoot121
Verstaet hier Sanherib den Coninck van Assyrien.
margenoot122
T.w. de Heere.
margenoot123
T.w. des Tophets.
margenoot124
Of, dien, T.w. den brant-stapel. of, sal die T.w. roede, of, dien. T.w. staf, daer van gesproken is, vers 31. of verstaet dit van Topheth.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken