Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxix. Capittel.

Ieremia sendt brieven nae Babel aen de Ioden, die met Iechonia gevanckelick derwaerts waren gevoert, ende vermaent dat se haer daer in ruste willen begeven, voor Babels vrede bidden, hare valsche Propheten ende droomers niet gelooven, noch verlossinge verwachten eer de 70 jaren om zijn, vers 1, etc. propheteert met eenen, hoe qualick d’andere overgeblevene in Iuda varen sullen, 16. met eene bysondere harde prophetye tegen twee valsche Propheten in Babel, Achab ende Zedekia, 20 Item, Semaia, die uyt Babel na Ierusalem hadde geschreven, datmen Ieremia over sijn schrijven soude straffen, 24.

1

VOorts zijn dit de woorden des briefs, dien de Propheet Ieremia sondt van Ierusalem, tot Ga naar margenoot1 de overige Outsten, die gevanckelick waren wechgevoert, mitsgaders tot de Priesteren, ende tot de Propheten, ende tot den gantschen volcke, dat Nebucadnezar van Ierusalem gevanckelick hadde wechgevoert nae Babel;

2

(Na dat de Coninck Ga naar margenoota Iechonia, ende de Coninginne, ende de Ga naar margenoot2 Camerlingen, de Vorsten van Iuda ende Ierusalem, mitsgaders de Ga naar margenoot3 timmerlieden ende smeden, van Ierusalem waren Ga naar margenoot4 uytgegaen.)

3

Ga naar margenoot5 Door de hant van Elasa, den sone Saphans, ende Gemarja den sone van Hilkia: die Zedekia de Coninck van Iuda, nae Babel sondt, tot Nebucadnezar den Coninck van Babel, Ga naar margenoot6 seggende:

4

Soo seyt de HEERE der Ga naar margenoot7 heyrscharen, de Godt Israëls: tot alle Ga naar margenoot8 die gevanckelick zijn wechgevoert, die Ga naar margenoot9 ick gevanckelick hebbe doen wechvoeren van Ierusalem nae Babel:

5

Bouwet huysen, ende woonet [daerin]: ende plantet hoven ende etet de vrucht van dien.

6

Nemet wijven, ende gewinnet sonen ende dochteren, ende nemet wijven voor uwe sonen, ende gevet uwe dochteren aen mannen, dat sy sonen ende dochteren baren: ende wordet aldaer vermenichvuldicht, ende en wordet niet vermindert.

7

Ende soecket den Ga naar margenoot10 vrede der stadt, daer henen ick u gevanckelick hebbe doen wechvoeren, ende biddet voor haer tot den HEERE: want in haren Ga naar margenoot11 vrede sullet ghy vrede hebben.

8

Want soo seyt de HEERE der heyrscharen, de Godt Israëls; En latet uwe Propheten, ende uwe waerseggers, die in ’t midden van u zijn, u niet Ga naar margenootb Ga naar margenoot12 bedriegen: noch en hooret niet nae uwe Ga naar margenoot13 droomers, die ghy Ga naar margenoot14 doet droomen.

9

Want sy propheteren u Ga naar margenoot15 valschelick in mijnen name: Ick en hebse niet gesonden, spreeckt de HEERE.

10

Want soo seyt de HEERE; Sekerlick, Ga naar margenoot16 als tseventich jaren Ga naar margenoot17 te Babel sullen vervult zijn, sal ick u lieden Ga naar margenoot18 besoecken: ende ick sal mijn Ga naar margenoot19 goet woort over u Ga naar margenoot20 verwecken, u wederbrengende tot dese plaetse.

11

Want ick weet de gedachten, die ick over u dencke, spreeckt de HEERE: gedachten des Ga naar margenoot21 vredes, ende niet des quaets, dat ick u geve het Ga naar margenoot22 eynde, ende de Ga naar margenoot23 verwachtinge.

12

Dan sullet ghy my Ga naar margenootc aenroepen, ende henen gaen, ende tot my bidden; ende ick sal nae u hooren.

13

Ende ghy sullet my soecken, ende vinden: wanneer ghy nae my sullet vragen met u gantsche herte.

14

Ende ick sal van u lieden Ga naar margenoot24 gevonden worden, spreeckt de HEERE, ende ick sal uwe gevanckenisse wenden, ende u Ga naar margenootd vergaderen uyt alle de volcken, ende uyt alle de plaetsen, daer henen ick u gedreven hebbe, spreeckt de HEERE: ende ick sal u wederbrengen tot de plaetse, van waer ick u gevanckelick hebbe doen wechvoeren.

15

Om dat ghy segget: De HEERE heeft ons Propheten Ga naar margenoot25 nae Babel verweckt:

16

Daerom seyt de HEERE alsoo, Ga naar margenoot26 van den Coninck die op Davids throon sitt, ende van al’ t volck, dat in dese Ga naar margenoot27 Stadt woont: [te weten] uwe broederen die met u niet en zijn uytgegaen in de gevanckenisse.

17

Alsoo seyt de HEERE der heyrscharen; Siet ick sal Ga naar margenoote het sweert, den honger, ende de pestilentie onder hen senden: ende ick salse maken, als de Ga naar margenoot28 afschouwelicke vijgen, die van wegen de boosheyt niet en konnen gegeten worden.

18

Ende ick salse achter na jagen met den sweerde, met den honger, ende met den pestilentie: ende ick salse Ga naar margenootf Ga naar margenoot29 overgeven tot eene beroeringe, allen Coninckrijcken der aerde; tot eenen vloeck, ende tot eenen Ga naar margenoot30 schrick, ende tot eene aenfluytinge, ende tot eene smaetheyt, onder alle de volcken daer ickse henen gedreven sal hebben.

19

Om dat sy nae mijne woorden niet gehoort en hebben, spreeckt de HEERE: als ick mijne knechten, de Propheten, tot hen sondt, Ga naar margenoot31 vroech op zijnde ende sendende, maer ghylieden en hebt niet gehoort, spreeeckt de HEERE.

20

Ghy dan, hooret des HEEREN woort: Ga naar margenoot32 ghy alle die gevanckelick zijt wechgevoert, die ick van Ierusalem nae Babel hebbe wechgesonden.

21

Soo seyt de HEERE der heyrscharen, de Godt Israëls, van Achab, sone van Koloja, ende van Zedekia, sone van Maaseja, die u-lieden in mijnen name Ga naar margenoot33 valschelick propheteren: Siet, ick salse geven in de hant Nebucadrezars des Conincks van Babel, ende hy salse voor uwe oogen Ga naar margenoot34 slaen.

[Folio 49v]
[fol. 49v]

22

Ende van Ga naar margenoot35 hen sal een vloeck genomen worden by alle de gevanckelick wechgevoerde van Iuda, die in Babel zijn, datmen segge: DE HEERE stelle u als Zedekia, ende als Ga naar margenoot36 Echab, die de Coninck van Babel aen den vyere Ga naar margenoot37 briet.

23

Omdat sy eene Ga naar margenoot38 dwaesheyt deden in Israël, ende overspel bedreven met de wijven harer naesten, ende spraken het Ga naar margenoot39 woort valschelick in mijnen name, dat ick hen niet geboden en hadde: ende ick ben de gene die ’t weet, ende een getuyge [daer van], spreeckt de HEERE.

24

Tot Semaja nu, den Ga naar margenoot40 Nechelamiter, sult ghy spreken, seggende:

25

Soo spreeckt de HEERE der heyrscharen, de Godt Israëls, seggende: Om dat ghy brieven in Ga naar margenoot41 uwen name gesonden hebt tot al ’t volck, dat te Ierusalem is, ende tot Zephanja, den sone van Maaseja, Ga naar margenoot42 den Priester, ende tot alle de Priesteren, Ga naar margenoot43 seggende:

26

DE HEERE heeft u tot Priester gestelt, in plaetse van den Priester Ga naar margenoot44 Iojada, dat ghy Ga naar margenoot45 Opstenders soudet zijn [in] des HEEREN huys, over allen man, die Ga naar margenoot46 onsinnich is, ende sich voor een Propheet uytgeeft, dat ghy dien stellet in de Ga naar margenootg Ga naar margenoot47 gevanckenisse, ende in den Ga naar margenoot48 stock.

27

Nu dan, waerom en hebt ghy Ieremia, den Anthothiter, niet Ga naar margenoot49 gescholden, die sich by u lieden voor een Propheet uytgeeft?

28

Want Ga naar margenoot50 daerom heeft hy tot ons [nae] Babel Ga naar margenoot51 gesonden, seggende, Ga naar margenoot52 Het sal lange dueren: bouwet huysen ende woonet [daer in], ende plantet hoven, ende etet de vrucht van dien.

29

Zephanja nu, de Priester, hadde desen brief gelesen voor de ooren des Propheten Ieremia.

30

Ga naar margenoot53 Daerom geschiedde des HEEREN woort tot Ieremia, seggende:

31

Sendt henen tot alle die Ga naar margenoot54 gevanckelick wechgevoert zijn, seggende; Soo seyt de HEERE, van Semaja, den Ga naar margenoot55 Nechlamiter: Om dat Semaja u lieden gepropheteert heeft, daer ick hem niet gesonden en hebbe, ende heeft gemaeckt dat ghy Ga naar margenootg[h] op leugen vertrouwet:

32

Daerom seyt de HEERE alsoo; Siet ick sal Ga naar margenoot56 besoeckinge doen over Semaja den Nechlamiter, ende over sijn zaet; hy en sal niemant hebben, die in ’t midden deses volcx woone, ende en sal het goede niet Ga naar margenoot57 sien, dat ick mijnen volcke doen sal, spreeckt de HEERE: want hy heeft eenen Ga naar margenooth[i] Ga naar margenoot58 afval gesproken tegen den HEERE.

margenoot1
Hebr. het overige der Outsten der gevanckelicke wechvoeringe. als boven cap. 28.4. ende ond. vers 4. 22, 31.
margenoota
2.Reg. 24.12. etc.
margenoot2
Ofte, hovelingen. siet Gen. 37. op vers 36.
margenoot3
Hebr. de timmerman ende de smidt. siet bov. 24. op vers 1.
margenoot4
Siet 2.Reg. 24.12, 14.
margenoot5
Dit hangt aen dese woorden van ’t eerste vers, dien de Propheet Ieremia sondt, door de hant, etc. D. door den dienst: dese gesanten namen dien brief mede.
margenoot6
T.w. in den brief, als volgt: alsoo onder vers 25, 28. etc.
margenoot7
Siet 1.Reg. 18. op vers 15.
margenoot8
Hebr. tot de gantsche gevanckelicke wechvoeringe: als vers 1.
margenoot9
De Heere.
margenoot10
D. welvaert ende voorspoet. siet Gen. 37. op vers 14.
margenoot11
Alst haer wel gaet, salt u oock wel gaen.
margenootb
Ierem. 14.14. ende 23.21. ende 27.15.
margenoot12
Ulieden wijsmakende, dat ghy binnen twee jaren sult verlost worden.
margenoot13
Hebr. droomen, siet bov. 27. op vers 9.
margenoot14
Die ghy door uwe ydelheyt, ende lichtgeloovicheyt occasie ende oorsake geeft, om u met valsche droomen te verleyden.
margenoot15
Hebr. in, ofte, met valscheyt.
margenoot16
Hebr. aen, ofte, nae den mont van vervult te worden, ofte, zijn, Dese plaetse is seer aenmerckelick voor ’tgevoelen der gener, die de tseventichjarige gevanckenisse aenvangen te rekenen, niet van de verwoestinge Ierusalems onder den Coninck Zedekia, maer vande wechvoeringe des Conincx Iechonie, ende veler andere Ioden. (waer van boven vers 2.) die nu inde gevanckenisse waren, als Ieremia desen brief aen haer sondt. Vergel. Ezech. 1.2. ende 33.21. ende 40.1. met d’aenteeck.
margenoot17
Ofte, aen, met, Babel. D. als ghy 70 jaren aldaer sult geweest zijn, ofte, als Babel u soo lange in gevanckenisse sal gehouden hebben.
margenoot18
Verst. in genade. Siet Genes. 21. op vers 1.
margenoot19
D. mijne goede genadige ende troostelicke beloften van uwer verlossinge vervullen.
margenoot20
Ofte, bevestigen, daer stellen, doen bestaen.
margenoot21
Lichaemelicken ende geestelicken segen, ende niet ter contrarie. Siet Gen. 37. op vers 14.
margenoot22
Hebr. achterste, laetste. D. hier, eynde. siet Psal. 37. op vers 37. ond. 31. op vers 17. ende verg. 1.Pet. 1.9.
margenoot23
D. eene uytkomste die ick belooft hebbe, ende ghy van my verwachten sult, ofte, het verwachte eynde, het eynde daer ghy nae gewacht hebt, een gewenscht eynde.
margenootc
Dan. 9.
margenoot24
Ofte, my gereedt, ofte, vindelick toonen. Vergel. Psal. 46. op vers 2.
margenootd
Ierem. 23.3.
margenoot25
And. in Babel. D. om dat ghy u wijsmaeckt, dat Godt, niet tegenstaende dat hy u nae Babel heeft doen wechvoeren, nochtans oock Propheten derwaerts gestiert heeft, die u souden troosten, met belofte, dat Godt het Coninckrijck van Iuda sal staende houden, ende u binnen twee jaren verlossen, ende weder te Ierusalem brengen: daerom soo hoort nu wat de Heere desen aengaende seyt, op dat ghy de ydele hope, die u uwe valsche Propheten geven, moget verlaten, ende u houden aen de Propheteyen, die ick u hier in Godts naem doe, ende in’t volgende verhaelt worden. Andere hechten dit versken aen’t voorgaende, aldus: wanneer ghy gheseyt sult hebben: de Heere heeft ons, etc. D. dese verlossinge sal komen, als ghy met oprechte boetveerdicheyt sult bekennen, dat ick ende andere getrouwe Propheten, van Godt verweckt zijnde, u de rechte waerheyt hebben geseyt, dat ghy nae Babel soudt moeten gaen, ende niet verlost worden voor den tijt, dien Godt daer toe bestemt heeft.
margenoot26
Hebr. el, dat somtijts voor van genomen wort. siet Iob 42. op vers 7. ende Psal. 2. op vers 7. ende ond. vers 21, 31. ende 30.4.
margenoot27
Ierusalem: D. die hier gebleven zijn, tot dewelcke ghy haest in vrede meynt weder te komen, alsoo u de valsche Propheten wijsmaken.
margenoote
Ierem. 24.8, 10.
margenoot28
Siet bov. 24.8. etc.
margenootf
Deut. 28.25, 37, Ierem. 15.4. ende 24.9. etc.
margenoot29
Siet Deut. 28. op vers 25. ende bov. 15.4. etc.
margenoot30
And. verwoestinge, schrickelicke woestheyt.
margenoot31
Siet bov. 7. op vers 13.
margenoot32
Hebr. de gantsche gevanckelicke wechvoeringe. als bov. vers 1.
margenoot33
Ofte, valscheyt, leugen.
margenoot34
D. laten ombrengen, als in’t volgende verclaert wort.
margenoot35
T.w. van dese valsche Propheten sullen de gevangene Ioden noch een formulier ofte gewoonte van vloecken nemen, ende gebruycken, wanneerse yemant willen vervloecken. Vergel. ond. 42. op vers 18. Ies. 65.15.
margenoot36
In’t voorgaende vers genoemt Achab.
margenoot37
D. liet braden, ofte, rooften.
margenoot38
Siet Gen. vers 34.op vers 7.
margenoot39
Ofte, een valsch woort, een woort dat valscheyt, ofte, leugen was, D. sy leerden ende propheteerden valscheyt, misbruyckende daer toe mijnen naem ende last.
margenoot40
Dit schijnt een naem te zijn van afkomste, ofte, geboortplaetse: maer sommige meynen, dat Ieremia, ofte Godt selfs hem desen name spottischer wijse gegeven hebbe, van wegen sijn droomen, want Chalam beteeckent droomen. bov. vers 8. ond. vers 31, 32. is Nechlamiter.
margenoot41
Op uwe eygene authoriteyt, niet door mijnen last, als ghy u valschelick beroemt.
margenoot42
Den tweeden Priester. siet 2.Reg. 25.18. ende verg. bov. 20. op vers 1.
margenoot43
Als bov. vers 3.
margenoot44
Sommige meynen, dat hy verstaet den hoogepriester Iojada (van wiens treflicke daden te sien is 2.Reg. 11. ende 2.Chron. 23.) om, nae de wijse der valsche Propheten, hem te flatteren. andere meynen, dat het een ander zy geweest, die ofte doot, ofte nae Babel mede wechgevoert was, sulcx dat Zephania nae d´ordre in sijne plaetse gesuccedeert zy.
margenoot45
Ofte, bevelhebbers.
margenoot46
Dit duydt hy op Ieremia. Verg. 2.Reg. 9. op vers 11.
margenootg
Ierem. 20.1, 2, 3.
margenoot47
Van ´t Hebr. woort siet bov. 20. op vers 2.
margenoot48
Het Hebr. woort Tsinok wort alleenlick hier gevonden, soo dat het onseker is wat voor een soorte van gevanckenisse, ofte ketenen ende boeyen, ofte oock dootstraffe het eygentlick beteeckene. Sommige vergelijckent met Zikkim, dat oock ketenen ende boeyen beteeckent: andere meynen, het zy ’tsamen gevoegt van Tsi, D. een schip, ende Ianak, D. suygen, ende setten ’t over, suyg-schip, ofte, suyg-schuyte, zijnde geweest by den Persen (oock misschien by andere aengelegene volckeren) eene seer wreede dootstraffe, wanneer een mensche tusschen twee op malkanderen gepaste schuytkens geleyt ende als ingepackt wierde, het hooft, de handen ende voeten alleenlick buyten stekende, ende alsoo gelaten, onder anderen met honich ende melck (die hy moest insuygen) gevoedt, steets met het aensicht nae de Sonne gekeert, van buyten van de vliegen, en van binnen van ’t gewormte ende vuylicheyt geplaegt, seer deerlick ten laetsten verginck.
margenoot49
Ende voorts gestraft nae sijne verdienste.
margenoot50
Om te toonen, dat hy een Propheet zy. ofte, aldus heeft hy, etc.
margenoot51
T.w. eenen brief, als boven.
margenoot52
Ofte, sy (de gevanckenisse) sal lange dueren, langduerich zijn. Hebr. het, ofte, sy, lange, ofte, landuerich.
margenoot53
Hier wort nu vervolgt, ’tgene bov. vers 25. was begonnen.
margenoot54
Hebr. de gevanckelicke wechvoeringe. als bov. vers 1.
margenoot55
Bov. vers 24. Nechelamiter. siet aldaer.
margenootg[h]
Ierem. 28.15.
margenoot56
Door straffe. siet Gen. 21. op vers 1.
margenoot57
D. niet beleven ende genieten. siet Iob 7. op vers 7.
margenooth[i]
Ierem. 28.15.
margenoot58
Siet bov. cap. 28. op vers 16.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken