Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

Godt laet zijn volck opentlick vermanen tot ware bekeeringe, ende afstant van haer ydel vertrouwen op den uyterlicken Godtsdienst ende Tempel, met verwijt van het godtloos ende onbeschaemt misbruyck van dien, vers 1, etc. dreycht haer met het exempel van Silo, 12. Verbiedt den Propheet voor het volck te bidden, om hare afgodische rasernyen, 16. verwerpt haer offeren, ende eyscht gehoorsaemheyt, in plaetse van voorgaende ende tegenwoordige ongehoorsaemheyt, 21. roept om schrick ende rouwe over de grouwelen van Thopheth, in het dal des soons Hinnoms, 29.

1

HEt woort, dat tot Ieremia geschiet is, van den HEERE, seggende:

2

Staet in de poorte van des HEE-

[Folio 38r]
[fol. 38r]

REN Ga naar margenoot1 huys, ende roept aldaer dit woort uyt: ende segt, Hooret des HEEREN woort, ô gantsch Iuda, die ghy door dese poorten ingaet, om Ga naar margenoot2 den HEERE aen te bidden.

3

Soo seyt de HEERE der heyrscharen, de Godt Israëls; Ga naar margenoota Maket uwe wegen ende uwe handelingen Ga naar margenoot3 goet: so sal ick u lieden Ga naar margenoot4 doen woonen in dese plaetse.

4

En vertrouwet u niet op Ga naar margenoot5 valsche woorden, seggende: Des HEEREN Tempel, des HEEREN Tempel, des HEEREN Tempel, zijn Ga naar margenoot6 dese.

5

Maer indien ghy uwe wegen ende uwe handelingen Ga naar margenoot7 waerlick sult goet maken: indien ghy waerlick sult Ga naar margenootb recht doen tusschen den man ende tusschen sijnen naesten:

6

Den vreemdelinck, weese, ende Ga naar margenootc weduwe niet en sult verdrucken, ende geen Ga naar margenootd onschuldich bloet in dese plaetse vergieten: ende andere Goden niet en sult na-wandelen, Ga naar margenoot8 u lieden ten quade:

7

So sal ick u in dese plaetse, in’t lant, dat ick uwen vaderen gegeven hebbe, doen woonen van Ga naar margenoot9 eeuwe tot eeuwe.

8

Siet ghy vertrouwet u op Ga naar margenoot10 valsche woorden, die geen nut en doen.

9

Ga naar margenoot11 Sult ghy stelen, dootslaen, ende overspel bedrijven, ende valschelick sweeren, ende Baal roocken, ende andere Goden na-wandelen, die ghy niet en kennet?

10

Ende [dan] komen ende staen voor mijn aengesichte in dit huys, Ga naar margenoot12 dat nae mijnen Name genoemt is, ende seggen, Ga naar margenoot13 Wy zijn verlost, Ga naar margenoot14 om alle dese grouwelen te doen?

11

Is dan dit huys, dat nae mijnen Name genoemt is, in Ga naar margenoot15 uwe oogen, eene Ga naar margenoote speloncke der Ga naar margenoot16 moordenaren? Ga naar margenoot17 siet, ick hebbe [het] oock gesien, spreeckt de HEERE.

12

Want gaet nu henen nae mijne plaetse, die te Silo was, alwaer ick mijnen Name in’t Ga naar margenoot18 eerste hadde doen Ga naar margenoot19 woonen: ende siet Ga naar margenootf Ga naar margenoot20 wat ick daer aen gedaen hebbe, van wegen de boosheyt mijns volcx Israëls.

13

Ende nu, om dat ghylieden alle dese wercken doet, spreeckt de HEERE: ende ick tot u gesproken hebbe, Ga naar margenootg Ga naar margenoot21 vroech op zijnde, ende sprekende, maer ghy niet gehoort en hebt, ende ick u Ga naar margenooth geroepen, maer ghy niet geantwoort en hebt:

14

So sal ick aen dit huys, dat nae mijnen Name genoemt is, daer op ghy vertrouwet, ende aen dese plaetse, die ick u ende uwen vaderen gegeven hebbe, Ga naar margenoot22 doen, gelijck als ick aen Silo gedaen hebbe.

15

Ende ick sal u lieden Ga naar margenoot23 van mijn aengesichte wechwerpen: gelijck als ick alle uwe broederen, het gantsche zaet Ga naar margenoot24 Ephraims, wechgeworpen hebbe.

16

Ga naar margenoot25 Ghy dan, en Ga naar margenooti bidt niet voor dit volck, ende en heft geen geschrey noch gebedt voor hen op, noch en Ga naar margenoot26 loopt my niet aen: want ick en sal u niet hooren.

17

En siet ghy niet wat sy doen in de steden van Iuda, ende op de straten van Ierusalem?

18

Ga naar margenootk De Ga naar margenoot27 kinderen lesen hout op, ende de vaders steken het vyer aen, ende de wijven kneeden den deech: om Ga naar margenoot28 gebeeldde-koecken te Ga naar margenoot29 maken voor de Ga naar margenootl Ga naar margenoot30 Melecheth des hemels, ende anderen Goden dranckofferen Ga naar margenoot31 te offeren, om my Ga naar margenoot32 verdriet aen te doen.

19

Doen sy my verdriet aen, spreeckt de HEERE? Ga naar margenoot33 en [doense’t] hen selven niet aen, Ga naar margenootm tot beschaminge haers aengesichts?

20

Daerom seyt de Heere HEERE alsoo; Siet, mijn toorn ende mijne grimmicheyt sal uytgestort worden over dese plaetse, over Ga naar margenoot34 de menschen, ende over de beesten, ende over ’t geboomte des velts, ende over de vrucht des aerdrijcx: ende sal branden, ende niet uytgebluscht worden.

21

Soo seyt de HEERE der heyrscharen, de Godt Israëls: Ga naar margenootn Ga naar margenoot35 Doet uwe brantofferen tot uwe slachtofferen, ende etet vleesch.

22

Want ick en hebbe met uwe vaderen, ten dage als ickse uyt Egypten-lant uytvoerde, Ga naar margenoot36 niet gesproken, noch hen geboden van saken des brantoffers ofte slachtoffers.

23

Maer dese sake hebbe ick hen geboden, seggende, Ga naar margenooto Hooret nae mijne stemme, Ga naar margenootp so sal ick u tot eenen Ga naar margenoot37 Godt zijn, ende ghy sult my tot een Ga naar margenoot38 volck zijn: ende wandelet in al den wech, dien ick u gebieden sal, op dat het u wel gae.

24

Doch sy en hebben niet gehoort, noch hare oore geneycht, maer gewandelt in de raetslagen, in’t Ga naar margenootq Ga naar margenoot39 goetduncken hares boosen herten: ende Ga naar margenootr sy zijn achterwaerts Ga naar margenoot40 gekeert, ende niet Ga naar margenoot41 voorwaerts.

25

Van dien dage af, dat uwe vaders uyt Egyptenlant zijn uytgegaen, tot op desen dach, so heb ick tot u gesonden alle mijne knechten, de Propheten, dagelijcx Ga naar margenoot42 vroech op zijnde ende sendende.

26

Doch sy en hebben nae my niet gehoort, noch hare oore geneycht: maer sy hebben haren Ga naar margenoots Ga naar margenoot43 necke verhardet, sy hebben’t erger gemaeckt dan hare vaders.

27

Oock sult ghy alle dese woorden tot hen spreken, maer sy en sullen nae u niet hooren: ghy sult wel tot hen roepen, maer sy en sullen u niet antwoorden.

28

Daerom segt tot hen; Dit is het volck, dat nae de stemme des HEEREN sijns Godts niet en hoort, ende de Ga naar margenoott tucht niet aen en neemt: Ga naar margenootv Ga naar margenoot44 de waerheyt is ondergegaen, ende Ga naar margenoot45 uytgeroeyt van haren monde.

29

Ga naar margenootx Ga naar margenoot46 Scheert u hooft- Ga naar margenoot47 hayr af [ô Ierusalem], ende werpt het wech, ende verheft eene wee-klage op de hooge plaetsen: want de HEERE heeft het Ga naar margenoot48 geslachte sijner Ga naar margenoot49 verbolgentheyt verworpen ende verlaten.

[Folio 38v]
[fol. 38v]

30

Want de kinderen van Iuda hebben gedaen, dat quaet is in mijne oogen, spreeckt de HEERE: sy hebben hare Ga naar margenoot50 verfoeyselen gestelt in het Ga naar margenoot51 huys, Ga naar margenoot52 dat nae mijnen Name genoemt is, om dat te verontreynigen.

31

Ende sy hebben gebouwt de Ga naar margenooty hoochten van Ga naar margenoot53 Topheth, dat in den dale des Ga naar margenoot54 soons Hinnoms is, om hare sonen ende hare dochteren met vyer te verbranden: het welcke ick niet en hebbe Ga naar margenoot55 geboden, nochte in mijn Ga naar margenoot56 herte is opgekomen.

32

Daerom siet, de dagen komen, spreeckt de HEERE, dat het niet meer sal geheeten worden Topheth, nochte dal des soons Hinnoms, maer moort-dal: ende Ga naar margenoot57 sy sullense in Ga naar margenoot58 Topheth begraven, Ga naar margenoot59 om datter geene plaetse en sal zijn.

33

Ga naar margenootz Ga naar margenoot60 Ende de doode lichamen deses volcks sullen den gevogelte des hemels, ende den gedierte der aerde tot spijse zijn: ende niemant en salse Ga naar margenoot61 afschricken.

34

Ga naar margenoota Ende ick sal uyt de steden van Iuda, ende uyt de straten van Ierusalem doen ophouden de stemme der vrolickheyt ende de stemme der vreuchde, de stemme des bruydegoms, ende de stemme der bruyt: want het lant sal Ga naar margenootb tot eene verwoestinge worden.

margenoot1
D. Tempel, als vers 4.
margenoot2
Hebr. Eygentlick u voor den HEERE te buygen, ofte, neder te bucken. Siet Gen. 24. op vers 26.
margenoota
Iere. 18.11. ende 26.13. ende ond. vers 5.
margenoot3
In plaetse, dat uwen wandel ende handel nu quaet is, so betert de selve alsoo, dat ghy van het quade afwijckende het goede voornemet ende doet, dat is, u recht bekeeret. Siet ond. vers 5. ende cap. 18.11. etc. het woort beteren beteeckent andersins, het gene dat goet is noch beter maken, ende alsoo in’t goede toe te nemen, ende te wassen.
margenoot4
T.w. van eeuwe tot eeuwe u bevestigen in uwe woonplaetse. als ond. vers 7.
margenoot5
Hebr. woorden, ofte, dingen des leugens, ofte, der valsheyt. D. daer mede ghy te kort komen ende u selven bedriegen sult. alsoo ond. vers 8.
margenoot6
Als met den vinger wijsende op de deelen van’t gebouw des Tempels, daer in het voorhof, heylige, ende alderheylichste waren, alle heylige plaetsen ende wooningen des Heeren genoemt. Dit was den ydelen troost der valsche Propheten, daer mede sy het volc in hare boosheyt stijfden tegen de dreygementen Godts ende syner Propheten, T.w. dat het geenen noot en hadde, om dat sy den Tempel ende Tempel-dienst onder haer hadden, waer doorsy genoech meenden bewaert te zijn, hoewel sy ondertusschen godtlooslick leefden, ende daermede alles ontheylichden, als in’t volgende verklaert wort. and. dese dingen (onse Godtsdiensten) [gehooren tot] den Tempel: de sin op een uytkomende.
margenoot7
Hebr. goet makende sult goet maken, ende alsoo, doende sult recht doen.
margenootb
Ierem. 5.28.
margenootc
Iesai. 10.1, 2.
margenootd
Iesai. 59.7.
margenoot8
Waer over ghy qualick soudet moeten varen.
margenoot9
D. van d’eene eeuwe tot d’andere eeuwe. D. altoos.
margenoot10
Als bov. vers 4.
margenoot11
Als of de Heere seyde: En schaemt ghy u niet soo huychelsch ende godtlooslick te handelen?
margenoot12
Hebr. over het welcke mijn naem genoemt, ofte, uytgeroepen is. alsoo vers 11, 14, 30. ende 14.9. ende 15.16. etc. Vergel. de maniere van spreken met Ies. 4.1.
margenoot13
D. ’t en heeft nu geenen noot, wy zijn nu vry ende buyten perijckel, sullen voor seker ontcomen ende behouden zijn, nu wy onsen Tempel-ganck gedaen hebben.
margenoot14
D. om alsoo u selfs tot dese boosheyt oorlof ende vryheyt te geven, ende daer in meer ende meer te verharden, ende voort te gaen. and. op dat wy alle dese grouwelen mogen doen.
margenoot15
D. houdet ghy het daer voor: is’t nae u oordeel een sulck huys, etc.
margenoote
Mat. 21.13. Marc. 11.17. Luc. 19.46.
margenoot16
Hebr. Eygentlick doorbrekers, inbrekers, dat is, geweldenaers, straetschenders, moordenaers. Siet Psal. 17. op vers 4.
margenoot17
Als of Godt seyde: Schaemt ghy u niet sulcke grouwelen voor mijne oogen te bedrijven, soo wetet oock, dat ick het sie, ende soecken sal. want, etc.
margenoot18
Nadat Iosua het lant Canaan hadde ingenomen. Siet Ios. 18.1.
margenoot19
Siet Psal. 78.60. ende vergel. 1.Reg. 8.13. met d’aenteeck.
margenootf
1.Sam. 4.11. Psal. 78.60.
margenoot20
T.w. hoe ick eerst de Arke hebbe gevanckelick laten wech voeren van de Philistijnen. Siet 1.Sam. 4.1l. Psal. 78.60, 61. ende naderhant de tien stammen, onder welcken Silo gelegen was, hebbe laten wechvoeren nae Assyrien. Siet vers 14, 15.
margenootg
2.Chron. 36.15. ende ond. vers 25. etc.
margenoot21
D. mijne Propheten vroech ende in tijts, steets ende doorgaens tot u sendende, met eene uytnemende vlyticheyt. Siet 2.Chron. 36. op vers 15. alsoo ond. vers 25. ende cap. 11.7. ende voorts dickwijls in dit boeck.
margenooth
Prov. 1.24. Ies. 65.12. ende 66.4.
margenoot22
Door de Babyloniers.
margenoot23
Vergel. 2.Reg. 17. op vers 18.
margenoot24
Verstaet de 10 stammen, onder den naem van Ephraim, als de machtichste ende aensienlickste, dickwijls begrepen, die uyt haer lant nae Assyrien zijn wech-gevoert. Siet 2.Reg. 17.6, 23. ende 18.11.
margenoot25
Dit spreeckt de Heere tot Ieremia.
margenooti
Exod. 32.10. Ier. 11.14. ende 14.11.
margenoot26
Met voorbidden, ofte voorspreken. siet Iob 21.15. alsoo ond. 27.18.
margenootk
Ierem. 44.19.
margenoot27
Sy zijn altemael dul ende rasende van afgoderye.
margenoot28
Met afgodische figuren, als eenige het Hebr. woort verklaren.
margenoot29
D. backen.
margenootl
Ies. 65.11. Ierem. 8.2. ende 19.13. ende 44.19.
margenoot30
Het Hebr. woort, dat hier in den text gelaten is, wort verscheydentlick van de geleerde uytgeleyt. sommige settent over Coninginne des Hemels, waer door sommige de Mane, andere eenige groote sterre verstaen. andere setten ’t over den wercke, ofte, het maecksel des Hemels. D. het gantsche uytspansel met al ’tgesternte. Vergel. onder 8.2. ende 19.13. ende 44.17, 18, 19, 25.
margenoot31
Ofte, proevende uytgieten, uytstorten. Siet Psal. 16. op vers 4. alsoo ond. 19.13. ende 32.29. ende 44.17, 18, 19, etc.
margenoot32
Ofte, te tergen, tot toorn te verwecken.
margenoot33
Ofte, en ist niet aen, ofte, tegen hen selven?
margenootm
Iesa. 65.13.
margenoot34
Hebr. Over den mensche, ende over het beest.
margenootn
Iesa. 1.11. Ierem. 6.20. Amos 5.21.
margenoot35
De Heere wil seggen: offert soo veel, als ghy wilt, ende versadicht u met het vleesch der danckofferen: dat doet ghy voor u selven, niet tot mijnen dienst. (Vergel. Hos. 8.13.) gelijck in’t volgende verklaert wort.
margenoot36
De sin is, Dit is geensins het principaelste geweest, dat ick hen belast hebbe, gelijck ghy huychelaren dit neemt, maer eene sulcke oprechte gehoorsaemheyt, die sy my niet bewesen en hebben, ende ghy noch minder doet, als volcht. siet van sulcken gebruyck des woordekens, niet. Hos. 6. op vers 6. ende ond. 16. op vers 14.
margenooto
Deut. 6.3.
margenootp
Exod. 19.5. Levit. 26.12.
margenoot37
Siet Gen. 17. op vers 7.
margenoot38
Siet Deut. 7. op vers 6.
margenootq
Ier. 3.17. ende 16.12.
margenoot39
Siet bov. 3. op vers 17.
margenootr
Ier. 2.27. ende 32.33.
margenoot40
Hebr. geworden, ofte, geweest.
margenoot41
Hebr. nae, ofte, voor ’t aengesichte. D. sy hebben my den necke ofte rugge toegekeert ende niet het aengesichte, als bov. cap. 2.27. ende ond. 32.33. etc.
margenoot42
D. tijdelick ende gestadichlick sendende. Vergel. bov. vers 13.
margenoots
Neh. 9.17, 29. Ierem. 17.23. ende 19.15.
margenoot43
Siet Exod. 32. op vers 9. alsoo ond. 17.23. ende 19.15. Neh. 9.17, 29.
margenoott
Ier. 5.3.
margenootv
Ier. 5.1.
margenoot44
Ofte trouwe, geloove. als boven 5.1.
margenoot45
Ofte, afgesneden. D. sy gaen altemael met huychelerye, ontrouwe, ende valscheyt om, sy en houden haren Godt geen woort noch geloove.
margenootx
Iob 1.20. Ies. 15.2. Ier. 16.6.
margenoot46
Een teecken van groote rouwe. Siet Iob 1.20. Ies. 15.2. ende ond. 16. op vers 6.
margenoot47
Het Hebr. woort beteeckent alsulck hayr, datmen heeft lanck laten wassen, ende van welckes afscheeringe men sich heeft onthouden. Van den selven oorspronck komt oock het woort Nezireer, waer van te sien is Num. 6.2, 5. ende Iudic. 13.5.
margenoot48
Siet Psal. 12. op vers 8.
margenoot49
Ofte, oploopentheyt, overloopende toornicheyt. D. op het welcke hy ten hoochsten vertoornt ende ontstelt is. ofte (als sommige) dat sijne verbolgentheyt verweckt hadde, in eenen sin. Vergel. Deut. 32. op vers 19.
margenoot50
Als bov. 4.1.
margenoot51
Den Tempel.
margenoot52
Als boven vers 10.
margenooty
2.Reg. 23.10. Ierem. 2.23. ende 19.5, 6.
margenoot53
Siet van desen grouwel 2.Reg. 23. op vers 10.
margenoot54
2.Reg. 23.10. genoemt het dal der kinderen (Hebr. sonen) Hinnoms. siet aldaer, ende ond. 32.35.
margenoot55
Maer wel scherpelick verboden, ende verfoeyt. Siet Lev. 18.21.
margenoot56
Ofte, op, over mijn herte opgeklommen: menschelick van Godt gesproken, gelijck wy seggen: Het en is my noyt in den sin gekomen, het is niet eens in mijn herte opgekomen, in mijne gedachten opgeklommen, verstaet dat ick hen sulcke grouwelen soude gebieden, ofte de selve my laten gevallen. Vergel. bov. 3.16. ende ond. 19.5. ende 32.35. ende 51.50. item Ezech. 11.5. ende 14.4. ende 20.32. ende 38.10. Luc. 24.38. de selve maniere van spreken wort wat anders gebruyckt ond. 44.21. voor, ter herten nemen, ofte, dat yets in’t herte opkomt, om daer op te letten ende dat te straffen.
margenoot57
D. men sal, etc.
margenoot58
Dese plaetse die de Afgodische Ioden door hare grouwelicke afgoderye voor seer heylich hadden gehouden, sal dan door de doode lichamen der verslagenen verontreynicht worden. alsoo ond. 19.11, 13.
margenoot59
And. tot datter geen plaetse meer en zy.
margenootz
Deut. 28.26. Ierem. 34.25.
margenoot60
Hebr. het doode lichaem. alsoo onder 16.4. ende 34.20, etc.
margenoot61
De vogelen ofte beesten van de doode lichamen verjagen.
margenoota
Iesa. 24.7. Ierem. 16.9. ende 25.10. Ezech. 26.13. Hos. 2.11.
margenootb
Ierem. 6.8.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken