Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[Folio 31r]
[fol. 31r]

Het lxij. Capittel.

De Prophete voorseyt den geluckigen ende heerlicken stant der Christelicke kercke, vers. 1, etc. die van Christo sal getrouwt worden, 4. ende hy salse met getrouwe wachters versorgen, 6. ende haer ruste ende vrede geven, 8. ende haer door de bekeeringe der heydenen vermeerderen, 10.

1

Ga naar margenoot1 OM Ga naar margenoot2 Zions wille, en sal ick Ga naar margenoot3 niet swygen, ende om Ierusalems wille, en sal ick Ga naar margenoot4 niet stille zijn: tot dat Ga naar margenoot5 hare gerechticheyt Ga naar margenoot6 voort-kome als een glans, ende haer heyl als een fackel die brandt.

2

Ende de heydenen sullen Ga naar margenoot7 uwe gerechticheyt sien; ende alle Coningen uwe heerlickheyt: ende ghy sult met Ga naar margenoota Ga naar margenoot8 eenen nieuwen name genoemt worden, welcken des HEEREN mont Ga naar margenoot9 uytdruckelick noemen sal.

3

Ende Ga naar margenoot10 ghy sult een cierlicke croone zijn Ga naar margenoot11 in de hant des HEEREN, ende Ga naar margenoot12 eenen Conincklicken hoet in de hant uwes Godts.

4

Tot u en sal niet meer geseyt worden, Ga naar margenoot13 de Verlatene, ende tot u lant en sal niet meer geseyt worden, Ga naar margenoot14 het Verwoeste; maer ghy sult genoemt worden, Ga naar margenoot15 Mijn lust is aen haer, ende Ga naar margenoot16 u lant, Ga naar margenoot17 het Getroude: want de HEERE heeft eenen lust aen u, ende Ga naar margenoot18 u lant sal getrouwt worden.

5

Want [gelijck] een jongelinck eene jonckvrouwe trouwt: [alsoo] sullen uwe kinderen Ga naar margenoot19 u trouwen: ende [gelijck] de Bruydegom vrolick is over de Bruyt, [alsoo] sal Ga naar margenoot20 uw' Godt over u vrolick zijn.

6

Ga naar margenoot21 O Ierusalem, ick hebbe Ga naar margenoot22 wachters op uwe mueren bestelt, die gedurichlick al den dach, ende al den nacht Ga naar margenoot23 niet en sullen swygen: Ga naar margenoot24 ô ghy die des HEEREN doet gedencken, Ga naar margenoot25 en laet geen stilswygen by u lieden wesen.

7

Ende en swijgt niet stille Ga naar margenoot26 voor hem, tot dat hy bevestige, ende tot dat hy Ierusalem stelle Ga naar margenoot27 een lof op aerden.

8

Ga naar margenoot28 De HEERE heeft gesworen Ga naar margenoot29 by sijne rechter-hant, ende Ga naar margenoot30 by den arm sijner sterckte: Ga naar margenoot31 Indien ick Ga naar margenoot32 u coorn meer sal geven Ga naar margenoot33 [tot] spijse voor uwe vyanden, ende indien Ga naar margenoot34 de vreemde sullen drincken uwen most daer aen ghy gearbeydt hebt!

9

Maer Ga naar margenoot35 die het insamelen sullen, die sullen 't eten, ende sy sullen den HEERE prijsen: ende Ga naar margenoot36 die hem vergaderen sullen, die sullen hem drincken Ga naar margenoot37 in de voorhoven mijnes heylichdoms.

10

Ga naar margenootb Gaet door, gaet door, door de poorten, Ga naar margenoot38 bereydt den wech des volcks: verhoocht, verhoocht Ga naar margenoot39 een bane, Ga naar margenoot40 ruymt de steenen wech, Ga naar margenoot41 steeckt een baniere om hooge tot de volckeren.

11

Siet de HEERE Ga naar margenoot42 heeft doen hooren, tot aen het eynde der aerde, Segget Ga naar margenoot43 der dochter Zions, Siet, Ga naar margenoot44 u heyl komt: siet, Ga naar margenoot45 sijn loon is met hem, ende Ga naar margenoot46 sijn arbeyts-loon is voor sijn aengesichte.

12

Ende sy sullen Ga naar margenoot47 se noemen Ga naar margenoot48 het heylige volck, Ga naar margenoot49 de verloste des HEEREN: ende Ga naar margenoot50 ghy sult genoemt worden, Ga naar margenoot51 de Gesochte, Ga naar margenoot52 de Stadt die niet verlaten en is.

margenoot1
Dit zijn de woorden des Propheten Iesaiae, soo in sijnen, als in anderer Propheten ende dienaren Godes name.
margenoot2
D. der kercke, ofte des volcx Godes, stracx Ierusalem genoemt: een voorbeelt der kercke des nieuwen Testaments, Hebr. 12.22. Apoc. 14.1. ende 21.2.
margenoot3
D. ick en sal niet ophouden de troostelicke beloftenissen die Godt my geopenbaert heeft, sijner kercke te verkondigen. siet Psal. 122.6. ende 2.Tim. 4.2.
margenoot4
Of, niet rusten.
margenoot5
T.w. der stadt Ierusalems, D. der kercke. De sin is, Tot dat Christus, die onse gerechticheyt ende heylant is, der werelt geopenbaert worde.
margenoot6
Of op-gae. Hebr. uyt-gae, T.w. gelijck de sonne uyt hare camer gaet, als sy op gaet. Siet Psal. 19.6.
margenoot7
T.w. die gerechticheyt, ô Zion, of Ierusalem, met de welcke ghy van uwen bruydegom Christo Iesu sult zijn verciert geworden.
margenoota
Ies. 65.15.
margenoot8
D. ghy sult vernieuwt ende in eenen beteren staet gebracht worden, als ghy te vooren waert, ende desen nieuwen ende beteren staet sal oorsake zijn van den nieuwen name: die van natuere zijn kinderen des toorns, Eph. 2.3. sullen uyt genade genoemt worden kinderen Godes, 1.Ioh. 3.1. ende de gene aen de welcke hy een welgevallen ofte lust heeft, vers 4. desen nieuwen name en kent niemant, dan die hem ontfangt. Apoc. 2.17.
margenoot9
Siet van het Hebr. woort Gen. 30. op vers 28.
margenoot10
D. ghy sult den Heere seer lief ende weert zijn. siet Exod. 19.5.
margenoot11
D. ghy sult bewaert ende van Godt beschermt worden, Siet Deut. 33.3. Ioh. 10.28, 29.
margenoot12
Verstaet hier door den Conincklicken hoet, of miter, het Conincklicke Priesterdom daer Petrus van spreeckt. 1.Pet. 2.9.
margenoot13
T.w. van Godt haren Bruydegom, als of ghy niet meer sijne Bruydt of sijn volck en waert. siet Ies. 60.15.
margenoot14
Hebr. verwoestinge. D. het verwoeste. siet Hos. 1.10. 1.Pet. 2.10.
margenoot15
D. Godt heeft een welgevallen aen haer. T.w. aen Ierusalem.
margenoot16
Dat u de Heere gegeven hadde te bewoonen: ofte, u lant. D. de inwoonders uwes lants.
margenoot17
D. het bewoonde.
margenoot18
D. u lant sal bewoont worden, gelijck een vrouwe haren man bywoont.
margenoot19
T.w. ô ghy lant, ofte onder u, by u. T.w. ô ghy kercke.
margenoot20
Christus wort meermaels in de heylige schrift een Bruydegom genoemt, ende sijne Gemeynte een Bruyt, Ioh. 3.24. Apoc. 21. versen 2, 9. welcker onderlinge liefde ende vreucht verhaelt wort Cant. 4.1. etc.
margenoot21
Dit spreeckt de Heere.
margenoot22
D. Propheten, Herders, Leeraers, Siel-sorgers. Siet Ies. 21.11. Eze. 3.17. ende 33.7. Apoc. 21.12. ende 18.14.
margenoot23
Maer sy sullen u steets het woort ende de beloften Godes voorhouden. Siet vers 1.
margenoot24
Of, ô ghy gewachmakers, of, ô ghy vermelders van den Heere. Dit spreeckt de Prophete tot de Leeraers des H. Euangelii.
margenoot25
Maer betuycht steedts, ende verkondicht vrymoedelick de waerheyt.
margenoot26
T.w. den Heere. Hebr. En geeft hem, ofte voor hem, geen stilswijgen. De sin is, En houdt niet op van bidden en smeecken, maer houdt aen in den gebede, ja valt hem soo lange lastich, tot dat ghy verhoort wort, tot dat Godt arbeyders in sijnen oogst uytstoote, Matt. 9.38. ende tot dat hy haren arbeyt segene, 1.Cor. 3.6.
margenoot27
D. in sulck eenen heerlicken staet, datse elck een moete loven.
margenoot28
Dit zijn nu wederom de woorden des Propheten.
margenoot29
D. by sijne eygene kracht, D. by hem selven, geenen grooteren hebbende om by te sweeren. Hebr. 6.13.
margenoot30
D. by sijnen stercken arm.
margenoot31
De sin is, Sekerlick ick en sal u den moetwille uwer vyanden ende vervolgeren niet overgeven. Siet van dese maniere van eedtsweeren Num. cap. 14. de aenteeck. op vers 23.
margenoot32
ô Ierusalem.
margenoot33
Godt dreycht dickwils dat de vreemde, ende de vyanden sijnes volcx, van wegen desselven sonden, de vruchten hares lants souden eten, als Deut. 28. versen 30, 33, 51. 'twelck oock meermaels in der daet alsoo geschiet is, Iud. 6. vers 3, 4. Eccl. 6.1, 2. Dit moetmen verstaen mede begrepen te zijn onder de vloecken der wet, die door Christum zijn wech-genomen, Gal. 3.13. Siet oock Psal. 128.2. ende 1.Cor. 15.58.
margenoot34
Hebr. de kinderen des vreemden.
margenoot35
Hebr. de insamelaers des selven. T.w. des koorns.
margenoot36
Hebr. de vergaderaers, ofte de t'samen-brengers des selven, T.w. mosts.
margenoot37
D. met openbare danckseggingen, die sy den Heere in sijne kercke voor sijne weldaden sullen doen. Een maniere van spreken genomen van de Priesters, die het geheylichde vleesch aten inden voorhof des Tabernakels, ende na der hant in de voorhoven des Tempels. Siet Levit. 6.16. ende 10.18. Ezech. 42.14.
margenootb
Ies. 40.3. ende 57.14.
margenoot38
Dit is een aensprake tot de inwoonders van Ierusalem, haer vermanende, dat sy de stadtspoorten vry wijt op souden stellen, ende de wegen schoon ende suyver maken souden, op dat de heydenen, die by groote menichten haer tot de kercke Christi begeven souden, eene opene bane vinden souden. Siet Ies. 57.14. And. Bereydt den volcke den wech.
margenoot39
Door de welcke sy tot u, ô Ghy burgers van Ierusalem, D. tot de Christelicke kercke gebracht worden, ende ingaen mogen. siet Ies. 40.3.
margenoot40
Of, suyvertse van steenen, siet Ies. 57.14. De sin is, Weert alle verhindernissen ende aenstoot uyt den wech. Rom. cap. 14. versen 13, 21.
margenoot41
D. predickt het Euangelium opentlick. siet Ies. 11.12. ende 49.22.
margenoot42
T.w. door de predicatie des H. Euangelii. Siet Rom. 10.18. ende hy heeft doen hooren] T.w. 'tgene dat hier volcht, Segget, etc.
margenoot43
D. den volcke Zions, D. der kercke Godes, als Zach. 9.9. Mat. 21.5. Ioh. 12.15.
margenoot44
D. uwe salicheyt ende verlossinge: Of, uw' Heylant ende Salichmaker, T.w. Iesus, die sijn volck verlost van hare sonden. Mat. 1.21. Luc. 2.30.
margenoot45
Dien hy geven sal allen den genen die hem trouwelick dienen. Ies. 40.10. Apoc. 22.12. Siet Psal. 127. op vers 3.
margenoot46
Hebr. sijn werck, D. sijnen arbeytsloon. Siet Ies. 40. op vers 10. ende Levit. 19.13.
margenoot47
T.w. de geloovige, die haer tot de Christelicke Gemeynte sullen vervoegen, soo uyt de Ioden, als uyt de heydenen.
margenoot48
Hebr. het volck der heylicheyt.
margenoot49
D. die van den Heere verlost zijn.
margenoot50
ô Zion, Ghy kercke Godes.
margenoot51
Het Hebr. woort, het welck eenige in den text setten, beteeckent, de gesochte, of naegesochte, of besorchde. T.w. die de Heere uyt genaden weder besocht ende vergadert heeft, daer sy te vooren om harer sonden wille, eenen tijt lanck was verlaten ende verstroyt geweest. Siet Ies. 54.6, 7. ende de aent. Deut. 11. op vers 12.
margenoot52
Of, de onverlatene Stadt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken