Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xiiij. Capittel.

Prophetie van de groote droogte, ende de elenden die in Iuda daer op souden volgen, vers 1, etc. een klaeglick ende vyerich gebedt des Propheten, om genade voor Iuda, 7. daer op hem Godt sijn voorbidden met bygevoegde redenen verbiedt, 10. De Propheet verontschuldicht het volck, soo veel hy kan, door de verleydinge der valsche Propheten, maer ten helpt niet, Godt wil die Propheten, ende het volck te samen straffen, 13. Den Propheet wort bevolen door weeklagen de elenden af te beelden, 17. hy bidt wederom seer klaeglick voor ’t volck, 19.

1

HEt woort des HEEREN, dat tot Ieremia geschiedt is, over de Ga naar margenoot1 saken der grooter droochte.

2

Ga naar margenoot2 Iuda treurt, ende hare Ga naar margenoot3 poorten zijn Ga naar margenoot4 verswackt, sy zijn in’t Ga naar margenoot5 swart gekleedet ter aerden toe: ende Ierusalems geschrey Ga naar margenoot6 klimt op.

3

Ende hare Ga naar margenoot7 voortreffelicke senden hare Ga naar margenoot8 kleyne nae water: sy komen tot de Ga naar margenoot9 grachten, sy en vinden geen water, sy komen [met] hare vaten ledich weder; sy zijn beschaemt, ja worden schaemroot, ende Ga naar margenoot10 bedecken haer hooft.

4

Om dat het aerdrijck Ga naar margenoot11 gescheurt is, dewijle daer geen regen op der aerden en is: de ackerlieden zijn beschaemt, sy bedecken haer hooft.

5

Want oock de Ga naar margenoot12 hinden in’t velt werpen jongen, ende verlaten [die], om datter geen jonck gras en is.

6

Ende de wout-ezels staen op de hooge plaetsen, sy Ga naar margenoot13 scheppen den wint gelijck de Ga naar margenoot14 draken: hare oogen versmachten, om datter geen Ga naar margenoota kruyt en is.

7

Ga naar margenoot15 Hoewel onse ongerechticheden tegen ons Ga naar margenoot16 getuygen, ô HEERE, Ga naar margenoot17 doet [het] om uwes naems wille: want onse afkeeringen zijn Ga naar margenoot18 menichvuldich, wy hebben tegen u gesondicht.

8

O Israëls Ga naar margenoot19 verwachtinge, sijn verlosser in tijt van benaeutheyt! waerom soudt ghy zijn als een Ga naar margenoot20 vreemdelinck in den lande? ende als een Ga naar margenoot21 reysiger, [die slechs] inkeert om te vernachten?

9

Waerom soudt ghy zijn als een Ga naar margenoot22 vertsaecht man? als een helt, [die] niet en kan verlossen? ghy zijt doch in’t midden van ons, ô HEERE, ende wy zijn Ga naar margenoot23 nae uwen Name genoemt, en verlaet ons niet.

10

Alsoo seyt de HEERE Ga naar margenoot24 van desen volcke; Sy hebben soo lief gehadt te Ga naar margenoot25 swerven, sy en hebben hare voeten niet bedwongen: daerom en heeft de HEERE geen welgevallen aen hen, Ga naar margenoot26 nu sal hy harer Ga naar margenootb ongerechticheyt Ga naar margenoot27 gedencken, ende hare sonden Ga naar margenoot28 besoecken.

11

Wijders seyde de HEERE tot my: Ga naar margenootc En bidt niet voor dit volck Ga naar margenoot29 ten goede.

12

Ga naar margenootd Of sy schoon vasten, ick en sal nae haer geschrey niet hooren, ende of sy schoon Ga naar margenoote brandoffer ende spijsoffer offeren, ick en sal aen haer geen welgevallen hebben: maer door ’tsweert, ende door den honger, ende door de pestilentie sal ickse Ga naar margenootf verteeren.

13

Doe seyd’ ick; Ach Heere HEERE, siet, die Ga naar margenoot30 Propheten seggen hen, Ghy en sult geen Ga naar margenoot31 sweert sien, ende ghy en sult geenen Ga naar margenoot32 honger hebben: maer Ga naar margenoot33 ick sal u eene Ga naar margenoot34 gewisse vrede geven in dese plaetse.

14

Ende de HEERE seyde tot my; Die Propheten propheteren valsch in mijnen Name; Ga naar margenootg Ick en hebse niet gesonden, nochte hen bevel gegeven, nochte tot hen gesproken: sy propheteren u lieden een Ga naar margenoot35 valsch gesichte, ende Ga naar margenoot36 waersegginge, ende Ga naar margenoot37 nieticheyt, ende haers herten bedriegerye.

15

Daerom seyt de HEERE alsoo; Aengaende de Propheten, die in mijnen Name propheteren, daer ickse niet gesonden en hebbe, ende sy [dan noch] seggen, Daer en sal geen sweert noch honger in desen lande zijn: die selve Propheten sullen door’t sweert ende door den honger verteert worden.

16

Ende het volck, tot welcken sy propheteren, sullen op de straten van Ierusalem wech-geworpen zijn van wegen den honger ende het sweert; ende daer en sal niemant zijn diese begrave, hen, hare wijven, ende hare sonen ende hare dochteren: alsoo sal ick hare Ga naar margenoot38 boosheyt over haer Ga naar margenoot39 uytstorten.

17

Daerom sult ghy dit woort tot hen seggen; Ga naar margenooth Mijne oogen sullen van tranen Ga naar margenoot40 nederdalen nacht ende dach, ende niet ophouden: want de Ga naar margenoot41 Ionckvrouwe der dochter mijns volcks, is gebroken [met] eene groote Ga naar margenoot42 breucke, eene Ga naar margenoot43 plage die seer Ga naar margenoot43 smertelick is.

18

So ick uytgae in’t velt, siet daer de verslagene van den sweerde; ende so ick in de stadt kome, siet daer de Ga naar margenoot44 krancke van honger: Ia Ga naar margenoot45 soo wel de Propheten

[Folio 42r]
[fol. 42r]

als de Priesters loopen om in’t lant, ende en Ga naar margenoot46 weten niet.

19

Hebt ghy dan Iuda Ga naar margenoot47 gantschlick verworpen? heeft uwe ziele eene walginge aen Zion? waerom hebt ghy ons geslagen, datter geene Ga naar margenoot48 genesinge voor ons en is? Ga naar margenooti Men wacht nae vrede, maer daer en is niet goets; ende nae tijt van genesinge, maer siet, daer is verschrickinge.

20

HEERE, wy kennen onse godtloosheyt, [ende] onser vaderen ongerechticheyt: want wy hebben Ga naar margenootk tegen u gesondicht.

21

En versmaedt [ons] niet, om uwes Naems wille; en Ga naar margenoot49 werpt den Ga naar margenoot50 throon uwer heerlickheyt niet neder: Ga naar margenoot51 gedenckt, en Ga naar margenoot52 vernieticht niet u verbont met ons.

22

Zijnder onder de Ga naar margenoot53 ydelheden der heydenen, die doen regenen? of kan den hemel Ga naar margenoot54 droppelen Ga naar margenoot55 geven? zijt Ga naar margenootl ghy Ga naar margenoot56 die niet ô HEERE onse Godt? daerom sullen wy op Ga naar margenoot57 u wachten; want ghy Ga naar margenoot58 doet alle die dingen.

margenoot1
Hebr. eyg. woorden, ofte, saken der ophoudingen, wederhoudingen, afsnijdingen, verhinderingen, afweeringen. T.w. van regen ende dauw, (siet bov. 3.3.) waer uyt dan droogte moet volgen, ende dierte, sulcx dat het Hebr. woort daer voor oock genomen wort. Vergel. ond. 17.8. ende siet de beteeck. des oorspronckelicken woorts Gen. 11.6. Iob 42.2. etc.
margenoot2
D. het volck, ofte, lant van Iuda: hy spreeckt hier van Iuda, als van eene vrouwe.
margenoot3
D. steden, ende voorts, de inwoonders, ofte de Richters, ende het volck dat in de poorten plach by een te komen. siet Gen. 22. op vers 17.
margenoot4
Ofte, flaeuw, amechtich, geworden.
margenoot5
Ofte, liggen ter aerden in’t swart. tot teecken van rouwe. siet Iob 5. op vers 11. ende Psal. 35. op vers 14.
margenoot6
Neemt toe, wort grooter ende grooter, van wegen de groote elende, diemen overal in’t lant siet, vermits droogte ende gebreck by grooten ende kleynen, als volgt.
margenoot7
Ofte, doorluchtige, heerlicke, etc. Siet Psal. 8. op vers 2.
margenoot8
D. dienaers.
margenoot9
Ofte, slooten.
margenoot10
Ofte, bewinden, tot teecken van schaemte ende rouwe. siet 2.Sam. 15. op vers 30. alsoo in ’t volgende vers.
margenoot11
Ofte, geborsten, gespleten.
margenoot12
Hebr. de hinde baert, etc.
margenoot13
Als bov. 2.24. sich daermede verquickende, in plaetse van vochtich gras ofte water.
margenoot14
Die seer sterck uyt ende in-aessemen, als sommige daer van schrijven.
margenoota
Iere. 12.4.
margenoot15
Ofte, dewijle, sekerlick.
margenoot16
Vergel. Iesa. 59.12. Hose. 5.5. ende 7.10.
margenoot17
Als of de Propheet seyde: Staen onse sonden u in den wege, dat ghy ons geene weldadicheyt en kont bewijsen, soo neemt ende vindt d’oorsake in u selven, ende doet het om uwes dierbaren naems wille, op dat uwe ondoorgrondelicke barmherticheyt ende lanckmoedicheyt by de vroome geroemt, ende uwen naem van de vyanden niet gelastert en worde. dit is des Propheten voorbede voor den volcke.
margenoot18
Ofte, groot.
margenoot19
ô Ghy eenige ware Godt, in welcken alleen uwe kercke hare hope stelt, ende van welcken sy in hare nooden behoort ende pleegt hulpe te verwachte, ende t’ontfangen. alsoo ond. 17.13. ende 50.7. Vergel. ond. vers 22.
margenoot20
D. u houden, als of ghy niet meer bewogen en waert over onsen staet, als een vreemde, ofte yemant die maer door ’t lant passeert etc. daer ghy immers onder ons uwe vaste wooninge hebt genomen; als volgt.
margenoot21
Ofte, reysende [man], wandelaer.
margenoot22
Ofte, verbaest, die geenen raet en weet. And. afgematt. Het Hebr. woort wort alleenlick hier gevonden.
margenoot23
Als bov. cap. 7.10.
margenoot24
Dit is Godts antwoort op de voorbede van Ieremia.
margenoot25
Nu nae vreemde heydensche volcken, dan nae allerley Afgoden, om hulpe te soecken. siet bov. cap. 2.36. etc.
margenoot26
D. al haest sal hyse straffen. Siet Hose. 10. op vers 3.
margenootb
Hose. 8.13. ende 9.9.
margenoot27
Siet Gen. 8. op vers 1. ende vergel. Hos. 8.13. ende 9.9.
margenoot28
D. straffen. siet Gen. 21. op vers 1.
margenootc
Exod. 32.10. Ier. 7.16. ende 11.14.
margenoot29
Tot haren besten, dat ickse langer soude verschoonen: verstaet dit ten aensien van de onbekeerlicke, waer door Godt den gantschen volcke wil vertoonen hoe seer hy op haer vertoornt was, om de bekeerlicke te bewegen tot boetveerdicheyt.
margenootd
Prov. 1.28. Iesa. 1.15. Iere. 11.11. Ezech. 8.18. Mich. 3.4.
margenoote
Iere. 6.20. ende 7.21, 22.
margenootf
Iere. 9.16.
margenoot30
Verstaet valsche Propheten, als volgt. Siet bov. 5.31. ende 6.13.
margenoot31
D. geen gewelt noch overlast van krijch ofte oorloch ondervinden, ofte, sulcx en sal u niet overkomen. siet Iob 7. op vers 7. ende ond. 42.14.
margenoot32
D. hongers noot.
margenoot33
Als of Godt selfs dit gesproken hadde.
margenoot34
Hebr. vrede der waerheyt, gewisheyt, trouwe. D. eene ongetwijfelde, gewisse, vaste vrede, dat is, sekeren welstant.
margenootg
Iere. 23.21. ende 27.15. ende 29.8, 9.
margenoot35
Hebr. gesichte der valscheyt, ofte, des leugens.
margenoot36
Siet Deut. 18.10. Ezech. 13.2, 3, 7, 8, 9. met d’aenteeck.
margenoot37
Van ’t Hebr. woort Elil, dat een nietich dinck, ofte, nieticheyt beteeckent, worden de Afgoden oock genoemt Elilim. Siet Levit. 19. op vers 4.
margenoot38
Ofte, haer quaet. D. de straffe harer boosheyt: als bov. cap. 11.12. beyds in eenen sin.
margenoot39
Vergel. bov. 10. op vers 25.
margenooth
Iere. 13.17. Thren. 1.16. ende 2.18.
margenoot40
Als bov. 9.18.
margenoot41
D. mijn volck, ofte, mijne lantslieden. ofte, (als sommige) de staet mijns volcx, dat hy, nae den stijl der schrifture, vergelijckt op een Ionckvrouwe, van wegen hare schoonheyt, tederheyt, ende aengenaemheyt, ten aensien des staets, die hen van Godt gegeven was, ofte (als sommige) om datse noch noyt gantschlick overwonnen ende verdestrueert en waren. siet 2.Reg. 19. op vers 21. And. de jonckvrouwe, de dochter mijns volcks.
margenoot42
Siet bov. 4.6.
margenoot43
Ofte, wonde, die seer pijnlick, weedoende, zeerich. ende voorts gevaerlick is. alsoo bov. 10.19. ond. 30.12. Nah. 3.19.
margenoot43
Ofte, wonde, die seer pijnlick, weedoende, zeerich. ende voorts gevaerlick is. alsoo bov. 10.19. ond. 30.12. Nah. 3.19.
margenoot44
Hebr. kranckheden. siet Iob 24. op vers 20.
margenoot45
Hebr. oock de Propheet, oock de Priester.
margenoot46
D. weten geenen raet, weten niet wat sy sullen doen, ofte laten, dien ’t betaemde dit quaet te remedieren. and. want beyde Propheten ende Priesters drijven cramerie tegen het lant, ende sy (’t volck) en mercken het niet. T.w. datse haer met valsche Prophetien uytputten ende bedriegen. Vergel. bov. 5.31.
margenoot47
Hebr. verwerpende verworpen?
margenoot48
Ofte medecijne, remedie.
margenooti
Iere. 8.15.
margenootk
Psal. 106.6. Dan. 9.8.
margenoot49
Ofte, kleyn-acht niet, laet niet vervallen, ofte, verwelckeren, onteert niet.
margenoot50
Uwen Tempel, Ierusalem, Iuda, daer ghy uwe sitplaetse genomen, ende uwe eere geopenbaert hebt: ofte, men kan hier door verstaen de Arke des verbonts, als Psal. 63.3. ende 78.61.
margenoot51
T.w. uwes verbonts.
margenoot52
Ofte, maeckt niet krachteloos, breeckt niet, het verbont dat ghy met ons gemaeckt hebt.
margenoot53
D. konnen d’Afgoden regen geven? siet op 1.Reg. 16.13. ende 2.Reg. 17.15. hy wil seggen: geensins. siet Gen. 18. op vers 17.
margenoot54
Ofte, regen schuuren.
margenoot55
T.w. van sich selven?
margenootl
Psal. 135.7. ende 147.8. Iesa. 30.23. Iere. 5.24. ende 10.13.
margenoot56
D. ’t is immers ontwijffelick waer, dat ghy die zijt, die sulcx alleen doet. Siet Gen. 13. op vers 9.
margenoot57
Dat ghy ons den noodigen regen gevet, want ghy zijt onse verwachtinge, (bov. vers 8.) gelijck in alle andere nooden, alsoo oock in dese droogte, waer van boven in ’t begin des cap. gesproken is.
margenoot58
Ofte, ghy hebt alle die dingen gemaeckt: regen ende droogte etc. komen van u.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken