Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xj. Capittel.

Godt laet sijn verbondt met Israël door den Propheet uytroepen, vers 1, etc. straft de voorige, ende tegenwoordige verbontbrekinge van Israël ende Iuda, door veelvoudige afgoderie, 8. daerom hy een groot ende onvermijdelick ongeluck over hen wil brengen, 11, 16, 17. verbiedt den prophete voor haer te bidden, 14. klaecht over des volcx huychelsche Godts-diensten, ende sorgloosheyt, 15. De Propheet klaegt voor Godt over de moortdadige conspiratie sijner lantslieden van Anathoth, tegen hem, ende begeert Godts wrake, die hem Godt voorseyt, 18.

1

HEt woort, dat tot Ieremia geschiedt is, vanden HEERE, seggende:

2

Ga naar margenoot1 Hooret ghylieden de woorden deses verbonts, ende spreket tot de Ga naar margenoot2 mannen van Iuda, ende tot de inwoonders van Ierusalem.

3

Ga naar margenoot3 Segt dan tot hen; Soo seyt de HEERE, de Godt Israëls: Ga naar margenoota Vervloeckt zy de Ga naar margenoot4 man, die niet en Ga naar margenoot5 hoort de woorden deses verbonts,

4

Dat ick uwen vaderen geboden hebbe ten dage als ickse uyt Egypten-lant; uyt den Ga naar margenootb Ga naar margenoot6 yser oven, uytvoerde, seggende, Ga naar margenootc Zijt mijner Ga naar margenoot7 stemme gehoorsaem, ende doet Ga naar margenoot8 de selve, nae alles dat ick u lieden gebiede: so sult ghy my tot een Ga naar margenoot9 volck zijn, ende ick sal u tot eenen Godt zijn.

5

Op dat ick den Ga naar margenootd eedt bevestige, dien ick uwen vaderen gesworen hebbe; hen te geven een lant, Ga naar margenoot10 vloeyende van melck ende honich, als het is te desen dage: Doe antwoordde ick ende seyde, Ga naar margenoot11 Amen, ô HEERE.

6

Ende de HEERE seyde tot my; Roept alle dese woorden uyt in de steden van Iuda, ende in de straten van Ierusalem, seggende: Hooret de woorden deses verbonts, ende doet de selve.

7

Want ick hebbe uwe vaderen Ga naar margenoot12 eernstelick betuygt, Ga naar margenoot13 ten dage als ickse uyt Egypten-lant opvoerde, tot op desen dach; Ga naar margenoote Ga naar margenoot14 vroech op zijnde ende betuygende, seggende: Hoort nae mijne stemme.

8

Maer sy en hebben niet gehoort, noch hare Ga naar margenootf oore geneycht, maer hebben gewandelt, een yegelijck nae het Ga naar margenootg Ga naar margenoot15 goetduncken van Ga naar margenoot16 haerlieder boos herte: daerom Ga naar margenoot17 heb ick over hen gebracht alle de Ga naar margenoot18 woorden deses verbonts, dat ick geboden hebbe te doen, maer sy niet gedaen en hebben.

9

Voorts seyde de HEERE tot my: Daer is eene Ga naar margenoot19 verbintenisse bevonden onder de mannen van Iuda, ende onder de inwoonders van Ierusalem.

10

Sy zijn weder gekeert tot de ongerechticheden harer Ga naar margenoot20 voorvaderen, die mijne woorden geweygert hebben te hooren; ende Ga naar margenoot21 sy hebben andere Goden na-gewandelt, om die te dienen: het huys Israëls ende het huys Iuda hebben mijn verbont Ga naar margenoot22 gebroken, dat ick met hare vaderen Ga naar margenoot23 gemaeckt hebbe.

11

Daerom seyt de HEERE alsoo; Siet ick sal een Ga naar margenoot24 quaet over hen brengen, uyt het welcke sy niet en sullen konnen Ga naar margenoot25 uytcomen: als sy dan tot my sullen Ga naar margenooth roepen, en sal ick nae hen niet hooren.

12

Dan sullen de steden van Iuda, ende d’inwoonders van Ierusalem henen gaen, ende roepen tot de Goden, die sy geroockt hebben: maer sy en sullense Ga naar margenoot26 gantsch niet konnen verlossen ter tijt hares Ga naar margenoot27 quaets.

13

Want Ga naar margenooti Ga naar margenoot28 [nae] ’t getal uwer steden, zijn uwe Goden geweest, ô Iuda: ende [nae] ’t getal der straten van Ierusalem hebt ghylieden altaren gestelt voor die Ga naar margenoot29 Schaemte; altaren, om den Baal te roocken.

14

Ga naar margenoot30 Ghy dan, en Ga naar margenootk bidt niet voor dit volck, ende en heft geen geschrey noch gebedt voor hen op: want ick en sal niet hooren, ter tijt als sy over haer quaet tot my sullen roepen.

15

Ga naar margenoot31 Wat heeft mijn Ga naar margenoot32 beminde in Ga naar margenoot33 mijn huys [te doen], dewijle Ga naar margenoot34 sy die Ga naar margenoot35 schendelicke daet Ga naar margenoot36 [met] velen doet, ende Ga naar margenoot37 het heylige vleesch van u geweken is? Ga naar margenoot38 wanneer ghy quaet [doet], dan springt ghy op van vreuchde.

16

De HEERE hadde uwen naem genoemt, eenen groenen olijfboom, schoon van Ga naar margenoot39 lieflicke vruchten: [maer nu] heeft hy met een geluyt van een groot Ga naar margenoot40 geroep een Ga naar margenoot41 vyer om Ga naar margenoot42 den selven aengesteken, ende sijne Ga naar margenoot43 tacken Ga naar margenoot44 sullen verbroken worden.

17

Want de HEERE der heyrscha-

[Folio 40v]
[fol. 40v]

ren, die u heeft Ga naar margenootm Ga naar margenoot45 geplant, heeft een Ga naar margenoot46 quaet over u uytgesproken: om der boosheyt wille des huyses Israëls, ende des huyses Iuda, die sy onder hen bedrijven, om my Ga naar margenoot47 te vertooornen, roockende den Baal.

18

De Ga naar margenoot48 HEERE nu heeft’et my te kennen gegeven, dat ick ’t wete: Doe Ga naar margenoot49 hebt ghy my hare handelingen doen sien.

19

Ende ick was als een lam, [als] een osse, die geleydt wort Ga naar margenoot50 om te slachten: want ick en wiste niet dat sy Ga naar margenoot51 gedachten tegen my dachten, [seggende;] Laet ons Ga naar margenoot52 den boom met sijne Ga naar margenoot53 vrucht verderven, ende laet ons hem uyt den Ga naar margenoot54 lande der levendigen uytroeyen, dat sijn naem niet meer gedacht en worde.

20

Maer, ô HEERE der heyrscharen, ghy Ga naar margenoot55 rechtveerdige Richter, Ga naar margenootn die de Ga naar margenoot56 nieren ende het herte proeft; laet my uwe wrake Ga naar margenoot57 van hen sien: want aen u heb ick mijne twist-sake Ga naar margenoot58 ontdeckt.

21

Daerom, soo seyt de HEERE van de mannen van Ga naar margenoot59 Anathoth, die uwe Ga naar margenoot60 ziele soecken, seggende: En propheteert niet in den Name des HEEREN, op dat ghy van onse handen niet en stervet.

22

Daerom, soo seyt de HEERE der heyrscharen; Siet ick sal Ga naar margenoot61 besoeckinge over hen doen: De jongelingen sullen door ’t sweert sterven, hare sonen ende hare dochteren sullen van honger sterven.

23

Ende sy en sullen geen Ga naar margenoot62 overblijfsel hebben: want ick sal een quaet brengen over de mannen van Anathoth, [in] Ga naar margenoot63 het jaer harer besoeckinge.

margenoot1
Ghy Ieremia, ende andere mijne vroome Propheten, ende Priesteren die noch onder den volcke overich zijt, (als sommige dit nemen) hoort dit, ende draegt het daer na den volcke voor.
margenoot2
Hebr. man. siet bov. 4. op vers 3. alsoo ond. vers 9.
margenoot3
Ghy Ieremia.
margenoota
Deut. 27.26. Gal. 3.10.
margenoot4
D. de mensche, ofte, een yeder. als Psal. 1.1. ende elders dickwils. Siet Iob 12. op vers 10.
margenoot5
D. die der wet Godts niet gehoorsaem en is.
margenootb
Deut. 4.20.
margenoot6
Siet Deut. 4. op vers 20.
margenootc
Levit. 26.3, 12.
margenoot7
D. woorden, geboden.
margenoot8
T.w. woorden des verbonts, als vers 3. ende ond. vers 6.
margenoot9
Als bov. cap. 7.23.
margenootd
Deut. 7.12.
margenoot10
Siet Exod. 3. op vers 8.
margenoot11
Siet Num. 5. op vers 22. ende Deut. 27.15. etc.
margenoot12
Hebr. betuygende betuygt.
margenoot13
D. van der tijt aen.
margenoote
Iere. 7.13, 25.
margenoot14
Siet bov. cap. 7. op vers 13.
margenootf
Iere. 7.26.
margenootg
Iere. 3.17. ende 7.24. ende 9.14.
margenoot15
Siet Iere. 3. op vers 17.
margenoot16
Het boos herte van hen allen.
margenoot17
D. sal ick sekerlick over hen brengen.
margenoot18
T.w. de bygevoegde dreygementen, D. gedreygde straffen. siet daer van Levit. 26. ende Deu. 28.
margenoot19
Ligue, conspiratie, t’samensweeringe, om quaet te doen, regelrecht strijdende tegen het verbont, datse met my gemaeckt ende besworen hebben.
margenoot20
Die inde woestijne, ende voorts in de volgende tijden ongehoorsaem geweest zijn.
margenoot21
Als boose nakomelingen van hare boose voorvaderen.
margenoot22
Ofte, vernieticht.
margenoot23
Siet Gen. 15. op vers 17, 18.
margenoot24
D. straffe, ongeluck, elende, etc. als vers 12.
margenoot25
D. haer selven daer uyt redden. Vergel. Mich. 2.3.
margenooth
Prov. 1.28. Iesa. 1.15. Iere. 14.12. Ezech. 8.18. Mich. 3.4.
margenoot26
Hebr. verlossende niet verlossen.
margenoot27
Dat ick over haer brengen sal. vers 11. alsoo vers 14, 17, 23.
margenooti
Iere. 2.28.
margenoot28
Als bov. cap. 2.28.
margenoot29
D. den schandelicken Afgodt Baal. siet bov. cap. 3. op vers 24.
margenoot30
ô Ieremia.
margenootk
Ier. 7.16. ende 14.11.
margenoot31
Vergel. de maniere van spreken met 2.Sam. 16.10. ende d’aenteeck. aldaer.
margenoot32
T.w. dit volck, (het Hebr. woort staet in’t manlick geslacht, maer de volgende woorden in’t vrouwelicke) dat sich alsoo noemt, ofte des beroemt, dat het mijn beminde volck is: ofte, Godt noemtse soo, niet tegenstaende hare ondanckbaerheyt, van wegen sijn verbondt, dat hy met hen ende hare vaderen gemaeckt, ende de weldaden, die hy haer bewesen hadde. Vergel. ond. 12.7, 8. Rom. 3.3. ende 11.28. Sommige verstaen hier door, den Propheet Ieremiam, ende andere dienstknechten Godts, die dagelijcx in den Tempel tot dit boose volck propheteerden, vergel. bov. 7.2. als of Godt seyde: Wat hebben mijne knechten meer in den Tempel by dit wederspannich volck te doen om haer te onderwijsen, ofte voor haer te bidden? Siet vers 14.
margenoot33
Den Tempel: als of Godt seyde: Wat loopense veel in den Tempel, daerse doch soo vol aller boosheyt zijn?
margenoot34
Verstaet, de dochter mijns volcx, ofte de stadt Ierusalem, D. d’inwoonders.
margenoot35
And. grove schendelickheyt, om dat het Hebr. woort, beteeckenende een grouwelick feyt, ofte, aenslach, (siet Prov. 31. op vers 16.) hier een letter meer heeft, als ordinaris, dienende tot verswaringe van de beteeckeninge, vergel. Psal. 3. op vers 3. verst. hier door, de grouwelicke afgoderie, waer van vers 13. etc.
margenoot36
T.w. met vele Afgoden, als bov. vers 13. ofte, men kan ’t duyden op de menichte, ofte grooten hoop der gener, die dese grouwelen bedreven, aldus: dewijl haerder vele dese schendelicke daet bedrijven: sommige stellen in plaetse van met vele, [ja selfs] de Groote. Vergel. Ezech. 8.11. ende 23.39.
margenoot37
Hebr. het vleesch der heylicheyt, ofte, des heylichdoms, zijn van u geweken, ofte, sullen van u wijcken. gelijck het woort, vleesch, by ons in’t getal van velen niet gebruycklick en is, alsoo wort het oock in den Hebr. Bybelschen text niet meer als eens (Prov. 14.30.) in’t getal van velen gebruyckt. de sin is, alle uwe offerhanden, ô Ierusalem, en deugen niet meer, ghy en doet geen heylich offer meer, om dat ghy alles met uwe boosheyt ontheylicht. Sommige verstaen t aldus, Dat Godt haer dreyge, de tijt zy voorhanden, datse om hare godtloosheyt gestraft ende uyt haer lant verjaegt zijnde, in den Tempel niet meer en sullen konnen komen, noch offeren, noch hare vrolicke maeltijden van het vleesch der offerhanden houden, gelijck sy nu deden, doch met eene grouwelicke ontheyliginge van Godts heylige insettingen, daerom haer Godt uyt sijn huys ende lant verstooten soude. sommige verstaen door het heylige vleesch, de oprechte Israëliten, die uytwendich ende inwendich besneden waren.
margenoot38
Ofte, want [in] uwe boosheyt, etc. And. wanneer u quaet (D. uwe straffe, elende) [voorhanden is, ofte door mijne Propheten voorseyt ofte gedreygt wort] dan verheucht ghy u. D. ghy veracht mijne dreygementen soo seer, dat ghy oock, als tot mijnen spijt, des te meer vreuchde bedrijft, om te toonen dat ghy der niet op en past.
margenoot39
Hebr. vrucht van gedaente.
margenoot40
Vergel. Ezech. 1.24.
margenoot41
Verstaet de verwoestinge, ’t verderf ende de verteeringe van lant ende luyden, door de Babyloniers.
margenoot42
Olijfboom. And. een vyer heeft sijne bladeren aengesteken.
margenoot43
Ofte, scheuten, looten, spruyten.
margenoot44
And. sullen sy verbreken.
margenootm
Iere. 2.21.
margenoot45
Als eenen olijfboom: gelijck in’t voorgaende vers geseyt is.
margenoot46
Het verderf door de Babyloniers.
margenoot47
Ofte, tot toorn te verwecken.
margenoot48
Als ick in eenvoudicheyt mijn beroep waernam, volgens Godes last, ende op geen quaet en dachte.
margenoot49
Dit spreeckt Ieremia tot Godt, dien hy als getuyge neemt, dat hy hier van niets en spreeckt uyt menschelicke suspicien ofte affecten, maer alleen uyt de Godtlicke openbaringe, door een gesichte. Vergel. ond. 24.1.
margenoot50
Ter slachtinge, om geslacht te worden, datmen hem slachte.
margenoot51
D. boose aenslagen ende practijcken tegen my voor hadden.
margenoot52
T.w. den Propheet Ieremia, met sijne leere, ofte Prophetie.
margenoot53
Hebr. eyg. broot, D. spijse, ende voorts, vrucht, als die ter spijse dient.
margenoot54
Siet Psal. 27. op vers 13.
margenoot55
Hebr. Richter der gerechticheyt, ofte, die gerechticheyt richtet.
margenootn
1.Sam. 16.7. 1.Chron. 28.9. Psal. 7.10. ende 26.2. Apoc. 2.23.
margenoot56
De innerste ende verborgene gedachten ende bewegingen. Siet Iob 19. op vers 27. ende Psal. 7. op vers 10.
margenoot57
Die ghy van hen sult nemen, ofte, aen hen doen.
margenoot58
Als mijnen Advocaet ende Richter voorgedragen, ende bevolen.
margenoot59
Siet bov. cap. 1.1.
margenoot60
Nae u leven staen. siet Exo. 4. op vers 19. ende 2.Sam. 4. op vers 8.
margenoot61
D. haer straffen. Siet Gen. 21. op vers 1.
margenoot62
D. niemant salder van hen overblijven, sy sullen alle omkomen ende uytgeroeyt worden. welverstaende, so sy haer niet en bekeeren.
margenoot63
Ofte, [te weten] het jaer harer besoeckinge, D. harer straffe. alsoo ond. 23.12. etc.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken