Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xx. Capittel.

Om de voorgaende Prophetie wort Ieremia van den Priester Pashur geslagen, ende gevangen gestelt, vers 1, 2. losgelaten zijnde, verkondicht hy hem, sijnen vrienden, ende den gantschen volcke, Godts schricklicke straffen door den Coninck van Babel, 3. hy klaegt den Heere, sijn lijden, verdriet, ende inwendigen strijt, 7. troost sich in Godts bystant, ende wrake, tot verheugens toe, 11. verhaelt hoe onverduldich hy geweest zy, 14, etc.

1

ALs Ga naar margenoot1 Pashur, de Ga naar margenoot2 sone van Ga naar margenoot3 Immer, de Priester, (dese nu was Ga naar margenoot4 bestelde voorganger in den huyse des HEEREN) Ieremiam hoorde die selve woorden propheterende,

2

Soo Ga naar margenoot5 sloech Pashur den Propheet Ieremia: ende hy stelde hem in de Ga naar margenoot6 gevanckenisse, dewelcke is in de Ga naar margenoot7 bovenste poorte Ga naar margenoot8 Benjamins, die aen den huyse des HEEREN is.

3

Maer het geschiedde des anderen daegs, dat Pashur Ieremia uyt de gevanckenisse voortbrachte: Doe seyde Ieremia tot hem; De HEERE noemt uwen naem niet Pashur, maer Ga naar margenoot9 Magor-missabib.

4

Want soo seyt de HEERE, Siet ick Ga naar margenoot10 stelle u tot eenen schrick voor u selven, ende voor alle uwe Ga naar margenoot11 liefhebbers; die sullen vallen door ’t sweert harer vyanden, dat het uwe oogen aensien: ende ick sal gantsch Iuda geven in de hant des Conincks van Babel, diese nae Babel gevanckelick sal wechvoeren, ende Ga naar margenoot12 slaense met den sweerde.

5

Oock sal ick geven al ’t vermogen deser stadt, ende allen haren Ga naar margenoot13 arbeyt, ende alle hare kostelickheyt, ende alle schatten der Coningen van Iuda, ick salse geven in de hant harer vyanden, die sullense Ga naar margenoota rooven, sullense nemen, ende sullense brengen nae Babel.

6

Ende ghy Pashur, ende alle inwoonders van u huys, ghylieden sult gaen in de gevanckenisse: ende ghy sult te Babel komen, ende aldaer sterven, ende aldaer begraven worden, ghy ende alle uwe vrienden, den welcken ghy Ga naar margenoot14 valschlick gepropheteert hebt.

7

HEERE, ghy hebt my Ga naar margenoot15 overredet, ende ick ben overredet geworden, ghy zijt my te sterck geweest, ende hebt Ga naar margenoot16 overmocht: Ick ben den gantschen dach tot een belacchen, een yeder van hen bespott my.

8

Want sint dat ick Ga naar margenoot17 sprecke, roep ick uyt, ick Ga naar margenoot18 roepe gewelt ende verstooringe: om dat my des HEEREN woort den gantschen dach Ga naar margenootb tot smaet ende tot schimp is.

9

Dies Ga naar margenoot19 seyde ick, Ick en sal sijner niet Ga naar margenoot20 gedencken, ende niet meer in sijnen name spreken; maer Ga naar margenoot21 het wert in mijn herte als een Ga naar margenoot22 brandende vyer, besloten in mijne beenderen: ende ick Ga naar margenoot23 bemoeyde my om te verdragen, maer en konde niet.

10

Want ick hebbe gehoort de Ga naar margenoot24 nasprake van velen, [van] Ga naar margenoot25 Magor-missabib, [seggende;] Ga naar margenoot26 Geeft [ons] te kennen, ende wy sullen ’t te kennen geven; Ga naar margenoot27 alle mijne vrede-genooten nemen acht op mijne Ga naar margenoot28 hinckinge: [sy seggen] Misschien sal hy Ga naar margenoot29 overredet worden, dan sullen wy hem overmogen, ende onse wrake van hem nemen.

11

Maer de HEERE is Ga naar margenootc met my als een verschricklick helt, Ga naar margenootd daerom sullen mijne vervolgers struyckelen, ende niets vermogen: Ga naar margenoot30 sy zijn seer beschaemt geworden, om dat sy niet Ga naar margenoot31 verstandichlick gehandelt en hebben: Ga naar margenoote ’t sal eene Ga naar margenoot32 eeuwige schande zijn, sy en sal niet vergeten worden.

12

Ghy dan, ô HEERE der Ga naar margenoot33 heyrscharen, die den rechtveerdigen Ga naar margenootf proeft, die de Ga naar margenoot34 nieren ende het herte siet; Laet my uwe Ga naar margenootg wrake van hen sien, want ick hebbe u mijne twistsake Ga naar margenoot35 ontdeckt.

13

Singet den HEERE, prijset den HEERE: want hy heeft de ziele des nootdurftigen uyt de hant der boosdoenders verlost.

14

Ga naar margenooth Ga naar margenoot36 Vervloeckt zy de dach, in welcken ick geboren ben: de dach, in welcken mijne moeder my gebaert heeft, en zy niet gesegent.

15

Ga naar margenooti Vervloeckt zy de man, die mijnen vader gebootschapt heeft, seggende; U is een Ga naar margenoot37 jonge soon geboren, Ga naar margenoot38 verblijdende hem grootlicx.

16

Ia de selve man zy, als de Ga naar margenoot39 steden,

[Folio 45r]
[fol. 45r]

die de HEERE heeft Ga naar margenootk omgekeert, ende ’t en heeft hem niet Ga naar margenoot40 gerouwt: ende hy hoore in den Ga naar margenoot41 morgen-stont een Ga naar margenoot42 geroep, ende op den Ga naar margenoot43 middachs-tijt een geschrey.

17

Ga naar margenoot44 Dat hy my niet gedoodt en heeft van de baermoeder aen! ofte mijne moeder mijn graf geweest en is, ofte hare baermoeder [als eener] die Ga naar margenoot45 eeuwichlick swanger is!

18

Ga naar margenootl Waerom ben ick doch uyt de baermoeder voortgekomen, om moeyte ende droeffenisse te Ga naar margenoot46 sien? ende dat mijne dagen in beschaemtheyt vergaen?

margenoot1
Hebr. Paschchur.
margenoot2
D. nakomelinck.
margenoot3
Op wiens geslacht het sestiende tot in de afdeylinge der Priesteren gevallen was. siet 1.Chro. 24.14.
margenoot4
Ofte, een bestelde (of overste) een voorganger. D. (als sommige verklaren) de tweede na den hooge-priester, als Eleazar was by sijns vaders Aarons leven, Num. 4.16. gestelt tot opsicht ende regeringe in Godts huys.
margenoot5
Siet 1.Reg. 20. op vers 35.
margenoot6
Hebr. eyg. omkeeringe, als streckende tot subversie ofte, omkeeringe van der misdadige welstant. siet wijders 2.Chro. 16. op vers 10. sommige meynen dat dese gevanckenisse alsoo genoemt zy, van wegen de engicheyt der plaetse, als daerinne men sich naeulicx konde omkeeren: alsoo ond. 29.26.
margenoot7
And. Hooge poorte, als 2.Chron. 23.20. Vergel. ond. 26. op vers 10. van desen naem, bovenste. ofte, hoogte, is verscheyden gevoelen.
margenoot8
D. staende nae ’t lant Benjamins toe.
margenoot9
D. schrick, ofte, vreese van rontomme, om reden als volgt.
margenoot10
Ofte, ick geve u den schrick, ofte, der vreese over.
margenoot11
Ofte, vrienden. alsoo vers 6. ende elders.
margenoot12
D. ombrengen. siet Gen. 8. op vers 21.
margenoot13
D. al wat sy met haren arbeyt verkregen heeft.
margenoota
Ierem. 15.13. ende 17.3.
margenoot14
Hebr. in, ofte, met valscheyt.
margenoot15
Ofte, verlockt, bepraet, becout, alsmen seyt. eenige verstaen dit van sijn beroep ende den last hem gegeven. Vergel. bov. cap. 1.6, 7. ende siet van het Hebr. woort Iudic. 14. op vers 15. ende vergel. ond. vers 10. het selve woort wort gebruyckt van het rechtveerdich oordeel Godts, in’t overreden der valsche Propheten. Ezech. 14.9. siet aldaer.
margenoot16
Vergel. de maniere van spreken met vers 10.
margenoot17
Propheterende tot den volcke.
margenoot18
Vergel. Iob 19.7. ende d’aenteeck. aldaer.
margenootb
Iesa 57.4.
margenoot19
By my selven. D. ick dachte.
margenoot20
D. niet meer van den Heere vermelden, geene mentie meer van sijnen last maken.
margenoot21
Des Heeren woort, ofte, sijn last: door de krachtige werckinge des H. Geests. ofte, daer was, etc.
margenoot22
Siet alsulcke gelijckenisse, Iob 32.18. Psal. 39.4.
margenoot23
Ofte, wierde vermoeyt van, etc. ende en konde niet, T.w. langer in houden, ofte, den Geest des Heeren wederstaen, ick moest in mijnen dienst voortgaen.
margenoot24
Ofte, naklap, boos geruchte.
margenoot25
Siet. vers 3. Desen machmen nemen voor een aenleyder van ’t gene waer van vorder in dit vers gesproken wort. And. schrick, ofte, vreese [grijpt my aen] van rontomme, [sy seggen] etc.
margenoot26
D. verneemter nae, ende letter op, wat ghy van Ieremia hoort, ende brengt het ons aen, op dat wy ’t den Oversten, soo kerckelijcken als politijcken, aenbrengen, om tegen hem te beraetslagen.
margenoot27
Hebr. alle menschen mijnes vredes. alsoo ond. 38.22. Vergel. 2.Sam. 8. op vers 10. ende Psal. 41. op vers 10.
margenoot28
Of ick my ergens in mijn ampt ofte leven mochte vergrijpen ofte struyckelen, ende sy my daer over ten val ofte in lijden brengen. Vergel. Psal. 35.15. ende 38.18.
margenoot29
Sich met soete woorden laten misleyden, om het een tegen het ander te seggen, ofte andersins feylen, ende occasie geven tot sijn verderf.
margenootc
Ierem. 1.8, 19. ende 15.20.
margenootd
Ier. 17.18.
margenoot30
Prophetischer wijse van het toekomende gesproken, voor, sy sullen sekerlick beschaemt worden: waer over de Prophete sich door ’t geloove alsoo verheugt, als te sien is vers 13. verhalende ondertusschen hoe hy aen d’ander zijde zy bestreden door de swackheyt des vleesches.
margenoot31
Vergel. bov. 9.24. Ofte, om datse niet geluckich, ofte, voorspoedich zijn geweest, ofte, sullen zijn: om dat hare aenslagen haer sullen feylen.
margenoote
Ierem. 23.40.
margenoot32
Ofte, eene eeuwige schande! als een afgebroken reden, verwonderens wijse.
margenoot33
Siet 1.Reg. 18. op vers 15.
margenootf
Ierem. 11.20. ende 12.3.
margenoot34
Als bov. 11.20. siet aldaer.
margenootg
Ierem. 11.20. ende 15.15. ende 18.18.
margenoot35
Als mijnen advocaet ende patroon.
margenooth
Ierem. 15.10.
margenoot36
Vergel. dese klage der onverduldicheyt met Iob 3.3. etc. ende siet d’aenteeck. aldaer. De Popheet verhaelt hier, hoe onverduldich hy geweest zy, als hem al de werelt vloeckte ende smaedde. Siet bov. vers 8. ende cap. 15.10.
margenooti
Iob 3.3.
margenoot37
Hebr. een manlick kint, ofte, sone.
margenoot38
Hebr. verblijdende verblijdde hy hem.
margenoot39
Dit schijnt te sien op de steden Sodom, Gomorra, etc. Gen. 19.
margenootk
Gen. cap. 19.
margenoot40
Siet Gen. 6. op vers 6.
margenoot41
D. vroech, onversiens, als hyder niet op verdacht en is. Vergel. Hos. 10.15.
margenoot42
Een gekerm sijner medeburgeren ofte naebueren, die omgebracht worden, ofte in levens perijckel zijn, gelijck ten tijde van des vyants overval pleegt te geschieden.
margenoot43
Alsmen plach maeltijt te houden, ende te rusten.
margenoot44
Als of hy seyde: waerom en is dat niet geschiet? waerom en heeft de Heere my niet gedoodt? als in’t volgende vers.
margenoot45
Hebr. eener swangere der eeuwicheyt, D. altoos swanger blijvende, ende nemmermeer barende.
margenootl
Iob 3.20.
margenoot46
D. ondervinden. siet Iob 7. op vers 7.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken